ECLI:NL:RBNNE:2024:4974

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/18/222186 / HA ZA 23-104
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rol van een interimmanager als adviseur van aandeelhouder in herstructureringszaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, stond ter beoordeling of een interimmanager, die belast was met de herstructurering van een onderneming, tevens handelde als persoonlijk adviseur van de middellijk aandeelhouder van een BV. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de interimmanager als adviseur van de aandeelhouder had gehandeld. De interimmanager had zijn diensten verleend op basis van een overeenkomst tussen de inlenende BV en de dienstverlenende vennootschap, en er was geen verbintenis die het verstrekken van adviezen aan de aandeelhouder in privé omvatte. Hierdoor was er geen sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst of een onrechtmatige daad.

De zaak betrof een vordering van Bisbeez B.V. en [eiser] tegen [gedaagde sub 1] MANAGEMENT SOLUTIONS B.V. en [gedaagde sub 2]. De eisers stelden dat de gedaagden tekortgeschoten waren in hun verplichtingen en vroegen om schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld en wees de vorderingen af. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, waarbij de rechtbank de kosten van [gedaagde sub 1] begrootte op € 17.411,00 en die van [gedaagde sub 2] op € 11.169,00.

Het vonnis werd uitgesproken op 11 december 2024, waarbij de rechtbank benadrukte dat de eisers in het ongelijk waren gesteld en de proceskosten moesten vergoeden. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagden de kosten direct konden vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/222186 / HA ZA 23-104
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van

1.BISBEEZ B.V.,

te Appingedam,
2.
[eiser],
te Groningen,
eisende partijen,
hierna te noemen: Bisbeez en [eiser] ,
advocaat: mr. D.M. de Knijff,
tegen

1.[gedaagde sub 1] MANAGEMENT SOLUTIONS B.V.,

te Amsterdam,
advocaat: mr. M.R. Lauxtermann,
2.
[gedaagde sub 2],
te Musselkanaal,
advocaat: mr. R.Q. Potter,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 mei 2024;
- de akte houdende producties van 20 september 2024 van [eiser] en Bisbeez;
- de akte houdende producties van 20 september 2024 van [gedaagde sub 2] ;
- de akte houdende vermindering van eis van 27 september 2024 van [eiser] en Bisbeez;
- de akte houdende producties van 1 oktober 2024 van [eiser] en Bisbeez;
- de mondelinge behandeling op 1 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Vermindering van eis

2.1.
Na vermindering van eis vorderen [eiser] en Bisbeez, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de proceskosten:
(1) voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 2] niet heeft gehandeld als een integer, en redelijk bekwaam adviseur en dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] daarmee jegens [eiser] en Bisbeez toerekenbaar tekort zijn geschoten, althans jegens [eiser] en Bisbeez onrechtmatig hebben gehandeld;
(2) [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan Bisbeez van de als gevolg daarvan door haar geleden en in de toekomst te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

3.De verdere beoordeling

Wijziging grondslag van eis
3.1.
De vordering is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in de nakoming van een overeenkomst van opdracht, inhoudende dat hij [eiser] in privé zou adviseren bij, kort gezegd, de herstructurering van diens bedrijf. Daardoor zou sprake zijn van wanprestatie, althans een onrechtmatige daad ten aanzien van [eiser] en Bisbeez.
3.2.
Aanvankelijk baseerden [eiser] en Bisbeez hun vordering alleen op een overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [bedrijf] , waarvoor [gedaagde sub 1] [eiser] Recycling Solutions op 3 juli 2015 een opdrachtbevestiging heeft gestuurd, inhoudende voor zover hier van belang:
“Graag bevestig ik hiermee de opdracht voor onze associé (….) [gedaagde sub 2] als adviseur van de DGA van [bedrijf] ”.Bij de mondelinge behandeling hebben [eiser] en Bisbeez de grondslag van eis gewijzigd. Thans stellen zij - naar de rechtbank begrijpt - primair dat [gedaagde sub 2] zich
“buiten B&C om”zou hebben verplicht om [eiser] in privé te adviseren bij het proces dat heeft geleid tot de Letter of Intent (hierna: LOI) en de Investment Agreement (hierna: IA). Subsidiair is de oorspronkelijk grondslag van de vordering gehandhaafd.
Overeenkomst met [gedaagde sub 2] (primaire grondslag)
3.3.
[eiser] en Bisbeez hebben geen stellingen aangevoerd die meebrengen dat [gedaagde sub 1] tegenover hen wanprestatie zou hebben gepleegd of onrechtmatig zou hebben gehandeld in het scenario dat [gedaagde sub 2] persoonlijk, buiten [gedaagde sub 1] om, de opdracht zou hebben aanvaard om [eiser] in privé te adviseren bij, kort gezegd, de herstructurering van diens bedrijf. Daarom kan de primaire grondslag niet leiden tot toewijzing van de vordering tegen [gedaagde sub 1] .
3.4.1.
Uit de stellingen van [eiser] kan de rechtbank niet afleiden tegenover welke partij [gedaagde sub 2] zich volgens hen zou hebben verplicht om [eiser] in privé te adviseren bij de herstructurering. Dat kan in het midden blijven, want uit de daartoe door [eiser] en Bisbeez gestelde feiten kan niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] daartoe opdracht heeft gekregen van [eiser] of van enige aan hem gelieerde vennootschap.
3.4.2.
[eiser] en Bisbeez hebben aangevoerd dat [gedaagde sub 2] [eiser] op 8 februari 2015 per e-mail benaderde (prod. 11 bij dagvaarding) en dat op 2 mei 2015 de eerste bespreking tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] plaatsvond, vanaf welk moment [gedaagde sub 2] volgens [eiser] en Bisbeez als persoonlijk adviseur van [eiser] is gaan optreden (zie dagvaarding onder 3.9, met dien verstande dat in die fase van de procedure [eiser] nog stelde dat [gedaagde sub 2] optrad “onder de vlag van formeel opdrachtnemer [gedaagde sub 1] ”).
3.4.2.
[gedaagde sub 2] heeft erop gewezen dat de suggestie in de dagvaarding dat hij het initiatief nam bij het contact tussen partijen onjuist is. Dat is terecht, want [eiser] en Bisbeez hebben niet weersproken dat [eiser] begin 2015 [gedaagde sub 1] heeft ingeschakeld voor het vinden van een nieuwe algemeen directeur en dat op 7 februari 2015 op zijn verzoek een bespreking is gehouden om de acute financiële problemen van zijn onderneming te bespreken. Daarbij waren [eiser] , [gedaagde sub 2] en [naam] , partner bij [gedaagde sub 1] , aanwezig. Bij die gelegenheid is afgesproken dat [naam] vanuit [eiser] verschillende kandidaten voor een nieuwe algemeen directeur zou voorstellen. Het door [eiser] ingeroepen mailbericht van de volgende dag, 8 februari 2015, waarin [gedaagde sub 2] zijn contactgegevens met [eiser] deelt en meedeelt dat [eiser] hem gerust kan bellen als hij wilde sparren over een oplossingsrichting, moet tegen de achtergrond van die bespreking worden bezien.
3.4.3.
Over de eerste gezamenlijke bespreking van [eiser] en [gedaagde sub 2] op 2 mei 2015 hebben [eiser] en Bisbeez gesteld dat [gedaagde sub 2] daarin zei dat hij voor een klein aandeel in de onderneming zou kunnen participeren en dat hij andere partijen kende die meer zouden willen investeren die hij daartoe zou willen bezoeken. Daaruit kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet méér worden afgeleid dan dat [gedaagde sub 2] te kennen gaf zelf in de onderneming te willen participeren en andere investeerders te willen gaan zoeken. Uit een en ander kan niet worden geconcludeerd dat [eiser] [gedaagde sub 2] zou hebben opgedragen hem in privé te adviseren bij het gehele herstructureringsproces dat heeft geleid tot de LOI en de IA.
3.4.4.
Ook anderszins heeft [eiser] geen feiten gesteld waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [gedaagde sub 2] bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij in dat verband als zijn persoonlijk adviseur zou optreden. Dat vertrouwen kan niet zijn gewekt door het feit dat [gedaagde sub 2] gedurende het onderhandelingsproces tal van activiteiten heeft ontplooid, aan besprekingen en onderhandelingen heeft deelgenomen, [eiser] over de bedrijfsvoering van zijn onderneming heeft geadviseerd en (af en toe) samen met hem is opgetrokken in de onderhandelingen met AAP, want [eiser] wist dat het de bedoeling was dat [gedaagde sub 2] zelf ook zou investeren in de onderneming en - zeker vanaf het eerste overleg met AAP- dat [gedaagde sub 2] naar verwachting CEO, althans algemeen directeur, van [eiser] Holding Appingedam B.V. (hierna: BHA) zou worden. Immers al op 12 februari 2015 stuurde [eiser] het cv van [gedaagde sub 2] intern door aan HRM met als toelichting:
“voorstel van [gedaagde sub 1] om alsalgemeen directeurop te treden”en in de periode tussen de LOI en de IA was [gedaagde sub 2] al algemeen directeur van BHA. [eiser] moet hebben begrepen dat [gedaagde sub 2] , anders dan inherent is aan een persoonlijk adviseur, niet (alleen) handelde in het belang van [eiser] , maar een eigen belang had bij de uitkomst van de onderhandelingen met AAP. [gedaagde sub 2] was (via zijn vennootschap) immers zelf ook partij bij de overeenkomsten waardoor [eiser] en Bisbeez zich nu benadeeld voelen. Hij werd daarbij zelfs bijgestaan door een eigen advocaat.
3.4.5.
Op zichzelf terecht hebben [eiser] en Bisbeez aangevoerd dat die omstandigheden er niet aan in de weg hoeven te staan dat [gedaagde sub 2] ingevolge een buiten [gedaagde sub 1] om gesloten overeenkomst ook als adviseur van [eiser] in privé diende op te treden, maar, nog daargelaten dat dan sprake zou zijn geweest van onaanvaardbare belangenverstrengeling waartegen [eiser] en Bisbeez gedurende het onderhandelingsproces nimmer hebben geprotesteerd, hebben [eiser] en Bisbeez geen feiten aangevoerd waaruit afgeleid kan worden dat een dergelijke overeenkomst is gesloten. [eiser] en Bisbeez hebben zelfs niet gesteld dat [gedaagde sub 2] op enig moment is verzocht om als persoonlijk adviseur van [eiser] op te gaan treden.
3.4.6.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat ook de wijze waarop de werkzaamheden van [gedaagde sub 2] zijn gefactureerd een contra-indicatie oplevert voor de gedachte dat hij buiten [gedaagde sub 1] om een overeenkomst met [eiser] of een van diens vennootschappen had gesloten voor het verrichten van (advies)werkzaamheden. [eiser] noch een van zijn vennootschappen heeft aan [gedaagde sub 2] of diens vennootschap [naam vennootschap] enige betaling gedaan voor diens werkzaamheden. [gedaagde sub 2] heeft al zijn werkzaamheden vanaf zijn betrokkenheid bij de onderneming van [eiser] totdat de IA werd gesloten en hij CEO werd gedeclareerd via zijn vennootschap [naam vennootschap] aan [gedaagde sub 1] (als
“management-vergoeding”). [gedaagde sub 1] heeft die werkzaamheden bij facturen van 13 augustus 2015, 17 augustus 2015, 15 september 2015, 13 oktober 2015, 12 november 2015 en 10 december 2015 telkens als
“Declaratie voor interim-management werkzaamheden”in rekening gebracht bij [bedrijf]
3.4.7.
Omdat er, anders dan de primaire grondslag van de vordering vooronderstelt, niet van kan worden uitgegaan dat [gedaagde sub 2] zich had verbonden om [eiser] in privé te adviseren bij de herstructurering van diens bedrijf, kan die grondslag ook ten aanzien van [gedaagde sub 2] niet tot toewijzing van de vordering leiden.
Overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [bedrijf]
(subsidiaire grondslag)
3.5.
In dit scenario wordt ervan uitgegaan dat een overeenkomst is gesloten tussen [bedrijf] en [gedaagde sub 1] , inhoudende dat [gedaagde sub 2] , destijds werkzaam bij [gedaagde sub 1] , [eiser] in privé zou adviseren bij, kort gezegd, de herstructurering van diens bedrijf en dat [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst. Daardoor zou sprake zijn van een onrechtmatige daad door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten aanzien van [eiser] en Bisbeez.
3.6.1.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde sub 2] op grond van een met [gedaagde sub 1] gesloten overeenkomst werkzaam is geweest voor/in de onderneming van [eiser] . Daarvoor heeft [gedaagde sub 1] [bedrijf] gefactureerd als weergegeven onder 3.4.6. Op 3 juli 2015 heeft [eiser] aan [bedrijf] de onder 3.2. genoemde opdracht-bevestiging gestuurd. [eiser] en Bisbeez kan worden toegegeven dat als alleen gekeken wordt naar de letterlijke tekst (
“Graag bevestig ik hiermee de opdracht van onze associé (….) [gedaagde sub 2] als adviseur van de DGA van [bedrijf] ”) verdedigbaar is dat de overeenkomst zou zien op het adviseren van [eiser] , zijnde de DGA van [bedrijf] In dit geval kan aan die tekst echter geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. [gedaagde sub 1] heeft als verklaring voor de in de opdrachtbevestiging gekozen bewoordingen gegeven dat het destijds niet wenselijk was om via de opdrachtbevestiging binnen de onderneming bekend te maken dat [gedaagde sub 2] in feite het roer van [eiser] zou overnemen. Die uitleg komt plausibel voor tegen de achtergrond dat gesteld noch gebleken is dat [eiser] of een aan hem gelieerde vennootschap aan [gedaagde sub 1] heeft verzocht om een persoonlijk adviseur voor [eiser] te leveren. Er is alleen gevraagd naar een algemeen directeur, zoals blijkt uit de e-mail van [eiser] aan [naam] van 14 februari 2015 (als prod. 20 overgelegd door [gedaagde sub 2] ) en daaraan is gevolg gegeven. Daarvoor is geen andere schriftelijke opdracht vastgelegd dan die van 3 juli 2015.
3.6.2.
Onder verwijzing naar hetgeen daarover is overwogen ten aanzien van de primaire grondslag van de vordering, stelt de rechtbank vast dat [eiser] en Bisbeez ook anderszins geen feiten hebben gesteld waaruit afgeleid zou kunnen worden dat [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij in het verband van de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [bedrijf] als zijn persoonlijk adviseur zou optreden. De subsidiaire grondslag kan dus evenmin tot toewijzing van de vordering leiden.
proceskosten
3.7.1.
Bisbeez en [eiser] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
3.7.2.
[gedaagde sub 1] heeft verzocht om [eiser] en Bisbeez te veroordelen in de werkelijke proceskosten. Daarbij heeft hij in het bijzonder aangevoerd dat [eiser] en Bisbeez het bepaalde in artikel 21 Rv. hebben overtreden. Daarover heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 3 april 2024 overwogen dat niet gebleken is dat zodanig onvoldoende aan de in artikel 21 Rv. en artikel 111 lid 3 Rv. neergelegde verplichtingen is voldaan dat daaraan gevolgen moeten worden verbonden. Ingevolge vaste jurisprudentie dienen alle proceskosten te worden vergoed in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure, maar dient de rechter zich daarbij terughoudend op te stellen teneinde de toegang tot de rechter op grond van artikel 6 EVRM te waarborgen. Er is pas sprake van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het starten van een procedure als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit kan het geval zijn als de eiser aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag legt waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen grondt waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Die situatie acht de rechtbank hier niet aan de orde.
3.7.3.
De proceskosten van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- griffierecht
8.519,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
17.411,00
3.7.4.
De proceskosten van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.169,00

4.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak tegen [gedaagde sub 1]
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt Bisbeez en [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] begroot op € 17.411,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Bisbeez en [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis wordt betekend;
4.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak tegen [gedaagde sub 2]
4.4.
wijst de vorderingen af;
4.5.
veroordeelt Bisbeez en [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] begroot op € 11.169,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Bisbeez en [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis wordt betekend;
4.6.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
11