ECLI:NL:RBNNE:2024:4828

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
84.017221.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervuiling van oppervlaktewater door rechtspersoon door lozing van afvalwater afkomstig van luchtwasser en ionenwisselaar

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, [bedrijf], die werd beschuldigd van het opzettelijk lozen van afvalwater in een perceelsloot, wat een oppervlaktewaterlichaam is. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 mei 2022 stoffen, waaronder een donkere vloeistof afkomstig van een luchtwasser en een waterstroom van een ionenwisselaar, heeft geloosd zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de analyseresultaten van het Waterschap niet gebruikt mochten worden als bewijs, omdat de verdachte haar recht op contra-analyse niet had kunnen effectueren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende zorg had betracht om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen, ondanks eerdere waarschuwingen van het Waterschap. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een eerdere tenlastelegging uit 2019, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 3.000,00 met een proeftijd van één jaar, en vernietigde een eerder opgelegde strafbeschikking.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 84.017221.21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 84.011727.23
Vonnis van de meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[bedrijf] .,
gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2024 (inhoudelijke behandeling) en van 10 december 2024 (sluiting van het onderzoek ter zitting). De wettelijk vertegenwoordiger van de verdachte, de heer [naam] , enig aandeelhouder en algemeen directeur van [bedrijf] . te [plaats] , is niet verschenen. Ter terechtzitting van 19 november 2024 is wel verschenen mr.
P. Koops, advocaat te Groningen, die verklaard uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.
Tenlastelegging
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer
84.017221.21ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 1 november 2019 te [plaats] en/of [plaats] , in de gemeente Emmen, al dan niet opzettelijk, afvalwater vermengd met reinigings- en/of ontsmettingsmiddel, althans (een) (afval)stoffen, heeft gebracht in watergang WL03007 en/of aanliggende (in open verbinding staande) perceelslo(o)t(en), zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer
84.011727.23ten laste gelegde dat:
zij op of omstreeks 2 mei 2022, in de gemeente Emmen, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, stoffen, te weten
-(donkere) vloeistof, afkomstig uit een luchtwasser, althans uit een installatie behorende bij haar,verdachtes, inrichting en/of
-een waterstroom, althans een vloeistof, afkomstig uit één of meerdere ionenwisselaar(s), althans uit (een) installatie(s) behorende bij haar, verdachtes, inrichting heeft gebracht in een perceelsloot (ten zuidwesten van haar, verdachtes, inrichting), zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
-een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het
bestuur van het betrokken waterschap en
-daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
-artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 84.017221.21 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 84.011727.23 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder parketnummer 84.017221.21 ten laste gelegde heeft zij daartoe het volgende aangevoerd. Uit het relaas van de verbalisanten van het Waterschap Vechtstromen (hierna: het Waterschap) volgt dat het water in de perceelsloot bij het bedrijf [bedrijf] . (hierna: het bedrijf) visueel is verontreinigd en medewerkers van het bedrijf op dat moment bezig zijn met schoonmaakwerkzaamheden. In de perceelsloot zien de verbalisanten diverse uitmondingsbuizen waarvan uit enkele veel water stroomt. Uit nader onderzoek door het Waterschap volgt dat de perceelsloot bovenstrooms droog staat en er geen ander afvalwater op de betreffende perceelslot is aangesloten. Gelet op het voorgaande stelt de officier van justitie vast dat het visueel verontreinigde water afkomstig is van (het terrein van) het bedrijf. Uit analyseresultaten van het genomen monster uit de perceelsloot onder de afwateringsbuizen blijkt voorts dat het water een hoog fosfor-, natrium- en chloridegehalte bevat. Voornoemde resultaten bevestigen naar het oordeel van de officier van justitie dat er reinigings- en ontsmettingswater is geloosd op het oppervlaktewater. Verdachte is naar het oordeel van de officier van justitie voorts in de gelegenheid gesteld om een contra-analyse uit te voeren. Hiertoe is door de verbalisant een C-monster genomen en afgegeven bij Eurofin. Nu is uitgesloten dat het in de perceelsloot geloosde afvalwater van een andere bron afkomstig is dan van het bedrijf en verdachte op de hoogte had moeten zijn van en toezicht had moeten houden op de werkzaamheden binnen het bedrijf, kan het ten laste gelegde naar het oordeel van de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de onder parketnummers 84.011727.23 en 84.017221.21 ten laste gelegde feiten dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het onder parketnummer 84.011727.23 heeft hij daartoe aangevoerd dat de analyseresultaten van de genomen monsters door het Waterschap dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu voornoemde monsters niet in overeenstemming met de thans geldende voorschriften zijn getransporteerd en door Eurofins in ontvangst zijn genomen. Evenmin heeft verdachte zijn recht op contra-analyse effectief kunnen effectueren. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de betreffende perceelsloot niet als oppervlaktewaterlichaam kan worden gekwalificeerd. Aangevoerd is dat in de perceelsloot slechts incidenteel water stond en de perceelsloot geen functie had in de waterhuishouding. Ten aanzien van het water nabij de luchtwasser heeft de raadsman aangevoerd dat er geen afvalwater is geloosd, het slechts om hemelwater ging en de daadwerkelijke oorzaak van de
aangetroffen stoffen in het oppervlaktewater niet nader is onderzocht. Subsidiair heeft de raadsman gepleit verdachte in zoverre te ontslaan van alle rechtsvervolging nu hij de maximaal te betrachten zorg in acht heeft genomen en van een eventuele lozing of verontreiniging geen verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van het water afkomstig uit de ionenwisselaar heeft de raadsman tot slot aangevoerd dat de gedraging - feitelijk bestaande uit de onjuiste positionering van de hendels als gevolg waarvan het af te voeren water uit de ionenwisselaar naar de perceelsloot afstroomde - niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte was zich niet bewust van de onjuiste positionering, had geen belang bij het afvoeren van het water naar de perceelsloot en is daarenboven onjuist geïnformeerd door de bevoegde instanties.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder parketnummer 84.017221.21 ten laste gelegde
Uitsluiting van bewijs
Door de raadsman is aangevoerd dat de analyseresultaten van de genomen monsters door het Waterschap dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat verdachte haar recht op contra-analyse niet heeft kunnen effectueren. Verdachte dient naar het oordeel van de raadsman dientengevolge worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de analyseresultaten van de A-monsters aan verdachte zijn medegedeeld en het niet de verantwoordelijkheid is van de opsporingsinstanties om verdachte in kennis te stellen van de analyseresultaten van de contra-analyse.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de inhoud van het dossier is vast komen te staan dat verdachte tijdig kenbaar heeft gemaakt gebruik te willen maken van haar recht op contra-analyse. Ook is vast komen te staan dat verdachte nimmer uitslag heeft ontvangen van voornoemde contra-analyse, de zogeheten C-monsters. Voorts volgt uit de inhoud van het dossier dat de verbalisanten van het Waterschap aan (de wettelijk vertegenwoordiger van) verdachte hebben medegedeeld dat verdachte, zodra de analyseresultaten bekend zijn, hij bericht zal krijgen van die resultaten en in kennis zal worden gesteld van de vervolgstappen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gelet op voornoemde toezeggingen door de verbalisanten van het Waterschap, erop mocht vertrouwen dat zij in kennis zou worden gesteld van de vervolgstappen om zodoende effectief gebruik te kunnen maken van zijn recht op contra-analyse. Verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen dat zij geen bericht heeft gekregen over de te nemen vervolgstappen.
Mede gelet op het arrest van de Hoge Raad d.d. 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:BY5321, waarin - kort gezegd - wordt overwogen dat bewijsuitsluiting noodzakelijk kan zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door voornoemd vormverzuim in zodanige mate is beknot in de mogelijkheid de analyseresultaten te toetsen dat bewijsuitsluiting van deze resultaten de enige passende wijze is waarop het door het verzuim veroorzaakte nadeel kan worden gecompenseerd. Te meer nu de verdediging de analyseresultaten nadrukkelijk heeft betwist en verdachte tijdig heeft aangegeven gebruik te willen maken van het recht op contra-analyse. Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de analyseresultaten van de genomen monsters door het Waterschap dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Nu de overige inhoud van het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte opzettelijk het voorschrift gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet heeft overtreden kan het onder parketnummer 84.011727.21 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder parketnummer 84.011727.21 ten laste gelegde
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte vrijwillig heeft voldaan aan een door het Waterschap gegeven waarschuwing d.d. 2 mei 2022, te weten een last onder spoedeisende bestuursdwang, en uit niets blijkt dat verdachte nadien stoffen in het oppervlaktewater heeft gebracht. Op basis van de door het Waterschap toegepaste Landelijke Handhavingsstrategie had verdachte erop mogen vertrouwen dat zij niet zou worden vervolgd.
Strafrechtelijke vervolging is naar het oordeel van de raadsman dan ook in zodanige strijd met het verbod op willekeur en een redelijke en billijke belangenafweging dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan zich volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet- ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Naast het geval waarin bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd, doet zon geval zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur, dat wil zeggen het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige strafzaak niet is gebleken dat van de zijde van het Openbaar Ministerie of door middel van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of gedragingen van functionarissen, concrete toezeggingen zijn gedaan aan de verdachte van niet-vervolging ter zake van overtreding van een in de Waterwet gesteld voorschrift. De uitlatingen dat verdachte aan de waarschuwing van het Waterschap zou hebben voldaan en de Landelijke Handhavingsstrategie niet zou worden toegepast zijn immers gedaan in het kader van een bestuursrechtelijke procedure door een instantie die niet bevoegd is tot het nemen van beslissingen aangaande de vervolging van strafbare feiten. Daarenboven volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de Landelijke Handhavingsstrategie geen recht is in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie en dat de Landelijke Handhavingsstrategie er zich naar inhoud en strekking niet voor leent om jegens de verdachte als rechtsregel te worden toegepast. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen vervolgingsbevoegdheid is toegekend niet een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven.
Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Immers, reeds vanwege het gegeven dat de verdenking was gerezen dat verdachte in strijd met het voorschrift gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet stoffen in een oppervlaktewaterlichaam zou hebben gebracht, is hier geen sprake van een uitzonderlijk geval waarin ruimte is voor het oordeel dat de vervolging is ingesteld of voortgezet, terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet- ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vervolging. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging.
Uitsluiting van bewijs
Voorts is door de raadsman opnieuw bepleit dat de analyseresultaten van de genomen monsters door het Waterschap dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de genomen monsters niet in overeenstemming met de thans geldende voorschriften zijn getransporteerd en door Eurofins in ontvangst zijn genomen. Ook is aangevoerd dat verdachte zijn recht op contra-analyse niet heeft kunnen effectueren nu hij de resultaten van de contra-analyse niet heeft ontvangen. Verdachte dient naar het oordeel van de raadsman dientengevolge worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld geen reden te zien om te twijfelen aan de juistheid van de analyseresultaten van de genomen monsters en het niet de verantwoordelijkheid is van de opsporingsinstanties om verdachte in kennis te stellen van de analyseresultaten van de contra-analyse.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel het dossier geen proces-verbaal van monstername bevat en op het begeleidingsformulier van het analysemonster niet is aangegeven of het analysemonster al dan niet verzegeld door Eurofins is ontvangen, ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de analyseresultaten te twijfelen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de analyseresultaten niet representatief zijn voor het water dat in de perceelsloot stond, te meer nu verbalisanten van het Waterschap hebben waargenomen dat het water afkomstig uit de luchtwasser en het water in de perceelsloot visueel verontreinigd was. De analyseresultaten bevestigen in die zin de visuele waarneming van de verbalisanten.
Met de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat het - anders dan in het geval onder parketnummer 84.017221.21, waar aan verdachte is medegedeeld dat hij in kennis zou worden gesteld over de te nemen vervolgstappen - onder de genoemde omstandigheden in het onderhavige geval op de weg van verdachte had gelegen te informeren naar de analyseresultaten van de uit te voeren contra- analyse door Eurofins.
De enkele omstandigheid dat verdachte niet in kennis is gesteld van de analyseresultaten van de contra- analyse kan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval in ieder geval niet leiden tot de gevolgtrekking dat door toedoen van de met opsporing en vervolging belaste functionarissen in de loop van het voorbereidend onderzoek ernstige inbreuken zijn gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Evenmin is sprake van een zodanige inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Te meer nu het belang van de
contra-analyse in het kader van de bewijsvoering niet van doorslaggevend belang is. De exacte hoeveelheden van de aangetroffen stoffen zijn in die zin immers niet relevant voor de vraag of er stoffen in het oppervlaktewater zijn gebracht in de zin van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de analyseresultaten van de genomen monsters door het Waterschap bezigen voor het bewijs.
Waardering van het bewijs
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Milieu van het Waterschap Vechtstromen, Team Vergunningverlening, Toezicht & Handhaving d.d. 11 oktober 2022, inclusief bijlagen, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en
[verbalisant] :
Op 2 mei 2022 heb ik, verbalisant [verbalisant] , voorafgaand aan de fysieke bedrijfscontrole een dronevlucht uitgevoerd. Wij zagen tijdens de dronevlucht dat er oppervlaktewater stond in de perceelsloot die haaks op de [bedrijf] ten Zuidwesten van het bedrijf gesitueerd is. Ook zagen wij dat deze perceelsloot ontspringt aan de kant van de openbare weg zijnde de [adres] en bovenstrooms niet in verbinding staat met andere sloten. Wij zagen dat bovenstrooms een klein stukje sloot droog stond en vervolgens dat er ter hoogte van de luchtwasser een donkere verkleuring te zien was in de perceelsloot. Na inzoomen met de camera van de drone zagen wij dat er ter hoogte van de luchtwasser een donkere vloeistof via de betonverharding, over het talud naar de perceelsloot stroomde die overeenkwam met de kleur van de sloot ter plaatse. Ambtshalve weten wij dat het bedrijf niet beschikt over een Watervergunning voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam en dat er geen vrijstelling is verleend bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur voor het lozen van afvalwater met daarin de aanwezige stoffen afkomstig van een luchtwasser in het oppervlaktewater. Vervolgens zijn wij ter plaatse gegaan naar het bedrijf aan de [adres] . Eenmaal ter plaatse zagen wij dat er een donkere vloeistof in de perceelsloot aanwezig was. Wij zagen dat er een stroompje donkerbruine vloeistof ter hoogte van de luchtwasser over het beton, via de bodem en het talud in de perceelsloot stroomde. Wij stelden vast dat het oppervlaktewater in de desbetreffende perceelsloot visueel verontreinigd was als gevolg van de lozing van afvalwater afkomstig van de luchtwasser omdat de kleur van het water afkomstig van de luchtwasser gelijk was aan het water in de perceelsloot en wij ambtshalve weten dat dit ernstig afwijkt van schoon water in een perceelsloot. Wij kwamen tot deze conclusie omdat eerder al door ons was vastgesteld dat de perceelsloot begint bij het bedrijf voor enkele meters droog stond waardoor invloed van afvalwaterstromen
van buiten het bedrijf konden worden uitgesloten. Ten tijde van de controle was het droog waardoor een lozing van vervuild regenwater ook kon worden uitgesloten. Deze perceelsloot die ten Zuidwesten van het bedrijf loopt staat in verbinding met waterloop WL03007. Dit betreft een zogenoemde leggerwatergang die in beheer is van Waterschap Vechtstromen en onderdeel uitmaakt van het hoofdwatersysteem. Dit maakt deze perceelsloot dan ook een oppervlaktewaterlichaam betreft in het kader van de Waterwet. Wij zagen dat er geen maatregelen waren genomen ter voorkoming van het aantasten en verontreinigen van het oppervlaktewaterlichaam. Het afvalwater kon via de perceelsloot afstromen naar het hoofwatersysteem.
Na vaststelling van de lozing vanuit de luchtwasser hebben wij het stroomafwaartse deel van de perceelsloot langs het pluimveebedrijf gecontroleerd op de aanwezigheid van andere lozingen. Hier zagen wij uit een grijze pvc-afvoerbuis een kleine heldere waterstroom stromen. Wij zagen ook een duidelijk zichtbare bruine/rode verkleuring/aanslag aanwezig in deze afvoerbuis. Ons is ambtshalve bekend dat dit veroorzaakt kan worden door ijzeroxidatie. Het is ons bekend uit eerdere bestudering van de bedrijfsrioleringstekening dat het afvalwater van de op het bedrijf aanwezige ionenwisselaars een mogelijke lozingsroute zou kunnen hebben via deze rood/bruin verkleurde afvoerbuis. Ambtshalve zijn wij bekend dat afvalwater afkomstig uit een ionenwisselaar ijzer en chloride kan bevatten. Wij zagen dat het oppervlaktewater in de perceelsloot ook bruin/rood van kleur was, gezien stroomafwaarts van de verkleurde afvoerbuis. Vervolgens heb ik, [verbalisant] , de heer [naam] meegedeeld dat wij het oppervlaktewater in de perceelsloot en het afvalwater dat uit de grijze pvc-afvoerbuis stroomde gingen bemonsteren. Ik, [verbalisant] , heb aangegeven dat de heer [naam] het recht had op contra expertise van de uit te voeren bemonstering. Van dit recht wilde de heer [naam] gebruik maken. Wij hebben geconstateerd dat één ionenwisselaar in werking was door een groen lampje die brandde bij 'online'. De bedieningskast van de tweede ionisator was ook in werking. De bedieningskast van de derde ionisator was uitgeschakeld. Wij zagen dat er twee afsluiters bevestigd waren op de afvoerbuizen die het vrijkomende afvalwater uit de ionisatoren afvoeren. Er is op 2 mei 2022 gekozen voor het uitvoeren van een afvalwaterbemonstering als onderzoeksmethode bij de uitstroom van de rood/bruin verkleurde pvc- afvoerbuis. Op 12 mei 2022 kregen wij de analyseresultaten van het bovengenoemde afvalwatermonster met monsterpuntcode s7891tl022hl aangeleverd van het geaccrediteerde waterlaboratorium Aqualysis uit Zwolle. Hieruit bleek dat het bemonsterde afvalwater een gehalte van 1.200 mg/l chloride en 8,2 mg/l ijzer bevatte wat een sterke aanwijzing was dat het om een lozing ging van afvalwater afkomstig uit de
ionenwisselaar. Om de lozingsroute onomstotelijk vast te stellen is er op 16 mei 2022 een aanvullend onderzoek verricht. Tijdens het onderzoek op 16 mei 2022 zijn de afsluiters op de
afvoerbuizen in dezelfde positie gezet als op 2 mei 2022. Vervolgens is er een rode kleurvloeistof in de afvoerleiding van de ionisator gebracht en is het spoelproces opgestart. Enkele minuten later werd bij de perceelsloot en vanuit de desbetreffende pvc-afvoerbuis van de ionenwisselaar een rode kleurvloeistof zichtbaar. Samenvattend is geconstateerd dat er op 2 mei 2022 afvalwater afkomstig van een ionenwisselaar werd geloosd. In het genomen afvalwatermonster dat door een geaccrediteerd laboratorium is onderzocht is een gehalte van 1.200 mg/l chloride en 8,2 mg/l ijzer aangetoond.
Bemonstering en handmetingen
Van het oppervlaktewater in de perceelsloot nabij de luchtwasser en afvalwater uit de grijze pvc-leiding afkomstig van de ionisator zijn ABC-monsters genomen. Het A-monster is geanalyseerd bij Laboratorium Aqualysis te Zwolle. De bemonsteringen zijn in triplo uitgevoerd omdat de heer [naam] als verdachte het recht heeft om op eigen kosten een contra-expertise uit te laten voeren door een geaccrediteerd laboratorium. Het monster is genomen uit de perceelsloot is ter hoogte van de plaats waar het afvalwater de perceelsloot instroomde vanuit de luchtwasser. De gemeten waarde ten tijde van de controle was al een duidelijke indicatie dat het ging om een ernstige oppervlaktewaterverontreiniging. Tussen de twee bemonsteringen heb ik, [verbalisant] , de deur van de luchtwasser geopend en zag hier dat er ook binnenin de luchtwasser veel gelijkend afvalwater aanwezig was, wat onder de onderkant van de luchtwasser over de verharding (beton) zichtbaar afstroomde.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal Milieu van het Waterschap Vechtstromen, Team Vergunningverlening, Toezicht & Handhaving d.d. 2 oktober 2023, inclusief bijlagen, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Tijdens het onderzoek op 2 mei 2022 zijn twee steekmonsters genomen namelijk:
Het afvalwater (regeneraat/spoelwater) afkomstig van de waterbehandelingsinstallatie (ionisator) die grondwater zuivert (monsterpuntcode s7891t1022h1);
Het afvalwater afkomstig van de luchtwasser als onderdeel van de mestverbrandingsinstallatie (monsterpuntcode s7891t1022h2).
Er is een zogenaamd triplo ABC-monster genomen op beide monsterpunt locaties. Monster A is ingezet door de Boa's bij waterlaboratorium (Aqualysis). Monster B is geconserveerd in bewaring bij Waterschap Vechtstromen. Monster C betreft het contra-expertise die de verdachte heeft laten inzetten bij een eigen gekozen laboratorium zodat de verdachte in staat wordt gesteld zich te verdedigen.

1.Steekmonster lozing spoelwater ionisator uit de pvc-pijp (s7891t1022h1)

Het steekmonster betrof een lozing vanuit een serie geschakelde ionisator unit
(grondwaterzuivering) die was aangesloten op een hemelwaterafvoerleiding. Het monster is onder vrij- verval genomen wat representatief is en in lijn met de NEN 6600-1. Middels een rode kleurvloeistof hebben we op 16 mei 2022 deze lozingsroute onomstotelijk vastgesteld.
Uit de analyseresultaten van het op 2 mei 2022 om 14:45 uur genomen monster met kenmerk
s7891t1022h1 is gebleken dat het monster 1.200 mg/l chloride en 8,2 mg/l ijzer. Als gevolg van de lozing van ijzerhoudend afvalwater kan een visuele verontreiniging van het oppervlaktewater ontstaan met nadelige milieugevolgen voor het oppervlakte waterlichaam.

2.Steekmonster uit oppervlaktewater(sloot) nabij luchtwasser (s7891t1022h2)

Ter hoogte van het lozingsspoor afkomstig van het biobed van de luchtwasser is een steekmonster genomen uit het oppervlaktewater. Het afvalwater in de sloot had dezelfde kleur als het water dat afstroomde richting de sloot. Het elektrisch geleidingsvermogen van het steekmonster betrof 3.87mS/cm
(millisiemens) wat gelijk is aan 3 780 µS/cm (microsiemens). Deze waarde was ten tijde van de controle al een indicatie dat het gaat om een ernstige oppervlaktewater verontreiniging. Om het in perspectief te plaatsen is schoon regenwater ongeveer 200 µS/cm en afvalwater uit een vuilwaterriool 800-1200 µS/cm. Wanneer er 3 780 µS/cm wordt gevonden in een perceelsloot is dit een duidelijke aanwijzing dat er sprake is van dermate veel ionen in het water dat dit geen natuurlijke situatie is en nader onderzoek middels een bemonstering noodzakelijk is om de daadwerkelijke aard van de verontreiniging vast te stellen. De analyseresultaten onderschrijven de zintuigelijke waarnemingen van de boa's dat het oppervlaktewater ter hoogte van de luchtwasser van [bedrijf] . ernstig verontreinigd is. Tevens werden er zware metalen gevonden die zijn aangewezen als zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Het afstromen van dit afvalwater naar het regionale watersysteem dat in beheer is van Waterschap Vechtstromen leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en dient te worden voorkomen.
Ten tijde van een reguliere controle die de heer [verbalisant] van Waterschap Vechtstromen heeft
uitgevoerd op 4 juni 2021 vanuit zijn functie als toezichthouder als bedoeld in artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht is de heer [naam] als gewezen op de risicos van afstroming van afvalwater afkomstig van de luchtwasser.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verbalisanten van het Waterschap op 2 mei 2022 hebben waargenomen dat het water in de perceelsloot naast de luchtwasser van het bedrijf [bedrijf] . een donkere vloeistof bevatte. Ook namen zij waar dat er een stroom donkerbruine vloeistof vanuit voornoemde luchtwasser in de perceelsloot stroomde en het bovenstroomse deel van de perceelsloot droog stond. Gelet op het voorgaande stellen voornoemde verbalisanten vast dat het oppervlaktewater in de desbetreffende perceelsloot visueel was verontreinigd als gevolg van het lozen van afvalwater uit de luchtwasser. De kleur van het water in de perceelsloot was immers gelijk aan de kleur van het water afkomstig uit de luchtwasser en ook binnenin de luchtwasser werd een gelijke vloeistof waargenomen.
Daarnaast is waargenomen dat er in het stroomafwaartse deel van de perceelsloot een pvc-afvoerbuis uitmondde waaruit een heldere waterstroom stroomde. De verbalisanten zagen dat er een duidelijk zichtbare bruin/rode verkleuring of aanslag in de afvoerbuis zat en het oppervlaktewater in de perceelsloot tevens bruin/rood van kleur was. Uit nader onderzoek, waarbij een kleurvloeistof in de afvoerleiding van de ionisator van [bedrijf] werd gebracht, is gebleken dat het water uit de afvoerbuis afkomstig is uit de ionenwisselaar van voornoemd bedrijf. Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat kan worden uitgesloten dat het afvalwater afkomstig is van een andere bron dan het terrein van verdachte.
Van zowel het oppervlaktewater in de perceelsloot nabij de luchtwasser als het water uit de
pvc-afvoerbuis afkomstig van de ionisator zijn monsters genomen en geanalyseerd. Op basis van de analyseresultaten zoals in de gebezigde bewijsmiddelen genoemd, in combinatie met de zintuigelijke waarnemingen van de verbalisanten van het Waterschap, stelt de rechtbank vast dat zowel het oppervlaktewater ter hoogte van de luchtwasser als het water afkomstig van de ionisator verontreinigd was. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank voorts vast dat er sprake is van stoffen zoals gedefinieerd in artikel 6.1 van de Waterwet.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank voorts het volgende.
Oppervlaktewaterlichaam
De raadsman heeft bepleit dat de perceelsloot geen oppervlaktewaterlichaam is in de zin van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, nu in voornoemde sloot slechts incidenteel water stond en de perceelsloot geen enkele (ecologische) functie had in de waterhuishouding. Anders dan de verdediging is de rechtbank, op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen, van oordeel dat de kavelsloot als een
oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet aangemerkt dient te worden. De betreffende perceelsloot staat immers in een directe open verbinding met waterloop WL03007. Dit betreft een leggerwatergang die onderdeel uitmaakt van het hoofdwatersysteem en in beheer is van het Waterschap. Het verweer van de raadsman vindt zijn weerlegging dan ook in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Daarbij overweegt de rechtbank voorts dat de constructie zoals deze aanwezig was, te weten een open verbinding tussen de perceelsloot en waterloop, een definitieve constructie betrof, waaruit ook valt af te leiden dat de perceelsloot als een oppervlaktewaterlichaam is te kwalificeren. Dat een deel van de perceelsloot op verzoek van het Waterschap op een later moment is gedempt doet daar niet aan af. Ook een omstandigheid als bijvoorbeeld langdurige droogte die ertoe kan leiden dat een perceelsloot tijdelijk droog kan komen te staan, doet aan de kwalificatie dat de perceelsloot een oppervlaktewaterlichaam is in de zin van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet niets af.
Toerekening aan de rechtspersoon
De raadsman heeft voorts bepleit dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen door verdachte en het ten laste gelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend nu de hendels die het af te voeren water afkomstig uit de ionenwisselaar naar het riool dan wel naar de perceelsloot laat afstromen niet doelbewust op die wijze zijn gepositioneerd dat het afvalwater naar de perceelsloot afstroomde. De rechtbank overweegt in dit verband dat het antwoord op de vraag of een strafbare gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een algemene regel laat zich dus bezwaarlijk formuleren. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is nochtans of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het brengen van stoffen in de perceelsloot zowel door de bij verdachte in gebruik zijnde luchtwasser als de ionenwisselaar is veroorzaakt en heeft plaatsgevonden binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. De rechtbank acht de betreffende lozing derhalve te hebben plaatsgevonden in de sfeer van de verdachte, in die zin dat de rechtspersoon erover vermocht beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard. Hoewel verdachte reeds op 4 juni 2021 is gewaarschuwd voor de risicos van het afstromen van afvalwater, heeft verdachte niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Nu verdachte voorts geen vergunning of vrijstelling had voor het laten afvloeien van stoffen naar de perceelsloot en artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was, kan het ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder parketnummer 84.011727.23 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 2 mei 2022, in de gemeente Emmen, opzettelijk, stoffen, te weten
  • donkere vloeistof, afkomstig uit een luchtwasser, behorende bij haar, verdachtes, inrichting en
  • een waterstroom, afkomstig uit een ionenwisselaar, behorende bij haar, verdachtes, inrichting heeft gebracht in een perceelsloot zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
  • een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en
  • daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
  • artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de vloeistof afkomstig uit de luchtwasser heeft de raadsman subsidiair bepleit dat verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt en derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat verdachte de maximaal te betrachten zorg in acht heeft genomen en haar van een eventuele lozing of verontreiniging geen verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank overweegt in dit verband dat een beroep op afwezigheid van alle schuld in een geval als het onderhavige slechts kan slagen indien de verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het verontreinigd raken van de bodem en het oppervlaktewater. Zoals reeds overwogen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat de verdachte alle van haar te vergen zorg heeft betracht om het verontreinigen van het oppervlaktewater te voorkomen dan wel maatregelen te genomen om de verontreiniging te doen stoppen. Daar komt bij dat verdachte een IPPC-bedrijf is en zeer milieubelastend kan zijn. Van een bedrijf met die status en omvang mag worden verwacht dat zij zich van dergelijke risicos bewust is en zichzelf in de gelegenheid stelt om te voorkomen dat gevaar van
verontreiniging zich voordoet. Te meer nu verdachte reeds eerder is gewaarschuwd voor de risicos van het afstromen van afvalwater. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 84.017221.21 ten laste gelegde en het onder parketnummer 84.011727.23 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van 6.000,00, subsidiair 65 dagen hechtenis, waarvan 3.000,00, subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het door verdachte geloosde afvalwater ernstig verontreinigende stoffen bevatte die uitermate schadelijk zijn voor de ecologie in het oppervlaktewater. Door de officier van justitie is voorts aangevoerd dat verdachte zich weinig heeft aangetrokken van de wet- en regelgeving die de nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater beoogd te voorkomen. Daarnaast heeft verdachte door aldus te handelen concurrentievoordeel verworven ten opzichte van branchegenoten die zich wel aan voornoemde wet- en regelgeving houden. Tot slot heeft de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen met betrekking tot een eventueel aan verdachte op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting , het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich als rechtspersoon schuldig gemaakt aan een milieu-gerelateerd delict, te weten - kort gezegd - het opzettelijk brengen van (niet vergunde) stoffen in het oppervlaktewater. De toepasselijke wet- en regelgeving tracht potentieel milieuverontreinigende activiteiten te reguleren, zodat verontreiniging van het milieu zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Verdachte heeft voornoemde wet- en regelgeving niet nageleefd en geen acht geslagen op de daarmee te beschermen belangen. Door aldus te handelen zijn risicos ontstaan voor verontreiniging van het oppervlaktewater. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat de wettelijk vertegenwoordiger van verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat zij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder parketnummer 84.017221.21 ten laste gelegde feit en rekening houdt met het tijdsverloop zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, aan verdachte opleggen een geheel voorwaardelijke geldboete opleggen met een proeftijd van één jaar.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 6.2 van de Waterwet, artikel 3.127 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 1 november 2019 onder parketnummer 84.017221.21.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 84.017221.21 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 84.011727.23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van
een geldboete ten bedrage van 3.000,00(zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 95 dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. M. Brinksma, rechters, en bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2024.
Mr. L.W. Janssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.