Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser],
[gedaagde],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 mei 2024;
- de akte houdende producties van [eiser] van 18 september 2024;
- de op 18 september 2024 gehouden mondelinge behandeling.
2.De verder beoordeling
“T.a.v. de heer [eiser] ”.De brief houdt onder meer in:
“Je hebt je tot ons kantoor gewend met het verzoek Bizbeez B.V. van rechtsbijstand te voorzien bij de verkoop van aandelen in [bedrijf] ”.In de brief worden de door De Haan gehanteerde algemene voorwaarden op de opdracht van toepassing verklaard.
“Hierbij de garanties die we niet hebben geaccepteerd”(productie 38 van De Haan c.s.)
.Aangezien de garantie in artikel 6 van de Investment Agreement inhoudelijk niet afwijkt van die welke [eiser] ter beoordeling aan mr. Van Rossum heeft voorgelegd, moet ervan worden uitgegaan dat [eiser] toen op de hoogte was van de (strekking van) de garantie. Voor zover [gedaagde] [eiser] al onvoldoende op de implicaties van de garantie zou hebben gewezen (wat de rechtbank overigens niet is gebleken) moet [eiser] zich daarvan bovendien bewust van zijn geworden toen [eiser] op 12 augustus 2017 terzake van de procesvrijwaring zijn gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Gesteld noch gebleken is echter dat zij binnen een jaar nadien aan De Haan c.s. de in het vervalbeding voorgeschreven melding hebben gedaan. Daarom kan deze gestelde fout niet tot toewijzing van de vordering leiden.
“Onder meer (maar zeker niet uitsluitend) zijn daarbij de volgende omstandigheden van belang”- nog daargelaten de termijnoverschrijding - niet dat die brief tevens aangemerkt moet worden als een melding van een fout terzake de uitkomst van het commerciële due diligence onderzoek, aangezien De Haan c.s. uit de brief niet hebben hoeven te begrijpen dat [eiser] hen op dat punt een verwijt maakt.