ECLI:NL:RBNNE:2024:4850

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
18-136525-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte op basis van noodweer in zaak van mishandeling en afpersing

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2024, is de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, waaronder mishandeling, huisvredebreuk en afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een succesvol beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer heeft gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 april 2022 in Stadskanaal, waar de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij een conflict met de aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verklaringen van de aangevers waren inconsistent en er was onvoldoende bewijs van geweld of dwang. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1], wat zijn handelen rechtvaardigde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de feiten niet bewezen waren.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-136525-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 april 2022 te [plaats] , in de gemeente Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
  • tegen het gezicht en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of te schoppen en/of
  • ( meermalen) tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te duwen, waardoor die [slachtoffer 1] (telkens) op de grond en/of tegen een muur is gevallen;
2
hij op of omstreeks 14 april 2022 te [plaats] , in de gemeente Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid (giraal) geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n) door tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen: "Als jij nou niet zorgt dat het geld komt, lig jij er ook zo bij", terwijl de broer van voornoemde [slachtoffer 1] tijdens en/of voorafgaand aan het feit werd geslagen en/of geschopt door hem, verdachte en/of diens mededader(s);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2022 te [plaats] , in de gemeente Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of een derde, te weten [slachtoffer 1] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het overboeken van een geldbedrag (van 220,- euro), door tegen voornoemde [slachtoffer 2] te zeggen: "Als jij nou niet zorgt dat het geld komt, lig jij er ook zo bij", terwijl de broer van voornoemde [slachtoffer 1] (te weten [slachtoffer 1] ) tijdens en/of voorafgaand aan het feit werd geslagen en/of geschopt door hem, verdachte en/of diens mededader(s);
3
hij op of omstreeks 14 april 2022 te [plaats] , in de gemeente Stadskanaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, gelegen aan de [adres] aldaar, bij een ander, te weten bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de feiten 1 en 2. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er uit het dossier voldoende wettig bewijs volgt, maar dat de overtuiging dat verdachte deze feiten heeft begaan, ontbreekt.
De officier van justitie acht feit 3 wel wettig en overtuigend bewezen en vordert daartoe een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte wist dat hij niet welkom was in de woning van aangevers.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar zijn en het onduidelijk is wat zich precies buiten en binnen de woning van beide aangevers heeft afgespeeld. Subsidiair heeft zij betoogd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, nu hij zich heeft verdedigd tegen de aanval van aangever [slachtoffer 1] , en er voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak twee scenarios tegenover elkaar staan. Aan de ene kant het scenario van aangevers en broers [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) waarbij [slachtoffer 1] bij en in zijn woning werd aangevallen door de verdachten en [slachtoffer 2] zich gedwongen heeft gezien geld af te geven. Aan de andere kant het scenario van de verdachten en broers [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en [verdachte] , (hierna: [verdachte] ) waarbij [medeverdachte] werd aangevallen door [slachtoffer 1] en er zonder enige vorm van dwang geld is betaald door [slachtoffer 2] ter beslechting van een geschil. Beide partijen hebben op cruciale punten een andere lezing van de gang van zaken op 14 april 2022.
Vaststaat dat tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] een al langer lopend conflict bestond over de financiële afwikkeling van de aankoop van een hond. Op 14 april 2022 zijn [verdachte] en [medeverdachte] op hun eigen initiatief naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan aan de [adres] in [plaats] , in aanwezigheid van een tweetal anderen. In die woning was op dat moment ook [slachtoffer 2] aanwezig. Voorafgaand aan het treffen bij de woning op 14 april 2022 heeft [verdachte] een Whatsappbericht gestuurd naar [slachtoffer 1] , om te laten weten dat hij eerder op de dag ook al bij zijn woning was geweest. [slachtoffer 1] heeft daarop via Whatsapp laten weten dat [verdachte] weg moest blijven bij zijn woning. Over hetgeen vervolgens plaatsvindt bij de woning lopen de verklaringen uiteen.
Een belangrijk element in de aangifte van [slachtoffer 1] is dat hij de voordeur opende, vrijwel direct werd beetgepakt door [medeverdachte] en op de grond werd gegooid. Als [medeverdachte] bovenop hem zit krijgt hij twee vuistslagen in zijn gezicht. Binnenin de woning volgen meerdere klappen op het hoofd, lichaam en benen. [slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte aanvankelijk niets over vuistslagen op het gezicht van [slachtoffer 1] bij de voordeur. Bij de rechter-commissaris verklaart hij op 23 februari 2023 aanvullend dat hij wel heeft gezien dat [slachtoffer 1] bij de voordeur zeven tot tien keer werd geslagen door de brede broer (de rechtbank begrijpt [medeverdachte] ). Een deel van de klappen was raak. De huisarts constateert op 14 juli 2022 dat bij [slachtoffer 1] sprake is van een verdikking op de neus en een bloedend neusgat links. De rechtbank overweegt dat het relatief geringe letsel van [slachtoffer 1] dat door de huisarts is vastgesteld in het geheel niet past bij de door hem beschreven mishandelingen in de aangifte en de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] . De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn op dit punt bovendien wisselend. Daarnaast overweegt de rechtbank dat aan de getuigenverklaring van buurvrouw [naam] geen doorslaggevende waarde kan toekomen, nu zij niet consistent verklaart over de vraag of er een mishandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2022 toen zij zag dat een groep mannen bij haar buurman [slachtoffer 1] aanbelde.
De rechtbank overweegt voorts dat [slachtoffer 1] wisselend verklaart over hetgeen binnen in de woning is voorvallen. Zo verklaart hij dat bij hem op een moment een nekklem is toegepast en wijst hij zowel [medeverdachte] als [verdachte] aan als degene die dat heeft gedaan. Verder overweegt de rechtbank dat
de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over wat zich in de woning heeft voorvallen op belangrijke delen uiteenlopen.
De rechtbank stelt vast dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] van meet af aan min of meer consistent hebben verklaard bij zowel de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting, over hetgeen is voorgevallen op 14 juni 2022 vanaf het moment dat [slachtoffer 1] zijn voordeur opendoet. [medeverdachte] en [verdachte] hebben verklaard dat [medeverdachte] na het openen van de voordeur meteen werd aangevallen door [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] , [medeverdachte] bij zijn nek heeft gegrepen. Daar komt bij dat de verklaringen van [medeverdachte] worden ondersteund door zijn letselverklaring. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] aannemelijker dan de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank gaat daarom uit van de volgende feiten en omstandigheden. [medeverdachte] belt op 14 april 2022 aan bij de woning van [slachtoffer 1] . De deur wordt opengedaan door [slachtoffer 1] , [medeverdachte] heeft gevraagd Wat is dit nou? en hierop is [medeverdachte] vastgegrepen bij zijn keel. Hierop heeft [medeverdachte] , [slachtoffer 1] een duw gegeven en is [slachtoffer 1] op de skelter, die buiten stond, gevallen. Er is een worsteling ontstaan en toen [slachtoffer 1] gekalmeerd was heeft [medeverdachte] , [slachtoffer 1] losgelaten. Daarop heeft [slachtoffer 1] , [verdachte] aangevallen, waardoor er een nieuwe worsteling is ontstaan en [slachtoffer 1] en [verdachte] binnen in de woning zijn beland. Eenmaal binnen is [medeverdachte] hen gevolgd om [verdachte] te helpen en heeft [verdachte] , [slachtoffer 1] een klap in zijn zij gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de gedraging van [slachtoffer 1] , te weten het aanvallen van [verdachte] , worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [verdachte] en is op grond van het hiervoor vastgestelde en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedraging van [verdachte] het slaan in de zij van [slachtoffer 1] geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf. De rechtbank acht het handelen van [verdachte] , te weten de klap in de zij van [slachtoffer 1] , proportioneel in verhouding tot de hiervoor genoemde wederrechtelijke aanranding. Door voornoemde aanranding zijn [verdachte] en [slachtoffer 1] in de woning in een worsteling terechtgekomen, waaruit blijkt dat de wederrechtelijke aanranding op dat moment nog steeds voortduurde en waartegen ook toen nog de noodzakelijke verdediging van zijn lijf geboden was en dat hij zich gedurende die tijd niet aan de aanval kon onttrekken, waardoor ook aan de eisen van subsidiariteit is voldaan. [verdachte] kan succesvol een beroep doen op noodweer.
Dit brengt met zich dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling. [verdachte] heeft weliswaar opzettelijk pijn en letsel veroorzaakt bij [slachtoffer 1] door hem tegen zijn lichaam te slaan, maar daarvoor bestaat een rechtvaardigingsgrond.
[verdachte] moet voorts worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Het binnendringen van de woning van [slachtoffer 1] vindt plaats gedurende de worsteling met diezelfde [slachtoffer 1] terwijl [verdachte] op dat moment een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Van het wederrechtelijk binnendringen in de woning van [slachtoffer 1] is daarom geen sprake.
Daarnaast acht de rechtbank zowel feit 2 primair als subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier
weliswaar volgt dat er in de woning door [slachtoffer 2] 220,00 euro is overgemaakt naar [verdachte] , maar uit het dossier blijkt onvoldoende of hierbij sprake is geweest van geweld, bedreiging met geweld, dwang of andere feitelijkheden die hem hiertoe heeft of hebben bewogen. Niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer 2] uit eigen beweging het geldbedrag heeft overgemaakt.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 500,00 ter vergoeding van materiële schade en 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij wordt niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 1] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. J. van der Wiel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2024.
Mr. C.A.J. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.