ECLI:NL:RBNNE:2024:4982

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/18/222191 / HA ZA 23-107
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de advocaat en de toepassing van een vervalbeding in schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, hebben de eisers, Bisbeez B.V. en de heer [eiser], de gedaagden, De Haan Advocaten en Notarissen B.V. en [gedaagde], aansprakelijk gesteld voor schade die zij zouden hebben geleden door tekortkomingen in de rechtsbijstand die hen is verleend. De rechtbank heeft op 11 december 2024 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de zorgplicht van de advocaat en de toepassing van een vervalbeding centraal stonden. De eisers voerden aan dat de gedaagden hen niet adequaat hadden geadviseerd tijdens een transactie, wat zou hebben geleid tot aanzienlijke financiële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden zich op een vervalbeding konden beroepen, dat eisers binnen een jaar na het schadetoebrengende feit melding hadden moeten maken van hun aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet tijdig hadden gereageerd en dat het beroep op vernietiging van het vervalbeding niet kon slagen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor cliënten om tijdig en schriftelijk melding te maken van schadeveroorzakende feiten, vooral in het kader van de zorgplicht van advocaten en de geldigheid van vervalbedingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/222191 / HA ZA 23-107
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BISBEEZ B.V.,
gevestigd te Groningen,
2.
[eiser],
wonende te Groningen,
eisers,
advocaat mr. T.S. Hoyer te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE HAAN ADVOCATEN EN NOTARISSEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. E.M. van Orsouw te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk Bisbeez en [eiser] en gezamenlijk [eiser] worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal hierna De Haan worden genoemd. Gedaagde sub 2 zal [gedaagde] worden genoemd. Waar gedaagden gezamenlijk worden bedoeld zullen zij als De Haan c.s. worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 mei 2024;
  • de akte houdende producties van [eiser] van 18 september 2024;
  • de op 18 september 2024 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verder beoordeling

2.1.
[eiser] houden De Haan c.s. aansprakelijk voor schade die zij stellen te hebben geleden door tekortschieten door [gedaagde] en/of (beroeps)fouten die [gedaagde] als advocaat zou hebben gemaakt bij de begeleiding van [eiser] bij de herstructurering van de onderneming van [eiser] , [bedrijf] . De rechtbank zal hierna, kortheidshalve spreken, van de gestelde fouten.
2.2.
[eiser] stellen dat de transactie waarbij [gedaagde] hen heeft begeleid zeer ongunstig voor hen was omdat het financiële belang dat na de transactie voor hen overbleef zo goed als verwaarloosbaar bleek te zijn, terwijl [eiser] daartegenover in privé meerdere garanties moest verstrekken. Die stelling kan inmiddels worden gerelativeerd aangezien in de loop van de procedure is gebleken dat een Zweeds participatiefonds de aandelen van de vennootschap heeft overgenomen en dat [eiser] /Bisbeez aan die transactie een bedrag tussen 10 en 15 miljoen euro overhoudt. Natuurlijk is daarmee niet gezegd dat [eiser] als gevolg van fouten van de zijde van De Haan c.s. geen schade kan hebben geleden, maar wel dat het belang van [eiser] na de transactie bepaald niet verwaarloosbaar was.
2.3.
[gedaagde] heeft de opdracht aan zijn kantoor bevestigd bij brief van 31 augustus 2015 gericht aan Bizbeez
“T.a.v. de heer [eiser] ”.De brief houdt onder meer in:
“Je hebt je tot ons kantoor gewend met het verzoek Bizbeez B.V. van rechtsbijstand te voorzien bij de verkoop van aandelen in [bedrijf] ”.In de brief worden de door De Haan gehanteerde algemene voorwaarden op de opdracht van toepassing verklaard.
2.4.
Die algemene voorwaarden houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
“1.1. Alle werkzaamheden door De Haan en door haar ingeschakelde derden (hulppersonen) worden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht (hierna ook te noemen: “de Opdracht”) tussen de opdrachtgever (hierna zowel in enkel- als meervoud te noemen “Client”) en De Haan. Op alle tussen Cliënt en De Haan gesloten overeenkomsten van opdracht zijn deze algemene voorwaarden van toepassing.
1.2.
De Opdracht beschouwt De Haan als uitsluitend aan haar gegeven. Dit geldt ook indien het uitdrukkelijk of stilzwijgend de bedoeling is dat de opdracht door een bepaald persoon wordt uitgevoerd. De toepasselijkheid van de artikelen 7:404, 407 lid 2 en 409 lid 2 Burgerlijk Wetboek is uitgesloten.
1.3.
Naast De Haan kunnen alle personen (…) die bij de uitvoering van de opdracht zijn ingeschakeld een beroep doen op deze algemene voorwaarden, ongeacht of zij op het moment dat zij door Cliënt worden aangesproken nog werkzaam zijn voor of in dienst zijn van De Haan.
(…)
4.7.
Het recht op schadevergoeding jegens De Haan vervalt indien Cliënt de aanspraak daarop niet schriftelijk en gemotiveerd heeft gemeld binnen één jaar nadat Cliënt bekend was of redelijkerwijs had behoren te zijn met het schadetoebrengende feit of feiten en in ieder geval binnen één jaar na de datum van de laatste declaratie voor de betreffende Opdracht.”
Vervalbeding
2.5.
Als verst strekkend verweer hebben De Haan c.s. het vervalbeding van artikel 4.7. van de algemene voorwaarden ingeroepen.
2.5.1.
[eiser] hebben daartegen in de eerste plaats aangevoerd dat de algemene voorwaarden alleen gelden in de verhouding tussen Bisbeez en De Haan en dus geen invloed kunnen hebben op de vorderingen van [eiser] in privé en op de vorderingen op [gedaagde].
2.5.2.
Voor wat betreft de vorderingen op [gedaagde] miskennen [eiser] daarmee dat, gelet op het bepaalde in artikel 1.3. van de algemene voorwaarden, ook [gedaagde] zich op het vervalbeding kan beroepen.
2.4.3.
Over de rechtsverhouding van [eiser] met De Haan en [gedaagde] hinken [eiser] op twee gedachten; in het kader van het verweer tegen het vervalbeding zou [eiser] geen partij zijn bij de overeenkomst van opdracht, terwijl hun vordering er op is gebaseerd dat dat juist wel het geval is. [eiser] spreekt De Haan c.s. immers aan op wanprestatie en op schending van de zorgvuldigheidsnorm die geldt tussen een advocaat en een cliënt en verwijt [gedaagde] dat hij hem had moeten waarschuwen voor belangenverstrengeling omdat diens kantoor niet alleen voor [eiser] , maar ook voor [bedrijf] optrad. Omdat de grondslag van de vordering dat vooronderstelt en De Haan c.s. daar kennelijk ook vanuit gaan, zal de rechtbank er bij de verdere beoordeling van de vordering vanuit gaan dat de overeenkomst van opdracht inhield dat De Haan en daarmee [gedaagde] zowel [eiser] als Bisbeez zou bijstaan in het herstructuringsproces, zodat beide als opdrachtgever bij de door [gedaagde] bij brief van 31 augustus 2015 bevestigde opdracht hebben te gelden. Daaruit volgt dat de door De Haan gehanteerde algemene voorwaarden in beginsel ook ten aanzien van [eiser] gelden.
2.4.5.
[eiser] hebben de vernietiging ingeroepen van het van de algemene voorwaarden deel uitmakende vervalbeding. Zij daarbij hebben gesteld dat het beding op grond van artikel 6:237 BW sub f/sub h moet worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn. De reflexwerking zou meebrengen dat ook Bisbeez zich daar op kan beroepen.
Terecht hebben De Haan c.s. daartegen aangevoerd dat [eiser] niet kan worden aangemerkt als ‘een persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ in de zin van die bepaling. Hij heeft immers decennialang leiding gegeven aan zijn internationaal opererende bedrijf dat in 2012 een omzet had van 75 miljoen euro en 450 personeelsleden in dienst had. Met zijn bedrijf verkocht [eiser] wereldwijd machines in de afvalsorteer- en recyclingsector, transacties waarmee tussen één en drie miljoen euro waren gemoeid. In de loop der jaren heeft [eiser] , via door hem bestuurde vennootschappen, zelf diverse bedrijven in binnen- en buitenland overgenomen. De onderhavige opdracht tot begeleiding van de herstructurering van zijn onderneming lag in het verlengde van die activiteiten. Bij het verlenen van de opdracht aan De Haan handelde [eiser] aldus in de uitoefening van zijn beroep en bedrijf, zodat hem geen beroep toekomt op het bepaalde artikel 6:237 BW. Daarmee faalt ook het beroep van Bisbeez op de reflexwerking.
2.4.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het bepaalde in artikel 6:237 onder h BW niet geldt voor een vervalbeding waarbij, zoals in dit geval, de vervaltermijn is verkort tot een jaar of meer en dus niet op de grijze lijst staat, anders dan die met een kortere termijn (artikel 6:236 sub g BW). Ten aanzien van dit vervalbeding geldt geen bewijsvermoeden. Het kan alleen aan artikel 6:233 BW worden getoetst.
2.5.1.
Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar op grond van 6:233 BW indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (artikel 6:233, aanhef en onder a, BW). Tot de omstandigheden die bij toepassing van artikel 6:233, aanhef en onder a, BW van belang zijn, behoren de hoedanigheid van partijen, hun maatschappelijke positie, hun onderlinge verhouding en hun deskundigheid. Terecht hebben [eiser] aangevoerd dat voor zover het vervalbeding inhoudt dat recht op schadevergoeding jegens De Haan in ieder geval binnen één jaar na de datum van de laatste declaratie voor de betreffende opdracht vervalt, het beding als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt omdat dat zou kunnen leiden tot het onaanvaardbare gevolg dat aanspraken op schadevergoeding wegens een beroepsfout van een advocaat zouden vervallen voordat de opdrachtgever met die fout bekend was of redelijkerwijs had behoren te zijn.
2.5.2.
[eiser] hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat de overige inhoud van het vervalbeding als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt of dat een beroep op het geding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. De rechtbank moet derhalve toetsen of [eiser] hun aanspraak op schadevergoeding schriftelijk en gemotiveerd hebben gemeld binnen één jaar nadat zij bekend waren of redelijkerwijs hadden behoren te zijn met de gestelde fouten. In dit verband merkt de rechtbank op dat De Haan c.s. terecht hebben aangevoerd dat, voor zover [eiser] al hebben bedoeld te stellen dat de gestelde fouten (ook) als onrechtmatige daad moeten worden aangemerkt, dat niet kan afdoen aan de werking van het vervalbeding. Omdat de feitelijke grondslag van de veronderstelde vordering uit onrechtmatige daad erop neerkomt dat van de zijde van De Haan c.s. sprake is van tekortschieten bij de uitvoering van de opdracht, wordt de rechtsvordering tussen partijen mede beheerst door de in dat verband overeengekomen vervaltermijn.
beoordelingskader
2.6.
[eiser] verwijten [gedaagde] op een aantal punten fouten te hebben gemaakt, waardoor zij schade zouden hebben geleden. Zij vorderen dat De Haan c.s. veroordeeld worden die schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden. Die vordering zou alleen kunnen worden toegewezen voor zover tenminste aan de volgende drie cumulatief geldende punten is voldaan:
a. van de zijde van De Haan c.s. is ten aanzien van [eiser] niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en handelend advocaat mag worden verwacht;
b. het is aannemelijk dat [eiser] daardoor schade hebben geleden;
c. [eiser] hebben het desbetreffende onder a bedoelde schadeveroorzakende feit schriftelijk en gemotiveerd aan De Haan c.s. gemeld binnen één jaar nadat zij daarvan bekend waren of redelijkerwijs hadden behoren te zijn.
Meldingen gestelde fouten
2.7.1.
Voor wat betreft het melden van schadetoebrengende feiten als bedoeld in het vervalbeding van artikel 4.7 van de toepasselijke algemene voorwaarden hebben [eiser] zich beroepen op twee namens hen gestuurde brieven; een brief van mr. B.A. Wille aan [gedaagde] d.d. 29 januari 2019 en een brief van mr. Schonewille aan De Haan d.d. 13 november 2019.
2.7.2.
De brief van mr Wille houdt, voor zover in dit verband van belang, het volgende in:
“(…) De heer Ing. [eiser] deelde mij mede dat hij zich ter zake de (on)wenselijkheid van de door ABN Amro Bank N.V. en de heer [naam] nagestreefde participaties heeft verlaten op uw adviezen. Dat zo zijnde laat zich de vraag stellen of u heeft onderkend dat de inhoud van de Investment Agreement van 17 november 2015 en de wijziging van de statuten van [bedrijf] meebrachten, dat Bisbeez B.V. in één klap 85% van het door (reorganisatie)voorzieningen tot € 5,00 miljoen teruggebracht zichtbaar eigen vermogen kwijtraakte, zulks ten faveure van de andere aandeelhouders, en zo ja, of u Bisbeez B.V. daarop heeft gewezen en, zo ja, wanneer en op welke wijze”.
2.7.3.
De brief van mr. Schonewille houdt, voor zover in dit verband van belang, het volgende in:
“Betreft: aansprakelijkstelling en stuiting
Geacht bestuur,
Namens mijn cliënten Bisbeez B.V. en de heer [eiser] bericht ik u als volgt.
In 2015 heeft uw kantoor in de persoon van [gedaagde] mijn cliënten begeleid bij en geadviseerd over een transactie, die er uiteindelijk toe heeft geleid dat mijn cliënten vrijwel hun gehele belang in [bedrijf] de facto om niet althans voor veel minder dan de werkelijke waarde hebben ‘overgedragen’ aan Recycling Solutions Investment Partners B.V. en E.M. Capital Partners B.V.
Cliënten vragen zich af of [gedaagde] bij die begeleiding en advisering wel de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht, en of De Haan Advocaten & Notarissen B.V. uit dien hoofde aansprakelijk is voor alle schade die zij ter zake van of samenhangend met de ‘overdracht’ van [bedrijf] hebben geleden en nog zullen lijden, zulks in de meest ruime zin des woords. Onder meer (maar zeker niet uitsluitend) zijn daarbij de volgende omstandigheden van belang:
• Oorspronkelijk uitgangspunt van de transactie was dat een aandelenbelang van 42% bij cliënten zou blijven. Na de uiteindelijke transactie resteerde slechts een aandelenbelang van 15% voor cliënten. Hierover lijken zij niet (schriftelijk of anderszins) te zijn geadviseerd;
• Dit aandelenbelang van 15% voor cliënten is qua winstrecht in werkelijkheid veel lager als gevolg van het feit dat de preferente aandelen bij dit percentage geheel buiten beschouwing zijn gelaten. Cliënten lijken hierover niet althans volstrekt onvoldoende (schriftelijk of anderszins) te zijn geadviseerd;
• Door de structuur van de transactie met deels preferente aandelen en een agiostorting op verschillende soorten aandelen, was de economische positie van cliënten heel anders dan op basis van een normaal aandelenbelang mocht worden verwacht. Zij lijken daarover niet althans volstrekt onvoldoende (schriftelijk of anderszins) te zijn geadviseerd;
• Kort voor de transactie is het aandelenbelang van cliënten noodgedwongen overgedragen aan een STAK, waarbij de benoeming van bestuurders geheel is overgedragen aan de wederpartijen van cliënten. Hierover lijken zij niet althans volstrekt onvoldoende (schriftelijk of anderszins) te zijn geadviseerd;
• Toen cliënten ernstig onder druk gezet werd door hun wederpartijen, en er alle ruimte was om de onderhandelingen af breken, heeft [gedaagde] hen geadviseerd dat zij aansprakelijk zouden zijn indien de transactie geen doorgang zou vinden;
• Bij de transactie hebben cliënten zeer aanzienlijke en omvangrijke garanties en vrijwaringen afgegeven, waarvoor de heer [eiser] ook in privé aansprakelijk was, welke in geen enkele verhouding stonden tot de opbrengst voor cliënten, laat staan tot de opbrengst voor de heer [eiser] privé, die immers 0 was. Daarover lijken zij niet althans volstrekt onvoldoende (schriftelijk of anderszins) te zijn geadviseerd.
• Voor en na de transactie trad uw kantoor in de persoon van [gedaagde] tevens op als advocaat van [bedrijf] en [bedrijf] Cliënten lijken niet althans volstrekt onvoldoende (schriftelijk of anderszins) te zijn gewezen op deze (potentiële) belangenverstrengeling.
Mijn cliënten beraden zich over vervolgstappen en behouden zich uitdrukkelijk alle rechten voor. (…)”
Procesvrijwaring
2.8.
[eiser] stellen dat [gedaagde] heeft nagelaten hen te wijzen op de reikwijdte van de ten laste van [eiser] afgegeven vrijwaringsverplichting van artikel 6 van de Investment Agreement, vanwege de Reparco-claim (de procesvrijwaring).
De Haan c.s. hebben aangevoerd dat [gedaagde] die vrijwaring uitgebreid met [eiser] heeft besproken en erop gewezen dat [eiser] op 17 en 18 oktober 2015 onder meer over dit onderwerp een second opinion heeft gevraagd aan een andere advocaat, mr. P. van Rossum. In een desbetreffend e-mailbericht aan mr. Van Rossum van 17 oktober 2015 schrijft [eiser]
“Hierbij de garanties die we niet hebben geaccepteerd”(productie 38 van De Haan c.s.)
.Aangezien de garantie in artikel 6 van de Investment Agreement inhoudelijk niet afwijkt van die welke [eiser] ter beoordeling aan mr. Van Rossum heeft voorgelegd, moet ervan worden uitgegaan dat [eiser] toen op de hoogte was van de (strekking van) de garantie. Voor zover [gedaagde] [eiser] al onvoldoende op de implicaties van de garantie zou hebben gewezen (wat de rechtbank overigens niet is gebleken) moet [eiser] zich daarvan bovendien bewust van zijn geworden toen [eiser] op 12 augustus 2017 terzake van de procesvrijwaring zijn gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Gesteld noch gebleken is echter dat zij binnen een jaar nadien aan De Haan c.s. de in het vervalbeding voorgeschreven melding hebben gedaan. Daarom kan deze gestelde fout niet tot toewijzing van de vordering leiden.
Due dilligenceonderzoek
2.9.
[eiser] verwijten De Haan c.s. verder dat [gedaagde] de uitslag van het due diligenceonderzoek van AAP op 29 september 2015 klakkeloos heeft geaccepteerd en niet doorzag dat AAP dat onderzoek misbruikte om een voor haar gunstiger onderhandelingsresultaat te bereiken.
De Haan c.s. hebben erop gewezen dat dit een financiële due diligence betreft (er waren ook een commerciële en een juridische due diligence) en dat [gedaagde] de uitkomst daarvan uitvoerig met [eiser] en diens financieel adviseur [naam] heeft besproken, waarbij hij zich inhoudelijk heeft verlaten op het oordeel van [eiser] en [naam]. Daarbij wijzen De Haan c.s. erop dat [eiser] de uitslag van het onderzoek in eerste instantie alleen aan [naam] stuurde met verzoek om het te lezen en af te stemmen (productie 23 van De Haan c.s.). De rechtbank stelt verder vast dat [eiser] bij mailbericht van 30 september 2015 aan [naam], met een c.c. aan [gedaagde], heeft laten weten dat hij niet gelooft in de uitkomst van dat onderzoek en daar ook inhoudelijk op ingaat, alsmede dat de door [eiser] bij mr. Van Rossum ingewonnen second opinion ook betrekking had op de uitkomst van dat onderzoek. De due diligence is ook aan de orde geweest in de procedure die geleid heeft tot het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2019, waarbij [eiser] de nietigheid van de Investment Agreement hebben ingeroepen. Voor zover [gedaagde] in verband met de due diligence al zou zijn tekortgeschoten, hetgeen de rechtbank niet is gebleken, heeft [eiser] daarvan, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, van meet af, en zeker tijdens de procedure die leidde tot het vonnis van 16 januari 2019, kennis gekregen. Gesteld noch gebleken is echter dat [eiser] binnen een jaar na kennisneming van deze gestelde fout aan De Haan c.s. de in het vervalbeding geregelde melding hebben gedaan. Anders dan in de stellingname van [eiser] besloten ligt, maakt het feit dat mr. Schonewille schreef:
“Onder meer (maar zeker niet uitsluitend) zijn daarbij de volgende omstandigheden van belang”- nog daargelaten de termijnoverschrijding - niet dat die brief tevens aangemerkt moet worden als een melding van een fout terzake de uitkomst van het commerciële due diligence onderzoek, aangezien De Haan c.s. uit de brief niet hebben hoeven te begrijpen dat [eiser] hen op dat punt een verwijt maakt.
Onvoldoende alternatieven onderzocht en overschrijding mandaat
2.10.
Om dezelfde reden komt de rechtbank ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gestelde fouten dat [gedaagde] onvoldoende alternatieven voor de transactie met AAP heeft onderzocht en zonder toereikend mandaat van [eiser] op 15 oktober 2015 overeenstemming met AAP heeft bereikt. Als aan [gedaagde] op deze punten al enig verwijt te maken zou zijn, hetgeen de rechtbank niet is gebleken, moet [eiser] geacht worden daarvan op zijn laatst kennis te hebben gekregen gedurende de procedure die geleid heeft tot genoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2019 waarin hij de geldigheid van de Investment Agreement aanvocht. Gesteld gebleken is dat [eiser] binnen een jaar na kennisneming van deze gestelde fouten aan De Haan c.s. de in het vervalbeding geregelde melding aan De Haan c.s. hebben gedaan. Wat geoordeeld is over de brief van mr Schonewille over de due diligence geldt mutatis mutandis ook voor deze gestelde fouten.
Druk uitgeoefend opdat [eiser] Investment Agreement zou tekenen
2.11.
Omdat [eiser] stelt al tijdens het onderhandelingsproces het gevoel te hebben gehad dat [gedaagde] druk op hem uitoefende om de Investment Agreement te ondertekenen en gesteld noch gebleken is dat [eiser] binnen een jaar nadien de in het vervalbeding voorgeschreven melding hebben gedaan, kan ook dat verwijt niet tot toewijzing van de vordering leiden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard wel enige druk op [eiser] te hebben uitgeoefend om te tekenen, kort gezegd, gelet de nijpende financiële situatie van de onderneming en het vergevorderde stadium van de onderhandelingen in welk verband hij [eiser] heeft gewaarschuwd voor mogelijke een claim wegens het voortijdig afbreken van onderhandelingen. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat onder de gegeven omstandigheden een dergelijke waarschuwing niet van een redelijk bekwaam en handelend advocaat mocht worden verwacht.
Gebrekkig advies over A en B aandelen en couponrente
2.12.
In het midden kan blijven of [gedaagde] [eiser] er voldoende op heeft gewezen dat de Investment Agreement voorziet in preferente aandelen met een couponrente van 15% en dat [eiser] ten opzichte van andere aandeelhouders in een achtergestelde positie zou komen te verkeren ingeval de vennootschap zal worden ontbonden. [eiser] hebben niet betwist dat de constructie met de preferente aandelen in dit geval voor [eiser] juist gunstig heeft uitgepakt aangezien de gewone aandelen relatief meer in waarde zijn gestegen en [eiser] bij recente de verkoop van hun aandelen een gunstiger resultaat konden realiseren. De regeling houdende een achtergestelde positie bij ontbinding van de vennootschap kan bij [eiser] evenmin tot schade leiden omdat zij geen aandeelhouder van de vennootschap meer zijn.
Tegenstrijdigheid van belangen
2.13.
Het verwijt dat [gedaagde] de zaak niet had mogen aannemen vanwege mogelijke tegenstrijdigheid van belangen omdat De Haan huisadvocaat is van [bedrijf] , althans dat [gedaagde] op die mogelijke belangenverstrengeling had moeten wijzen en in dat verband passende maatregelen had moeten nemen, lijkt de rechtbank op zichzelf terecht. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij tegenover [eiser] geen aandacht heeft geschonken aan mogelijke tegenstrijdigheid van de belangen van [eiser] met die van [bedrijf] . Dat had hij wel behoren te doen, gelet op onder meer artikel 5.13 van de Verordening op de advocatuur en gedragsregel 15. Dit tekortschieten kan evenwel niet tot toewijzing van de vordering leiden omdat schending van de gedragsregels alleen schade kan hebben veroorzaakt als [gedaagde] tijdens de bijstand aan [eiser] daadwerkelijk niet alleen hun belang zou hebben gediend. Hetgeen [eiser] daartoe hebben gesteld betreft niet meer of anders dan de gestelde fouten die hiervoor onder 2.8. tot en met 2.12. zijn besproken en waarvan geoordeeld is dat die niet tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. Datzelfde lot treft daarom het verwijt over de tegenstrijdigheid van belangen.
Procekosten
2.14.
Omdat de vordering zal worden afgewezen, zullen [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van De Haan c.s. worden begroot op
- griffierecht
8.519,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
17.411,0

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt Bisbeez en [eiser] in de proceskosten aan de zijde van De Haan c.s. begroot op € 17.411,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 25 december 2024 en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Bisbeez en [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis wordt betekend;
3.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.