ECLI:NL:RBNNE:2024:4962

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
18-122915-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en wapenbezit in Groningen

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft op 9 april 2024 in Groningen op klaarlichte dag met een vuurwapen geschoten in de richting van een slachtoffer en omstanders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen poging doodslag, omdat hij met opzet en met een aanmerkelijke kans op de dood van anderen heeft geschoten. De schietpartij vond plaats in een drukke omgeving, wat de ernst van de situatie vergrootte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 40 maanden op, waarbij ook rekening werd gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich onverschillig heeft getoond voor het welzijn van anderen door een vuurwapen te gebruiken in een drukke openbare ruimte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële schade had geleden door de schietpartij. De rechtbank heeft de revolver en de munitie die in beslag zijn genomen, onttrokken aan het verkeer, omdat deze zijn gebruikt bij het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.122915.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , [slachtoffer] en/of een of meer aldaar aanwezige omstanders opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen (meermalen) in de richting van die [slachtoffer] , die [slachtoffer] en/of die omstanders heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Groningen [slachtoffer] en/of [slachtoffer]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een vuurwapen (meermalen) in de richting van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] te schieten;
2
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een revolver (omgebouwde gasrevolver), van het merk BBM, model/type Olympic 38, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
6, althans een of meer, (kogel)patronen, van de merken Federal, Eley, SK en CCI, van het kaliber .22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. De aangifte van [slachtoffer] vindt ondersteuning in de getuigenverklaringen van [slachtoffer] , [naam] , de camerabeelden en het proces-verbaal van de politie (vergelijking camerabeelden met foto van de verdachte in het arrestantencomplex). Uit het dossier komt duidelijk naar voren dat verdachte de schutter is geweest. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte door zijn handelen, te weten het meermalen schieten van kogelpatronen richting aangever en een of meer omstanders, de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij het leven zouden laten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte partieel wordt vrijgesproken van poging doodslag op [slachtoffer] , aangezien deze getuige heeft verklaard dat hij niet geraakt kon worden omdat hij op het moment van schieten al de hoek om was gegaan. Van een aanmerkelijke kans op de dood kan niet gesproken worden.
De officier van justitie heeft eveneens veroordeling gevorderd voor feit 2, gelet op het feit dat op basis van het dossier vastgesteld kan worden dat verdachte op 9 april 2024 de schutter is geweest. Dit brengt met zich dat de verdachte het vuurwapen en de munitie ook voorhanden heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de integrale vrijspraak van de feiten bepleit, gelet op de ontkenning van verdachte. Verdachte heeft ontkend dat hij de persoon is die zou hebben geschoten in de richting van aangever [slachtoffer] . De enkele verklaring van aangever [slachtoffer] is onvoldoende voor de vaststelling dat verdachte deze persoon is, nu uit de getuigenverklaringen geen duidelijk signalement blijkt. Ook kunnen heftige ervaringen als onderhavige leiden tot vertekende waarnemingen bij getuigen.1
Daarbij komt dat opzet op de dood bij verdachte ontbrak. Niet blijkt van vol opzet. Er kan eveneens geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet omdat niet blijkt van een aanmerkelijke kans dat aangever [slachtoffer] en getuige [slachtoffer] dodelijk getroffen zouden worden. Immers blijkt niet dat er daadwerkelijk een kogel in hun richting is geschoten. Bij dit alles komt dat bij verdachte geen wapen is aangetroffen. Uit het, twee uur na feit 1, bij het broertje van verdachte aangetroffen wapen blijkt niet dat verdachte die in zijn bezit heeft gehad dan wel heeft gebruikt bij feit 1.
Oordeel van de rechtbank2
Bewijsmiddelen
Op 9 april 2024 is aangever, [slachtoffer] , samen met zijn vriend [slachtoffer] in het centrum van Groningen. Ze komen verdachte, diens broertje [medeverdachte] (hierna medeverdachte) en [naam] tegen. Er ontstaat een woordenwisseling. Aangever en zijn vriend fietsen daarna weg. Even later komen aangever en zijn vriend in de [adres] verdachte, medeverdachte en [naam] weer tegen. Er volgt wederom een woordenwisseling tussen aangever en verdachte. Op het moment dat aangever de verdachte, medeverdachte en [naam] voorbij wil fietsen hoort aangever opeens een harde knal. Hij kijkt over zijn schouder en ziet dat verdachte iets met beide handen vasthoudt. De afstand tussen aangever en verdachte schat de aangever op een paar meter. Het voorwerp heeft een lichte houtkleur waar een soort rondje omheen zit. Aangever ziet dat het voorwerp op hem is gericht en hoort dan een tweede knal.
Aangever ziet spettertjes, licht en een rookwolkje van het voorwerp in verdachtes handen afkomen.3
Getuige [slachtoffer] heeft verklaard dat hij tussen 17:00 en 17:30 uur met aangever in het centrum van Groningen was. Ten tijde van de eerste woordenwisseling roept de verdachte dat hij “iets zou trekken” als hij en aangever niet weg zouden gaan. Daarnaast houdt verdachte zijn hand steeds in zijn broeksband aan de rugzijde. Na de woordenwisseling fietsen [slachtoffer] en aangever weg. Later, fietsend door de
[adres] , hoort hij dat aangever wederom een woordenwisseling met verdachte en medeverdachte heeft. De ruzie tussen hen speelt zich op dat moment af op de kruising van de [adres] en de [adres] . Hij fietst
langs aangever en gaat de hoek om, waarna hij twee knallen hoort. Hij kijkt om en ziet aangever naar hem toe fietsen. Aangever kijkt verschrikt en zegt dat verdachte zojuist twee keer gericht op hem heeft geschoten.4
Uit de verklaring van getuige [naam] blijkt dat hij door de [adres] fietst, als hij bij het inslaan van de [adres] twee jongens en een meisje ziet staan. De dikkere jongen heeft een vuurwapen in zijn hand welke hij richt op de getuige. [naam] ziet een rondje en kijkt recht in de loop van het vuurwapen. Hij ziet een flits en hoort een knal. De dikkere jongen houdt het pistool vast ter hoogte van zijn borst wanneer hij in getuiges richting schiet.5
Getuige [naam] heeft verklaard dat hij geschreeuw hoorde aan het einde van de straat (de rechtbank begrijpt de t-splitsing van de [adres] en de [adres] ). Hij ziet twee jongens heftige gebaren maken naar een persoon op een fiets. Kort daarna hoort hij een luide knal. [naam] ziet één van de jongens met een wapen. Hij ziet deze jongen schieten en hij hoort een tweede knal. Beide jongens rennen weg, waarbij één van de jongens een zwart, op een revolver gelijkend, wapen vasthoudt.6
Uit camerabeelden blijkt dat er in de [adres] twee luide knallen te horen zijn rond het tijdstip dat aangever en getuige [slachtoffer] , verdachte en medeverdachte treffen in de [adres] .7
Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 april 2024 samen met medeverdachte en [naam] in het centrum van Groningen is geweest en dat zij aangever en [slachtoffer] twee keer zijn tegengekomen. De tweede keer is het geëscaleerd. Verdachte is behoorlijk stevig, in tegenstelling tot zijn broertje.8
De verdachte en medeverdachte worden op 9 april 2024 om 19:40 uur tegelijk aangehouden. In de rechter jaszak van medeverdachte wordt een zwarte geladen revolver met een bruin handvat aangetroffen.9 In de trommel van de revolver zitten acht openingen, waarvan er zes gevuld zijn met kogelpatronen en twee met hulzen.10 De revolver11, kogelpatronen12 en hulzen zijn in beslag genomen.13
Uit onderzoek is gebleken dat het in beslag genomen voorwerp een revolver (omgebouwd gasrevolver) van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle betreft. De revolver is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.14 In de trommel van de revolver zaten twee hulzen en zes kogelpatronen van de merken Federal, Eley, SK en CCI, van het kaliber .22 Long Rifle. Alle kogelpatronen zijn geschikt om met de revolver af te schieten en daarmee is het munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.15
Overwegingen
Verklaringen aangever en getuigen
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de (onafhankelijke) getuigen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever gedetailleerd en consistent is. Aangever kent de verdachte persoonlijk en zegt dat het verdachte is geweest die op hem heeft gericht en geschoten. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [slachtoffer] , die verklaart dat aangever meteen nadat twee knallen zijn afgevuurd hem geschrokken
vertelt dat verdachte op aangever heeft geschoten. De door de verdachte eerder geuite dreigende woorden aan het adres van de aangever, dat hij “iets zou trekken”, passen ook bij de uiteindelijke escalatie van het conflict met een vuurwapen. Bovendien vinden de verklaringen van aangever en getuige [slachtoffer] steun in de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [naam] en [naam] en de camerabeelden. Uit deze bewijsmiddelen volgt immers ook telkens dat er twee knallen zijn gehoord. Uit de verklaring van [naam] volgt voorts dat er ten tijde van het schietincident in het groepje van de verdachte een jongen wordt gezien met een wapen en dat het de dikkere jongen is van de twee die het wapen vasthoudt. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde flink stevig was, in tegenstelling tot zijn broer.
Voorhanden hebben vuurwapen en munitie
Anders dan het betoog van de raadsman, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat het niet anders kan dan dat verdachte met de bij zijn broertje aangetroffen revolver heeft geschoten op aangever en omstanders. Aangever en de getuigen [naam] en [naam] hebben, los van elkaar, een vrij specifieke beschrijving gegeven van het schietwapen die overeenkomt met de later bij het broertje van verdachte aangetroffen revolver. Daarnaast zaten er in de revolver, waar plek is voor acht kogelpatronen, op het moment dat deze werd aangetroffen zes kogelpatronen. Dit betekent dat er uit deze revolver twee schoten moeten zijn gelost, wat precies overeenkomt met het aantreffen van twee kogelhulzen in deze revolver.
Dat de revolver niet in de fouillering van de verdachte is aangetroffen, doet daar niet aan af.
Tussenconclusie
Uit voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn broertje een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad, zodat een bewezenverklaring zal volgen voor feit 2.
Daarnaast leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die op aangever en omstanders met een geladen vuurwapen heeft geschoten. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of opzet op de dood van aangever en omstanders bewezen kan worden (feit 1 primair).
Opzet
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte ook daadwerkelijk de intentie en daarmee vol opzet had op het doden van aangever en omstanders. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet om aangever en omstanders van het leven te beroven en overweegt daartoe het volgende.
Voor voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever en omstanders door de gedraging van verdachte zouden overlijden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hieronder moet worden verstaan: “de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid”.16
Verdachte heeft op het moment dat hij schiet het vuurwapen met twee handen vastgehouden op borsthoogte. Op dat moment is het een komen en gaan van fietsers en voetgangers die voorbij kruisen. De afstand tussen aangever en verdachte en aangever en omstanders is hooguit enkele meters geweest. De rechtbank is van oordeel dat het op deze wijze schieten met een vuurwapen, nota bene door een ongeoefend schutter, in de richting van meerdere personen, de reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid
meebrengt dat een persoon (het doelwit of een toevallige passant) in vitale lichaamsdelen wordt geraakt. Het is algemeen bekend dat kogelverwondingen in vitale delen van het lichaam, zoals het hoofd en bovenlijf, de dood tot gevolg kunnen hebben.
Wat betreft de vraag of verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, geldt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een kennelijk doorgeladen vuurwapen gericht op aangever heeft geschoten, en dat het tweede schot wordt gelost op het moment dat een willekeurige omstander, getuige [naam] , net de hoek om fietst. Hij begaf zich op dat moment in de schootsbaan en keek recht in de loop van het vuurwapen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de gedraging van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van het slachtoffer en overige (willekeurige) omstanders dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken, te minder nu verdachte zich sinds zijn aanhouding consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen en ter terechtzitting niet heeft willen verklaren over het schietincident.
Conclusie
De rechtbank acht kortom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet in voorwaardelijke vorm heeft gehad om aangever en aldaar aanwezige omstanders van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het schieten op [slachtoffer] omdat uit zijn verklaring immers blijkt dat hij al om de hoek was en dat hij dus niet geraakt kon worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 9 april 2024 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] en een aldaar aanwezige omstander opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen in de richting van die [slachtoffer] en die omstander heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 9 april 2024 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (omgebouwde gasrevolver), van het merk BBM, model Olympic 38, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
en
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 6 kogelpatronen, van de merken Federal, Eley, SK en CCI, van het kaliber .22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, gelet op de ernst van de feiten, de justitiële documentatie van de verdachte en het feit dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 2 december 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, door op klaarlichte dag op de openbare weg tweemaal te schieten met een vuurwapen. Deze gedraging had voor zowel het beoogde slachtoffer als een willekeurige omstander een fatale afloop kunnen hebben. De schietpartij vond plaats aan het einde van de middag in het centrum van Groningen. Op dit tijdstip was veel (winkelend) publiek aanwezig en werden kinderen opgehaald door hun ouders van de nabijgelegen buitenschoolse opvang. Zij zijn getuige geweest van een ingrijpende gebeurtenis. Door in een situatie waarin het een komen en gaan is van willekeurige omstanders een vuurwapen te gebruiken heeft de verdachte zich bovendien volstrekt onverschillig getoond voor het welzijn van anderen. Dat er niemand gewond is geraakt, is geenszins aan het handelen van verdachte toe te schrijven. De verdachte heeft daarnaast in de openbare ruimte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. De rechtbank weegt mee dat wapenbezit onrust veroorzaakt in de maatschappij. Het vergroot het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Hieraan heeft de verdachte met zijn handelen een bijdrage geleverd en dat neemt de rechtbank hem zeer kwalijk, in het bijzonder dat hij het vuurwapen daadwerkelijk in de openbare ruimte heeft gebruikt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 2 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren veelal in detentie heeft gezeten en dat er nog een strafrestant open staat, omdat hij zich in de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft onttrokken aan voorwaarden. Er zijn daarnaast op meerdere leefgebieden zorgen en er worden door de reclassering geen beschermende factoren gezien. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Dat verdachte zich opnieuw met een vuurwapen op straat heeft begeven en ditmaal zelfs meerdere keren heeft geschoten, is uiterst kwalijk en zorgelijk. De reclassering adviseert bij bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank sluit zich aan bij dit advies en ziet derhalve geen aanleiding voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, mede gelet op het feit dat eerder opgelegde bijzondere voorwaarden opnieuw van toepassing zijn op het moment dat verdachte uit detentie komt.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Gelet op datgene wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, zal de rechtbank een straf opleggen gelijk aan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de revolver en de munitie te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de revolver en de munitie onttrokken dienen te worden aan het verkeer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de revolver en de munitie onttrekken aan het verkeer, nu met de revolver en de munitie het bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet- ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering sterk te matigen, aangezien de gestelde psychische schade minimaal is onderbouwd door de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. Gelet op de onderbouwing van de vordering en de ernst en de impact van het onder feit 1 bewezenverklaarde komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van 3.000,00 billijk voor. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Tevens zal het bedrag vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 9 april 2024.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18.122915.24 onder 1. primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.000,00 (zegge: drieduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 april 2024 tot de dag van algehele voldoening.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer:

1 STK Revolver (Omschrijving: G1707839);
- 8 STK Munitie (Omschrijving: G1707840, G1707841, G1707842, G1707843, G1707844, G1707845,
G1707846 en G1707847).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. van der Kuijl, voorzitter, mr. drs. J.V. Nolta en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. S.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2024.
2 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal,
als bijlagen opgenomen bij het dossier van Politie Noord-Nederland met BVH-nummer 2024092897 d.d. 8 juli 2024, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 245.
3 Paginas 18 tot en met 21.
4 Paginas 163 en 164.
5 Paginas 169 en 170.
6 Paginas 70 en 71.
7 Paginas 75, 77 en 78.
8 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2024.
9 Paginas 173 en 174.
10 Pagina 118.
11 Pagina 238.
12 Paginas 239 tot en met 241.
13 Paginas 241 en 242.
14 Pagina 133.
15 Pagina 134.
16 HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718.