terwijl er zich op dat moment een of meerdere personen, te weten minderjarige kinderen, op de achterbank en/of in de kofferbak van de auto waarbij zij geen gordel droegen bevonden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor feiten 1 primair en 2 primair, waarbij ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde sprake is geweest van schuld in de zin van roekeloosheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft begaan en dat er sprake is geweest van ten minste aanmerkelijke schuld, maar het letsel van de slachtoffers is niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De letselbeschrijvingen bevatten daarvoor onvoldoende aanwijzingen. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan wel bewezen worden verklaard.
Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd,.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.1
Op 18 maart 2023 heeft op de provinciale weg N363, gelegen buiten de bebouwde kom van [plaats] , een verkeersongeval plaatsgevonden. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedraagt 80 kilometer per uur.2
Verdachte bestuurde de bij het ongeval betrokken personenauto, een Volkswagen Polo. Daarnaast zaten er zes passagiers in het motorrijtuig, waarvan twee minderjarige kinderen in de kofferbak en drie minderjarige kinderen zonder gordel op de achterbank.3
Een anonieme melder heeft waargenomen dat de Polo met zeer hoge snelheid over de Zijlsterweg in [plaats] reed en dat die met hoge snelheid de N363 richting [plaats] op ging.4 Andere getuigen hadden opgemerkt dat de snelheid van de Volkswagen op deze provinciale weg (ruim) boven de 100/110 kilometer per uur lag.5
[getuige 2] zag dat, toen zij met haar voertuig vanuit tegengestelde richting kwam aanrijden, verdachte bezig was met het inhalen van een BMW. Daarbij bevond verdachte zich op de voor tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan en wisselde zij (na het passeren van de BMW) op het laatste moment weer van weghelft. Hierbij bedroeg volgens [getuige 2] de afstand van de Volkswagen tot haar personenauto minder dan de lengte van een vrachtwagencombinatie. Daarna ging de BMW de Polo weer voorbij.6 Vervolgens voerde verdachte in de flauwe linkerbocht naar de rotonde wederom een inhaalactie op de BMW uit. De achterliggende automobilist [getuige 1] zag dat de Volkswagen Polo via de linkerzijde om de BMW heen ging. Deze inhaalactie verbaasde hem, omdat de meeste mensen weten dat daar een rotonde komt.7 [getuige 3] zag dat er eigenlijk geen tijd meer was om op tijd in te voegen voor de rotonde en dat de Polo direct in de berm ging.8
Op basis van snelheidsonderzoek is het waarschijnlijk dat de snelheid van de personenauto op dat ogenblik ongeveer 110 kilometer per uur was. Verder blijkt uit de bevindingen ter plaatse dat de Volkswagen met de rechterwielen in de rechterberm terecht kwam. Bij het uit de rechterberm sturen kwam de Volkswagen in een dwarsslip naar links terecht. De Volkswagen kwam vervolgens in de linkerberm terecht. Aldaar kwam de Volkswagen in een dwarsslip naar rechts, schampte met de achterzijde tegen een boom en botste vervolgens frontaal op de daaropvolgende boom. De oorzaak van het ongeval is vrijwel zeker te wijten aan een bestuurdersfout c.q. de te hoge snelheid van de Polo.9
Als gevolg van het verkeersongeluk zijn drie slachtoffers naar het ziekenhuis overgebracht. In geval van [slachtoffer 3] , chirurgisch onderzocht op 18 maart 2023, betrof het letsel een wondje in het aangezicht en een gebroken onderbeen. Aan deze fractuur is hij tweemaal geopereerd en hiervan is de geschatte genezingsduur op drie maanden vastgesteld.10 In het verlengde hiervan gaf [slachtoffer 2] op 28 maart 2023 aan dat [slachtoffer 3] op dat moment in het gips zat en hij zich in een rolstoel verplaatste. Tevens verklaarde zij dat het een gecompliceerde breuk was, dat tijdens de eerste operatie pinnen zijn geplaatst en dat tussen deze en de tweede operatieve ingreep een maand zat.11
Bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren ook verwondingen geconstateerd, eveneens op voornoemde datum, respectievelijk een gebroken arm en een gebroken bovenarm. De hersteltijd van deze breuken werd achtereenvolgens ingeschat op zes weken en (ten minste) drie maanden. Bovendien had [slachtoffer 2] een hoofdwond en een lichte hersenschudding opgelopen, waarvoor zij een nacht ter observatie werd opgenomen.12
Kwalificatie letsel
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dient onder meer de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van slachtoffer [slachtoffer 3] , te weten een gecompliceerde onderbeenfractuur, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat operatief ingrijpen tweemaal noodzakelijk is geweest en de geschatte genezingsduur op drie maanden is bepaald. Bij die stand van zaken concludeert de rechtbank dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Voorts komt de rechtbank tot de conclusie dat de letsels van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de (boven)armbreuken, te kwalificeren zijn als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, gelet op de aard hiervan en de hersteltijd die op meerdere weken tot maanden is ingeschat.
Schuld in de zin van roekeloosheid
De vraag dient te worden beantwoord of er sprake is van een overtreding van artikel 5a, lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en daarmee samenhangend een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij bepalend is of kan worden gesproken van schuld in de zin van roekeloosheid.
In het algemeen geldt dat onder 'schuld' als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Artikel 5a lid 1 WVW 1994 beschrijft niet uitputtend een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft".
Uit het samenstel van gedragingen van de verdachte, vervat in de bewijsmiddelen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van roekeloos gedrag in de hiervoor bedoelde zin. Dit samenstel bestaat eruit dat verdachte als bestuurster van een personenauto voor een langere periode de aldaar geldende maximumsnelheid fors heeft overschreden, daarmee tweemaal gevaarlijke inhaalmanoeuvres heeft verricht terwijl op korte afstand een personenauto naderde, er op korte afstand van waar verdachte reed er een rotonde in het wegtraject aanwezig was en verdachte een stuurfout heeft gemaakt ten gevolge waarvan het voertuig in de berm terecht is gekomen. Tevens bevonden zich ten tijde van het voorgaande drie minderjarige kinderen zonder gordel op de achterbank en twee minderjarige kinderen in de kofferbak van de auto.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere van de in artikel 5a, eerste lid, WVW genoemde gedragingen, te weten die genoemd onder b, g en m, en dat deze, zoals hiervoor weergegeven, moeten worden aangemerkt als ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Deze gedragingen, in samenhang bezien, waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke, ernstige schending van de verkeersregels. Door het handelen van verdachte was gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt; er is een verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan meerdere slachtoffers letsel zoals bedoeld in artikel 6 WVW hebben opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en daarmee ook sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid. Resumerend acht de rechtbank het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: