ECLI:NL:RBNNE:2024:4894

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
23/2330
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om handhaving geitenhouderij in Dantumadiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving tegen de geitenhouderij van de derde-partij beoordeeld. Eisers, wonend in Sibrandahûs, hebben in 2020 een verzoek om handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, dat op 12 april 2021 werd afgewezen. Na bezwaar en een aanvullend besluit op 2 november 2021, hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 30 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers, de gemachtigde van het college en een vertegenwoordiger van de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om handhaving gericht was op de sluiting van de geitenhouderij, maar dat het college op goede gronden het verzoek heeft afgewezen. De rechtbank wijst erop dat de relevante wetgeving, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), van toepassing blijft, ondanks de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. De rechtbank behandelt verschillende beroepsgronden van eisers, waaronder de naleving van eerdere uitspraken, de vergunningen van de derde-partij, en de afstands- en geurnormen. De rechtbank oordeelt dat de derde-partij over de benodigde vergunningen beschikt en dat er geen overtredingen zijn vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat de overige beroepsgronden van eisers ook niet slagen en dat er geen grond is voor het oordeel dat de derde-partij zonder vereiste vergunningen opereert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eisers het griffierecht niet terugkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen

[eisers], uit Sibrandahûs, eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel

(gemachtigde: mr. C.R. Post en K. Kooldijk).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit Sibrandahûs (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving, gericht tegen de geitenhouderij van derde-partij.
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving met het besluit van 12 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2021 op het bezwaar van eisers heeft het college de motivering aangevuld en is het college voor het overige daarbij gebleven.
1.2.
Eisers hebben het beroep van 16 november 2021 aangevuld op 12 juni 2023, 29 juni 2023, 8 juli 2023, 20 september 2023, 19 november 2023, 16 december 2024, 14 januari 2024, 7 juli 2024 en 19 juli 2024.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en [naam], namens derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers wonen sinds 1987 op het perceel aan [adres] [nummer] in Sybrandahûs. Derde-partij woont tegenover dat perceel en exploiteert daar sinds 1998 een geitenhouderij.
2.1.
Op 18 november 2020 hebben eisers een verzoek om handhaving ingediend bij het college. Het verzoek is aangevuld op 22 december 2020 en 8 januari 2021.
2.2.
De toezichthouder van de FUMO heeft op 5, 22, 24 februari en 12 maart 2021 controles uitgevoerd op het perceel van de derde-partij. De bevindingen van de toezichthouder zijn vastgelegd in het controleverslag.
2.3.
In het besluit van 12 april 2021 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen.
2.4.
Nadat eisers bezwaar hebben ingediend, heeft het college in het bestreden besluit op advies van de adviescommissie bezwaarschriften het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 12 april 2021 niet herroepen. De motivering is op advies van de adviescommissie bezwaarschriften aangevuld.
3. Eisers hebben beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving van eisers, dat is gericht tegen de geitenhouderij van de derde-partij. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is in geschil?
6. De rechtbank stelt vast dat het achterliggende doel van het verzoek om handhaving en de ingediende beroepsprocedure de sluiting van de geitenhouderij van de derde-partij is. Bij de beoordeling van de beroepsgronden stelt de rechtbank voorop dat ter beoordeling voorligt of het college op goede gronden het verzoek om handhaving heeft afgewezen. De reikwijdte van de beoordeling van dit beroep door de rechtbank wordt daarmee beperkt tot de onderwerpen waar het verzoek om handhaving op zag.
Overgangsrecht
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
7.1.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 18 november 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wat betekent de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2021 voor deze zaak?
8. Eisers betogen dat het college de uitspraak van 10 februari 2021 van deze rechtbank niet naleeft. [1] Volgens eisers had het college op grond van die uitspraak tot sluiting van de geitenhouderij moeten overgaan.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van eisers om meerdere redenen niet. De rechtbank legt dat hierna uit.
8.2.
Zoals hiervoor reeds vermeld wordt de omvang van het geding bepaald door het verzoek om handhaving. De genoemde uitspraak van de rechtbank is van een latere datum. Daar komt bij dat het de rechtbank is gebleken dat eisers tegen bedoelde uitspraak van deze rechtbank hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) hebben ingesteld. [2] Hoewel door deze rechtbank was geoordeeld dat het college ten onrechte was overgegaan tot vergunningverlening voor de geitenstallen en dat besluit daartoe door de rechtbank was vernietigd, heeft de Afdeling het hoger beroep van eisers ongegrond verklaard en het nieuwe besluit tot vergunningverlening dat hangende hoger beroep is genomen in stand gelaten. [3] De rechtbank concludeert daaruit dat de vergunningverlening voor de nieuwe geitenstallen daarmee onherroepelijk is geworden. Gelet daarop, concludeert de rechtbank dat het niet (meer) relevant is of aan de uitspraak van deze rechtbank wordt voldaan. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Beschikt derde-partij over een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb)?
9. Eisers betogen dat derde-partij niet over een Wnb-vergunning beschikt. De geitenhouderij moet ook om die reden worden gesloten.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank legt dat hierna uit.
9.2.
Op basis van het dossier maakt de rechtbank op dat eisers in het verzoek om handhaving ageren tegen de omstandigheid dat derde-partij niet beschikt over een Wnb-vergunning. Uit de wet en ook uit het besluit van 12 april 2021 en in het bestreden besluit gehandhaafd volgt voor de rechtbank dat Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân het bevoegd gezag op dit onderdeel is. Het college heeft om die reden het verzoek om handhaving doorgestuurd naar de provincie Fryslân. Dit onderwerp van het verzoek om handhaving kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in het voorliggende beroep tegen het bestreden besluit van het college aan bod komen, omdat de grenzen van het geding daarmee zouden worden overschreden. Om die reden slaagt het betoog niet.
9.3.
Daar komt bij dat het de rechtbank is gebleken dat Gedeputeerde Staten derde-partij op 16 oktober 2021 een Wnb-vergunning hebben verleend. In het door eisers daartegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank geoordeeld dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan het beroep van eisers op de bepalingen over gebiedsbescherming in de Wnb. [4] De rechtbank stelt verder vast dat de Afdeling in hoger beroep die uitspraak van deze rechtbank in stand heeft gelaten. [5] De rechtbank concludeert daaruit dat derde-partij intussen over de benodigde Wnb-vergunning beschikt, die onherroepelijk is. Ook daarom slaagt het betoog niet.
Is er sprake van een overtreding van de afstandsnorm van 61 meter en de geurnorm?
10. Volgens eisers voldoet derde-partij niet aan de afstands- en geurnorm, volgend uit de uitspraak van de Raad van State van 17 maart 2000. [6]
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond van eisers niet. De rechtbank legt dat hierna uit.
10.2.
Uit het besluit van 12 april 2021 maakt de rechtbank op dat dit onderdeel van het verzoek om handhaving zag op de destijds lopende vergunningaanvraag voor de nieuwe geitenstallen, waar de rechtbank zojuist in rechtsoverweging 8 – 8.2 op is ingegaan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 [7] leidt de rechtbank af dat het college niet verplicht was de afstand van 61 meter, volgend uit de uitspraak uit 2000 waar eisers naar verwijzen, te hanteren. Ook volgt voor de rechtbank uit de uitspraak van 27 maart 2024 dat voor de Afdeling voor het onderdeel geur geen grond bestond voor vernietiging van het besluit dat daar voorlag. [8] Voor de rechtbank zijn er geen aanwijzingen om daar hier anders over te oordelen. Het betoog van eisers slaagt daarom niet.
Kan het college handhavend optreden met betrekking tot de navolging van het advies van de GGD over gezondheidsrisico’s bij geitenhouderijen ?
11. In het verzoek om handhaving ageren eisers tegen de omstandigheid dat de geitenstallen bij hen zorgen voor negatieve gezondheidseffecten. Ook ter zitting hebben eisers gewezen op diverse ziekten die zij hebben opgelopen.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog niet. Dit argument hoort thuis in de procedure omtrent de verleende omgevingsvergunning waarover door de Afdeling reeds onherroepelijk is beslist en valt daarmee buiten de omvang van het geding. Het betoog slaagt niet.
De mestplaat: heeft derde-partij te veel mest opgeslagen en is deze zonder de daarvoor vereiste omgevings- of ontgrondingsvergunning gerealiseerd?
12. Eisers zetten in beroep uiteen dat de derde-partij een mestopslag heeft zonder over de daarvoor vereiste omgevingsvergunningen te beschikken. Ook is er volgens eisers te veel mest opgeslagen, gelet op de hoge berg mest die ver boven de opslag uitsteekt.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat er teveel mest is opgeslagen in de mestopslag. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het op de weg ligt van het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan om feiten en omstandigheden te verzamelen om vast te stellen of er sprake is van een overtreding. [9] Het is niet in geschil dat de maximale hoeveelheid mest 600 m³ mag bedragen. Ter zitting is door het college toegelicht dat door de toezichthouder in het controleverslag is geconstateerd dat er minder dan 600 m³ mest ligt opgeslagen. Dit is vastgesteld aan de hand van foto’s in combinatie met de grootte van de afmetingen van de mestopslag. De rechtbank stelt vast dat eisers de juistheid van de controleverslagen van de toezichthouders niet hebben weersproken. Hoewel de rechtbank de onderbouwing van de controlerapportages aan de summiere kant vindt, trekt de rechtbank hieruit de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat er teveel mest is opgeslagen. Het betoog slaagt niet.
12.2.
De rechtbank stelt verder vast dat het betoog van eisers over de hoogte van de mestopslag en of deze omgevingsvergunningplichtig is voor de activiteit bouwen niet nader is onderbouwd. Daar komt bij dat de toezichthouder in de rapportage heeft vastgelegd dat de muur van de mestplaat niet hoger is dan 2 meter. De rechtbank stelt daarmee vast dat de mestplaat voor de activiteit bouwen valt onder het vergunningvrije regime. [10] Zoals de rechtbank zojuist heeft overwogen, hebben eisers de juistheid van de controleverslagen van de toezichthouders niet weersproken. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen grond voor de conclusie dat voor de realisatie van de mestopslag een omgevingsvergunning was vereist voor de activiteit bouwen en dat derde-partij een overtreding heeft begaan. De rechtbank volgt ook niet het betoog van eisers over de ontgrondingsvergunning. Het betoog daartoe is onvoldoende samenhangend onderbouwd. Ook deze betogen slagen niet.
Had de NVWA tot handhaving dienen over te gaan?
13. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat een van de onderdelen waar het verzoek om handhaving op zag de omstandigheid betrof dat de opslag voor vaste mest afgedekt dient te zijn en dat de NVWA daar niet op handhaaft. De rechtbank leidt uit de stukken af dat het college dit onderdeel van het verzoek om handhaving heeft doorgestuurd naar de NVWA. Nu dit beroep ziet op het bestreden besluit van het college, waar de NVWA geen partij bij is, gaat een beoordeling van dit onderdeel van het verzoek om handhaving de grenzen van het geschil te buiten. Het betoog slaagt niet.
Heeft derde-partij de zorgplicht uit het Activiteitenbesluit geluid en geur overtreden?
14. Eisers zetten uiteen dat de zorgplicht uit het Activiteitenbesluit wordt overtreden voor de onderdelen geluid en geur.
14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond om te kunnen oordelen dat de zorgplichten uit het Activiteitenbesluit zijn overtreden. Zoals de rechtbank zojuist heeft overwogen volgt uit vaste rechtspraak dat het op de weg van het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan ligt om feiten en omstandigheden te verzamelen om vast te stellen of er sprake is van een overtreding. De rechtbank stelt vast dat de toezichthouder in de rapportage heeft vastgelegd dat op diverse momenten onaangekondigde waarnemingen zijn gedaan, maar dat niet is gebleken dat er sprake is van onacceptabele geluidhinder. Dit geldt ook voor het onderdeel geur. Eisers hebben de conclusies van de toezichthouders uit het controleverslag niet weersproken. Hoewel de rechtbank ook hier constateert dat de onderbouwing van de toezichthouders in het controleverslag aan de summiere kant is, is er geen grond voor het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege een schending van de zorgplicht uit het Activiteitenbesluit. Het betoog slaagt niet.
Is de geurnorm uit de Geurverordening 2020 van gemeente Dantumadiel van toepassing?
15. Volgens eisers wordt de Geurverordening 2020 overtreden. Deze Geurverordening geldt voor de hele gemeente Dantumadiel.
15.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de Geurverordening niet van toepassing. De rechtbank stelt vast dat de Geurverordening is vastgesteld krachtens de Wet geurhinder en veehouderij. [11] De rechtbank volgt het betoog van het college dat de Geurverordening alleen van toepassing is op diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld. [12] Bij de geitenhouderij van de derde-partij gaat het om geiten, waar wel een geuremissie voor is vastgesteld. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat het college in het bestreden besluit terecht tot de conclusie is gekomen dat de Geurverordening niet van toepassing is. Hierdoor slaagt het betoog van eisers niet.
Overtreden Grondwet, Algemene wet bestuursrecht
16. De overige beroepsgronden van eisers slagen naar het oordeel van de rechtbank ook niet. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 6 heeft overwogen, is er voor de rechtbank geen enkele grond voor het oordeel dat de derde-partij 23 jaar zonder vereiste vergunningen emissies uitstoot en dat de geitenhouderij om die reden moet worden gesloten. Dit kan ook niet aan bod komen in dit beroep. De door eisers gestelde schendingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Grondwet zijn voor het overige dermate onsamenhangend geformuleerd dat ook dit niet tot een gegrond beroep kan leiden. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
(…)
Wet geurhinder en veehouderij
Artikel 4
1. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
a) ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b) ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Artikel 6
(…)
3) Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand, genoemd in
artikel 4, eerste lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0020396/2013-01-01), met dien verstande dat deze:
a) ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b) ten minste 25 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voetnoten

1.Rb Noord-Nederland 10 februari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:438.
2.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1282, r.o. 4.
3.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1282.
4.Rb Noord-Nederland 24 juli 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:3117, r.o. 6.3.
5.ABRvS 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2148.
6.Zaaknummer E03980363.
7.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1282, r.o. 11.1.
8.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1282, r.o. 11.3.
9.ABRvS 6 oktober 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR3356, r.o. 2.3.
10.Artikel 3, aanhef, onder 6, sub b, Bijlage II Bor
11.Artikel 6 Wgh.
12.Toelichting Verordening geurhinder en veehouderij Dantumadiel 2020, onder 6.