ECLI:NL:RBNNE:2024:4863

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
18-850106-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een veroordeelde met een jaar na afwijzing van het aanhoudingsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een veroordeelde, die in 2016 was veroordeeld voor afpersing en diefstal met geweld. De officier van justitie had op 16 oktober 2024 gevorderd om de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen. Tijdens de zitting op 19 november 2024 waren de veroordeelde, zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, de officier van justitie en deskundige mw. drs. E.W.M. van den Broek aanwezig. De rechtbank heeft de stukken bestudeerd, waaronder een rapport van de inrichting waar de veroordeelde verblijft.

De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd. De veroordeelde, die gediagnosticeerd is met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, heeft zich in het verleden onttrokken aan behandelingen en vertoonde problematisch gedrag tijdens zijn transmurale verlof. Ondanks positieve ontwikkelingen in zijn werk en opleiding, zijn er ernstige zorgen over zijn gedrag en de kans op recidive. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman tot aanhouding van de zaak afgewezen en besloot de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, met de nadruk dat dit niet betekent dat de maatregel na dat jaar automatisch voorwaardelijk zal worden beëindigd.

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht en benadrukt dat de verlenging van de maatregel afhankelijk is van het gedrag en de inzet van de veroordeelde in de toekomst.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-850106-15
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 3 december 2024 in de rechtbank Noord-
Nederland
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende te Forensisch Psychiatrisch Centrum ( [instelling] ) [instelling] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 16 oktober 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met twee jaren.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2024, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, de officier van justitie en mw. drs. E.W.M van den Broek als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het plaatsvervangend hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 11 oktober 2024, van het behandelteam van de instelling waar de veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd en de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij vonnis van 15 september 2016 heeft de rechtbank Noord-Nederland veroordeelde wegens afpersing, meermalen gepleegd en diefstal met geweld ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De terbeschikkingstelling is aangevangen op 8 december 2019 en laatstelijk op 5 december 2023 verlengd met een jaar.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is een thans 42-jarige man, gediagnosticeerd met een antisociale
persoonlijkheidsstoornis, (trekken van) psychopathie en een stoornis in cannabisgebruik. Aangenomen wordt dat er in zijn eerste levensjaren sprake is geweest van ernstige affectieve en pedagogische verwaarlozing en mogelijk ook traumatisering. Sociaal-emotionele en gedragsproblemen zijn vanaf jonge leeftijd aanwezig en worden gaandeweg zijn leven ernstiger.
Veroordeelde verblijft vanaf december 2019 in het kader van zijn tweede tbs-maatregel in [instelling] . Op 17 juni 2023 verhuist veroordeelde naar de transmurale woonvoorziening [instelling] , ondanks dat hij zich in het onbegeleid verloftraject niet altijd aan alle afspraken houdt. Vanaf het moment van deze overgang verloopt de behandeling wisselvallig en bij herhaling problematisch. In totaal vinden er na zijn overgang vanwege begeleidingsproblemen een zevental terugplaatsingen in de kliniek plaats (variërend in duur van één week tot zes weken). Het moeizame (transmurale) behandelverloop leidt er toe dat het behandelteam in augustus 2024 geen mogelijkheden meer ziet om de begeleiding transmuraal voort te zetten.. Op 13 september 2024 wordt in het algemene stafberaad besloten de behandeling in de kliniek te stoppen. Ook de kliniekstaf ziet geen mogelijkheden meer voor behandeling en resocialisatie in het huidige [instelling] . Op het gebied van openheid, betrouwbaarheid en inzet worden grote problemen gezien. De tijdelijke inperkingen van zijn vrijheden hebben weinig invloed en veroordeelde laat zich moeilijk sturen. Een tweetal voorvallen weegt bij het besluit van de kliniek om de resocialisatie te stoppen zwaar. Het eerste voorval doet zich voor in maart 2024 en het tweede voorval doet zich niet veel later voor, namelijk eind juli 2024, wanneer veroordeelde door een medewerker van de kliniek wordt gezien op een feest in een uitgaansgelegenheid. Het behandelingsteam en de kliniekstaf ziet met name het laatste voorval als een ernstige onttrekking aan het toezicht, wat veroordeelde overigens blijft ontkennen.
Positieve structuren en verworvenheden, zoals zijn werk, opleiding en het contact met de reclassering dat inmiddels naar het advies van de rechtbank is gestart zijn weliswaar aanwezig, maar beschermen niet als zodanig tegen voornoemd gedrag. Op 13 september 2024 wordt in het algemene stafberaad besloten de behandeling in de kliniek te stoppen. Ook de kliniekstaf ziet geen mogelijkheden meer voor behandeling en resocialisatie in het huidige [instelling] . Gewogen wordt dat er niet enkel sprake is van incidenteel of mild
regelovertredend gedrag, maar patroonmatig en ernstig gedrag en dat er in de afgelopen periode ook aanwijzingen zijn voor ernstige vormen van antisociaal/crimineel gedrag, zoals handel in drugs.
Veroordeelde is op dit moment in afwachting van een overplaatsing naar [instelling] in het kader van een nieuwe behandelpoging.
Het risico van terugval in gewelddadig gedrag wordt binnen de context van transmuraal verlof met verblijf in [instelling] en met begeleiding en toezicht vanuit het Brugteam als laag ingeschat. Bij transmuraal verblijf in een reguliere kliniekwoning wordt dit risico ingeschat als laag tot matig. Zonder het kader van de tbs loopt het risico van terugval in gewelddadig gedrag op tot matig tot hoog. Op de korte termijn wordt verwacht dat veroordeelde zich zal richten op het behouden van zijn bestaande structuren en dan vooral op zijn werk. Op de lange termijn wordt echter ingeschat dat hij zwicht voor de verleidingen van een antisociale levensstijl en via criminele contacten of vanuit een behoefte aan geld opnieuw delicten gaat plegen die tevens met geweld gepaard kunnen gaan. Veroordeelde heeft zich in het verleden onttrokken aan behandelingen en is bekend met voorwaarden schendend gedrag. Dit zijn voor de inschatting van het risico op ongeoorloofde afwezigheid prognostisch ongunstige zaken. Desalniettemin stelt veroordeelde zijn behandeling nog steeds goed te willen afronden en zich bewust te zijn van de consequenties van een ongeoorloofde afwezigheid voor zijn traject.
De deskundige mw. drs. E.W.M. van den Broek heeft tijdens de terechtzitting van 19 november 2024 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in:
Recent is er een verzoek overplaatsing ingediend en het ministerie heeft onlangs een aanmelding gedaan bij de [instelling] . Wij tillen met name zwaar aan de twee voorvallen in maart 2024 en juli 2024 en dit was voor ons als kliniek ver over de grens. Op dit moment scoort veroordeelde qua risicotaxatie op sommige punten slechter dan voorheen, specifiek het omgaan met de behandeling, het nakomen van afspraken en het vertonen van andersoortig niet incidenteel of mild regelovertredend gedrag, vooral gelet op het voorval in maart 2024. Tijdens de behandeling zulk gedrag vertonen is een slechte voorspeller voor het recidivegevaar. Het blijft lastig voor veroordeelde om zich betrouwbaar en transparant op te stellen. Bij veroordeelde is ervoor gekozen om in te zetten op inbedding in beschermende factoren en niet zozeer behandeling gericht op verminderen van de persoonlijkheidsproblematiek, omdat die als hardnekkig kan worden beschouwd. Dan is juist nodig dat begeleiding en toezicht goed kan worden vormgegeven en dat veroordeelde zich hieraan verbindt. Prosociaal inbedden zoals een opleiding, werk en vrijetijdsbesteding is belangrijk en kan een recidivebeschermende werking hebben. Desalniettemin hebben we gezien dat voornoemd inbedden niet absoluut beschermt tegenover de criminele factoren. Veroordeelde heeft daarover verklaard dat hij nou eenmaal zo is, maar dit kan een onderdeel zijn voor de volgende behandeling, waar veroordeelde zijn eigen gedachtegang onder de loep moet nemen. Gezien de nieuwe behandelpoging bij [instelling] is het niet realistisch om binnen 2 jaar tot een voorwaardelijke beëindiging te komen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van forse incidenten en dat veroordeelde tijdens zijn transmurale verlof zeven keer is teruggestuurd naar de kliniek. Derhalve biedt transmuraal verlof geen positief beeld en door de aanstaande overplaatsing naar [instelling] zal meer tijd gemoeid zijn met nieuwe verloven en een eventuele voorwaardelijke beëindiging is binnen één jaar niet te verwachten.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden, zodat er een maatregelenrapport kan worden opgesteld, gezien veroordeelde de voorvallen in maart 2024 en juli 2024 stellig heeft ontkend. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar moet worden verlengd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de strafmotivering in het onderliggende vonnis vast dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op grond van de inhoud van het advies, de door de deskundige gegeven toelichting met betrekking tot de huidige stand van zaken en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel
de algemene veiligheid van personen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd. Op korte termijn wordt het risico op gewelddadig gedrag bij het wegvallen van de maatregel ingeschat als matig tot hoog. Om deze redenen wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman tot aanhouding van de zaak om een maatregelenrapport te laten opmaken af.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde goede inzet heeft getoond gezien de enkel positieve geluiden omtrent zijn baan en opleiding en het feit dat hij geen drugs gebruikt. In het verlengingsadvies van 2023 is veroordeelde erop gewezen dat inzet, openheid en betrouwbaarheid nodig zijn om binnen vrijere kaders een en ander met vallen en opstaan toezicht te kunnen houden. Veroordeelde geeft toe dat betrouwbaarheid onderdeel uitmaakt van zijn kernproblematiek. Wat zich precies heeft voorgedaan tijdens de twee incidenten die volgens de kliniek in maart 2024 en juli 2024 hebben plaatsgevonden, kan niet door de rechtbank worden vastgesteld en veroordeelde heeft de beschuldigingen telkens nadrukkelijk ontkend. Wel stelt de rechtbank vast, en dat wordt ook bevestigd door veroordeelde, dat gedurende de transmurale fase van de behandeling telkens strijd ontstaat tussen veroordeelde en de kliniek over te maken afspraken. De werkrelatie is hierdoor dusdanig verstoord dat overplaatsing naar een andere kliniek noodzakelijk is. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, onder toezicht van de nieuwe kliniek, aan veroordeelde de kans moet worden gegeven om zich te blijven ontwikkelen in de maatschappij en dat een eventuele verlenging met twee jaren zwaarwegende negatieve consequenties met zich zal meebrengen ten aanzien van voornoemde ontwikkeling. Veroordeelde krijgt met andere woorden het voordeel van de twijfel en de rechtbank zal daarom de maatregel verlengen met één jaar.
Aan deze verlenging met één jaar mag veroordeelde niet de verwachting ontlenen dat na afloop van dit jaar de maatregel voorwaardelijk zal worden beëindigd of opnieuw slechts met één jaar zal worden verlengd. Dat zal te zijner tijd opnieuw worden beoordeeld en zal afhangen van zijn eigen gedrag en inzet, waarbij het geven van openheid van zaken en zich controleerbaar opstellen van belang zijn.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot aanhouding af.
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van
[veroordeelde]met
één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. C. Brouwer, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. J. van der Wiel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 december 2024.