ECLI:NL:RBNNE:2024:4788

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
11010170 CV EXPL 24-1887
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële ontbinding van aannemingsovereenkomst wegens toerekenbare tekortkoming en geschil over meerwerk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aannemer, aangeduid als [eisende partij], en twee gedaagden, gezamenlijk aangeduid als [gedaagden]. De eisende partij vorderde betaling van een openstaande factuur van € 11.366,19, die betrekking had op een aanneemsom voor verbouwingswerkzaamheden aan een woning. De gedaagden betwistten de vordering en voerden aan dat de eisende partij tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, wat hen het recht gaf om de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden. De procedure begon met een dagvaarding op 15 maart 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord op 21 mei 2024 en een mondelinge behandeling op 10 september 2024.

De feiten van de zaak tonen aan dat de eisende partij een offerte had uitgebracht voor verbouwingswerkzaamheden, waarover partijen overeenstemming bereikten. De werkzaamheden werden gestart op 21 mei 2021 en op 29 november 2021 afgerond. De gedaagden stelden echter dat de werkzaamheden niet naar behoren waren uitgevoerd en dat er gebreken waren. De eisende partij erkende enkele gebreken, maar betwistte dat deze de betaling van de openstaande factuur rechtvaardigden. De gedaagden hebben de betaling van de factuur opgeschort en de eisende partij in gebreke gesteld.

De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door een koud dak te plaatsen in plaats van een warm dak, wat leidde tot een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. De rechter oordeelde dat de gedaagden het restant van de aanneemsom van € 7.500,00 aan de eisende partij moesten voldoen, verminderd met een bedrag van € 3.455,55 ter zake van de partiële ontbinding. De vordering van de eisende partij tot betaling van de openstaande factuur werd gedeeltelijk toegewezen, en de gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 11010170 CV EXPL 24-1887
Vonnis van 8 oktober 2024
in de zaak van
[eisende partij] , h.o.d.n. [handelsnaam],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. R. Rijkeboer-Kollee,
tegen

1.[gedaagde partij sub 1] ,

2. [gedaagde partij sub 2],
te Hoogezand,
gedaagde partij,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagden] .
gemachtigde: mr. M.S. Scheffers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 maart 2024;
- de conclusie van antwoord van 21 mei 2024;
- de mondelinge behandeling van 10 september 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Die aantekeningen zijn aan het dossier gevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] houdt zich bedrijfsmatig bezig met (onder meer) het (ver)bouwen van woningen.
2.2.
[gedaagden] is eigenaar van de woning aan [adres] .
2.3.
[eisende partij] en [gedaagden] . zijn op enig moment met elkaar in contact gekomen vanwege het voornemen van [gedaagden] . om zijn woning te verbouwen.
2.4.
[eisende partij] heeft daarop een offerte (met nummer 151031) naar [gedaagden] . gestuurd, waarna op 10 mei 2021 een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek is de door [eisende partij] verstuurde offerte besproken en hebben partijen afgesproken welke werkzaamheden [eisende partij] precies zou verrichten tegen betaling van een aanneemsom van
€ 63.500,00.
2.5.
Op 11 mei 2021 heeft [eisende partij] een e-mail aan [gedaagden] . gestuurd met een aangepaste offerte (met nummer 151031A). Bij die offerte is een lijst met werkzaamheden gevoegd. Verder is in de offerte onder meer te lezen:
‘Zoals afgesproken zenden wij u een offerte voor de uitbreiding van de woning, volgens offerte 151031 d.d. 20-07-2020 en tekening + overleg dd 10-05-2021
De totaalprijs exlcl. BTW € 52.479,34
BTW 21%€ 11.020,66
De totaalprijs is incl. BTW € 63.500,00
In de bijlage hebben wij een beschrijving toegevoegd van de werkzaamheden. Wij vertrouwen erop u hiermee een passende aanbieding te doen. Mocht u na het lezen van de offerte nog vragen of opmerkingen hebben, dan zijn wij graag bereid u een en ander toe te lichten.
[…]
Het tijdstip van de uitvoering van de werkzaamheden zal in onderling overleg plaatsvinden, indien u akkoord gaat met deze offerte. Vanwege de onstabiele markt, worden eventueel prijsverhogingen van materiaal verrekend.’
2.6.
Op 21 mei 2021 is [eisende partij] gestart met de werkzaamheden.
2.7.
Op 3 november 2021 heeft [naam bouwadviseur] in opdracht van [gedaagden] . de door [eisende partij] uitgevoerde werkzaamheden geïnspecteerd. Van die expertise heeft [naam bouwadviseur] op 7 november 2021 een expertiserapport uitgebracht.
2.8.
Op 29 november 2021 heeft [eisende partij] het werk afgerond. [gedaagden] . heeft hem diezelfde dag een lijst verstrekt met werkzaamheden die volgens hem niet volledig of deugdelijk waren uitgevoerd.
2.9.
[eisende partij] heeft voor zijn werkzaamheden meerdere facturen naar [gedaagden] . gestuurd. Die heeft [gedaagden] . voldaan, met uitzondering van de factuur van
18 februari 2022 van € 11.366,19. Bij die factuur is een restant van de aanneemsom en meerwerk in rekening gebracht en is minderwerk verrekend.
2.10.
[eisende partij] heeft [gedaagden] . verzocht c.q. gesommeerd om voornoemde factuur te voldoen. [gedaagden] . heeft daarop aangegeven dat hij betaling van het gefactureerde bedrag opschort omdat het werk gebreken zou vertonen en geen sprake zou zijn van meerwerk. Partijen hebben daarover meerdere malen gecorrespondeerd. [eisende partij] heeft het gebrek aan het stucwerk erkend. Voor het overige heeft hij betwist dat het werk gebreken vertoont. De onderaannemer die het stucwerk heeft verricht, heeft ter zake het herstel van het stucwerk met [gedaagden] een (financiële) regeling getroffen.
2.11.
Op 15 maart 2022 heeft [gedaagden] . een e-mail aan [eisende partij] gestuurd, waarin hij onder meer heeft geschreven:
‘We hebben een all-in overeenkomst van € 63.500,00 inclusief BTW zonder meerwerk en prijsverhogingen bij de opdracht schriftelijk en mondeling (geen probleem: dat nemen we zo even mee) diverse extra werkzaamheden overeengekomen. Mocht er volgens jou toch meerwerk werkzaamheden zijn, dan had jij dat in een veel eerder stadium schriftelijk of mondeling aan ons bekend moeten maken.
Er staat een rest bedrag open van € 7.500,00 inclusief BTW en dat bedrag gaan wij opschorten en pas betalen totdat ja alle werkzaamheden conform offerte/opdracht hebt uitgevoerd met de aangegeven slecht of niet uitgevoerde werkzaamheden inclusief de door de stukadoor bevestigde garantie voor herstel van de plafonds tuin kamer en berging en met aftrek van teveel in rekening gebrachte kosten van materialen en de stel post voor de stenen en met aftrek van de door ons betaalde werkzaamheden en materialen.
[..]
Daarom stellen wij jou in gebreke en aansprakelijk voor het niet nakomen van onze overeenkomst. Verder sommeren we jou om op korte termijn (binnen 14 dagen) met een plan van aanpak te komen om de gebreken en niet uitgevoerde werkzaamheden alsnog te herstellen. Wij gaan geen enkele cent betalen en zoals eerder vermeld schorten wij de nog resterende
€ 7.550 inclusief BTW van de aanneemsom op.’
2.12.
[eisende partij] heeft de door [gedaagden] . gewenste (herstel)werkzaamheden niet uitgevoerd.
2.13.
[gedaagden] . heeft op 10 mei 2022 onder meer het volgende aan [eisende partij] gemaild:
‘De sommatie en in gebreke stellingen waren ervoor om met een plan van aanpak te komen om die niet uitgevoerde en slecht uitgevoerde werkzaamheden binnen een redelijke termijn na de vooroplevering uit te voeren.
Wij begrijpen dat u niet van plan bent om de vooropleveringspunten na te komen om dan tot een eind oplevering te komen en zijn tot de conclusie gekomen om in het geheel met u en uw bedrijf te stoppen en onze aannemingsovereenkomst te ontbinden op grond van de wet (artikel 6:265 BW) en de werkzaamheden op uw kosten door derden te laten uitvoeren.’

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] . te veroordelen:
tot betaling van de openstaande factuur van € 11.366,19;
tot betaling van de kredietbeperkingstoeslag van 2%, zijnde € 227,32;
tot betaling van de vertragingsrente zijnde 2% cumulatief per maand, komende op
tot betaling van de wettelijke rente vanaf 25 februari 2022, althans vanaf de dag der dagvaarding, zijnde momenteel een bedrag ad € 887,26 en oplopend per dag tot aan de dag der algehele voldoening;
tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.161,71;
in de proceskosten, het salaris van de gemachtigde van [eisende partij] daaronder begrepen, te vermeerderen met de nakosten en overige kosten.
3.2.
[gedaagden] . concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] in zijn vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Het gaat in deze procedure in de kern genomen om de vraag of [eisende partij] een vordering op [gedaagden] . heeft van € 11.366,19 (in rekening gebracht bij factuur van
18 februari 2022) ter zake van een restant aanneemsom van € 7.500,00 en meerwerk (minus minderwerk), te vermeerderen met (contractuele) rente en kosten. [gedaagden] . voert het verweer dat hij het restant van de aanneemsom niet (meer) aan [eisende partij] verschuldigd is, omdat [eisende partij] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en [gedaagden] . daarom de overeenkomst partieel heeft ontbonden. Verder betwist [gedaagden] . dat er sprake is van meerwerk. Volgens hem is een deel van de door [eisende partij] als meerwerk gefactureerde werkzaamheden in de aanneemsom begrepen en is het overige deel niet overeengekomen en uitgevoerd.
4.2.
De kantonrechter zal hierna eerst oordelen over de vraag welke werkzaamheden behoorden tot de oorspronkelijke overeenkomst en aanneemsom. Daarna wordt toegekomen aan de beoordeling van de vragen of er nog een bedrag ter zake van een restant van de aanneemsom, meerwerk en kosten/rente verschuldigd is.
Welke werkzaamheden zou [eisende partij] verrichten tegen betaling van de aanneemsom?
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat zij een aanneemsom overeengekomen zijn van
€ 63.500,00, maar zij verschillen van mening over de vraag welke werkzaamheden voor die aanneemsom zouden worden verricht. [eisende partij] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat [eisende partij] de werkzaamheden op de lijst behorend bij de offerte met nummer 151103A zou verrichten. [gedaagden] . betwist dat. Volgens hem zijn partijen overeengekomen dat [eisende partij] de werkzaamheden op de lijst behorend bij de aangepaste offerte met nummer 151103 (overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord) zou verrichten.
4.4.
[eisende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij aanvankelijk een offerte met nummer 151103 aan [gedaagden] . heeft verstrekt, daarna op 10 mei 2021 een gesprek heeft plaatsgevonden waar (nog) meer werkzaamheden zijn overeengekomen dan in die offerte stond vermeld en [eisende partij] vervolgens op 11 mei 2021 een nieuwe offerte met nummer 151103A (met als bijlage een lijst met werkzaamheden) aan [gedaagden] . heeft verzonden. In die offerte is te lezen dat deze gebaseerd is op de oude offerte met nummer 151103 en het gesprek wat die die dag ervoor heeft plaatsgevonden. [gedaagden] . heeft deze gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling erkend.
4.5.
Met het voorgaande heeft [eisende partij] naar het oordeel van de kantonrechter onderbouwd, en [gedaagden] . onvoldoende gemotiveerd betwist, dat partijen tijdens het gesprek op
11 mei 2021 zijn overeengekomen dat [eisende partij] de werkzaamheden genoemd in de bijlage bij offerte 151103A zou verrichten. Indien de door [eisende partij] verstuurde offerte en de lijst met werkzaamheden niet juist zouden zijn, had het voor de hand gelegen dat [gedaagden] . [eisende partij] daarop zou hebben geattendeerd. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd. [gedaagden] . heeft bovendien op zijn beurt geen aanknopingspunten aangedragen voor zijn stelling dat partijen tijdens het gesprek van 10 mei 2021 de door hem overgelegde offerte en lijst met werkzaamheden zijn overeengekomen. [gedaagden] . heeft tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat de handtekening op de door hem overgelegde offerte van hem afkomstig is en dat hij de lijst met werkzaamheden heeft opgesteld. Dat partijen daarover overeenstemming hebben bereikt, is naar het oordeel van de kantonrechter niet onderbouwd.
4.6.
Dit alles betekent dat moet worden aangenomen dat partijen zijn overeengekomen dat [eisende partij] de werkzaamheden genoemd op de lijst bij offerte 151103A zou verrichten tegen betaling van een aanneemsom van € 63.500,00.
Restant aanneemsom van € 7.500,00
4.7.
[gedaagden] . erkent dat hij een restant van de aanneemsom van € 7.500,00 niet aan [eisende partij] heeft betaald. [gedaagden] . voert het verweer dat hij dit bedrag niet (volledig) aan [eisende partij] verschuldigd is, omdat (primair) hij de overeenkomst partieel heeft ontbonden vanwege een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst dan wel (subsidiair) – zo begrijpt de kantonrechter – er sprake is van minderwerk c.q. hij een te verrekenen vordering heeft. [eisende partij] betwist dat sprake is van een tekortkoming, zodat van partiële ontbinding van de overeenkomst volgens hem geen sprake kan zijn. Daarnaast betwist hij dat sprake is van minderwerk (behoudens het minderwerk dat is verrekend bij factuur van
18 februari 2022) dan wel [gedaagden] . een te verrekenen vordering zou hebben.
4.8.
[gedaagden] . stelt allereerst, zo begrijpt de kantonrechter, dat [eisende partij] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat hij een ‘koud’ dak heeft geplaatst in plaats van een overeengekomen ‘warm’ dak. [eisende partij] erkent dat hij een ander dak heeft geplaatst dan is overeengekomen, maar voert het verweer dat hij dat in overleg met [gedaagden] . heeft gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] aangevoerd dat hij gedurende de werkzaamheden tot de ontdekking kwam dat het plaatsen van een warm dak niet mogelijk was en dat hij daarom met [gedaagden] . heeft afgesproken een koud dak te plaatsen. Dat betwist [gedaagden] . Het had daarom op de weg van [eisende partij] gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten. [eisende partij] heeft niet toegelicht wanneer en hoe partijen de volgens hem gemaakte afspraak hebben gemaakt. Nu die afspraak niet vast is komen te staan, is [eisende partij] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door een koud dak te hebben geplaatst in plaats van een warm dak.
4.9.
Voor het overige heeft [gedaagden] . naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een tekortkoming. Het sturen van ‘foutieve facturen’ en het in rekening brengen van ‘onterechte posten’ leveren in ieder geval geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst op. [gedaagden] . stelt verder dat het werk gebreken vertoont, maar dat hij heeft hij op geen enkele manier onderbouwd. [gedaagden] . heeft een rapport van [naam bouwadviseur] overgelegd, die in november 2021 al een expertiseonderzoek heeft verricht, maar hij heeft niet onderbouwd welke gebreken hieruit volgen. Het had op de weg van (de advocaat van) [gedaagden] . gelegen om te onderbouwen welke gebreken [naam bouwadviseur] zou hebben geconstateerd. Dat heeft hij nagelaten. Hij heeft het rapport van [naam bouwadviseur] slechts overgelegd en niet toegelicht. Bovendien heeft hij niet onderbouwd dat de partiële ontbinding van de overeenkomst vanwege de volgens hem door [naam bouwadviseur] geconstateerde gebreken (tezamen met de tekortkoming ter zake van het dak) moet leiden tot een vermindering van zijn prestatie van
€ 7.500,00. Het verweer van [eisende partij] dat [gedaagden] . in schuldeisersverzuim zou verkeren omdat hij geen gelegenheid zou hebben geboden tot (het aangeboden) herstel kan daarom verder onbesproken blijven.
4.10.
Slotsom van het voorgaande is dat moet worden aangenomen dat [eisende partij] (slechts) tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door een koud dak te hebben geplaatst in plaats van een warm dak. Op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.11.
[eisende partij] voert het verweer dat [gedaagden] . geen beroep toekomt op ontbinding van de overeenkomst omdat de algemene voorwaarden, die volgens hem van toepassing zijn op de overeenkomst, geen ruimte bieden voor ontbinding. De kantonrechter is met [gedaagden] . van oordeel dat dat verweer niet kan slagen, omdat een beding dat aan de consument de bevoegdheid tot ontbinding uitsluit onredelijk bezwarend is (artikel 6:236 sub b BW). Zou de algemene voorwaarden van [eisende partij] al van toepassing zijn op de overeenkomst, hetgeen [gedaagden] . betwist, dan is dit beding op grond van artikel 6:233 sub a BW vernietigbaar (en door [gedaagden] . vernietigd).
4.12.
[eisende partij] heeft zich niet op de tenzij-clausule van artikel 6:265 BW beroepen, zodat [gedaagden] . de overeenkomst partieel, namelijk voor zover die betrekking heeft op het dak, kon ontbinden. [gedaagden] . heeft onweersproken aangevoerd dat [eisende partij] in verzuim verkeert en hij de overeenkomst partieel heeft ontbonden (hetgeen ook volgt uit de mail van 10 mei 2022 r.o. 2.13), zodat daarvan moet worden uitgegaan.
4.13.
Door de gedeeltelijke ontbinding dienen partijen over een weer de door hen ontvangen prestaties ongedaan te maken. [eisende partij] dient het bedrag dat hij voor het plaatsen van een warm dak van [gedaagden] . heeft ontvangen, een bedrag van € 3.455,55, aan [gedaagden] . terug te betalen. Aangezien de aard van de prestatie aan de zijde van [eisende partij] (het bouwen van een dak) uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst (artikel 6:272 BW). [gedaagden] heeft niet onderbouwd welke waarde het koude dak heeft. [gedaagden] . heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat een koud dak over het algemeen € 1.000,00 minder kost dan een warm dak, maar dat heeft hij niet onderbouwd. De door hem overgelegde offertes hebben enkel betrekking op het vervangen van een koud dak voor een warm dak, zodat die offertes ook geen aanknopingspunten bieden. Bovendien heeft [eisende partij] aangevoerd dat het koude dak (zelfs) meer heeft gekost dan het warme dak. De extra kosten heeft hij dan ook als meerwerk gefactureerd. Gelet daarop is niet komen vast te staan dat het koude dak een lagere waarde vertegenwoordigt dan het warme dak. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat het koude dak in ieder geval een waarde heeft ter hoogte van het bedrag dat [eisende partij] voor een warm dak heeft geoffreerd (een bedrag van
€ 3.455,55). Dat betekent dat [gedaagden] . dat bedrag op grond van artikel 6:272 BW aan [eisende partij] moet vergoeden.
4.14.
Omdat [gedaagden] . slechts gedeeltelijk wordt gevolgd in zijn primaire verweer dat hij de overeenkomst partieel heeft ontbonden en dit er niet toe leidt dat [gedaagden] het restant van de aanneemsom niet meer verschuldigd is, komt de kantonrechter toe aan het subsidiaire verweer van [gedaagden] ., namelijk dat sprake is van minderwerk en hij een te verrekenen vordering op [eisende partij] heeft. [gedaagden] . voert in dat verband allereerst aan dat [eisende partij] veel minder stenen heeft gebruikt dan is geoffreerd (en in rekening gebracht). Hij verwijst in dat verband naar het rapport van [naam bouwadviseur] , waarin is te lezen:
‘In totaal is ca. 30m2 schoon metselwerk aangebracht. In de begroting is gerekend met 3300 stenen. Er gaan ca. 55 stenen in een m2. Dit zou omgerekend dus 3300:55=60m2 zijn.
Hersteladvies
Een verrekening van de stenen is op zijn plaats. De inkooprijs van de stenen is onbekend maar ik verwacht tussen 300,- en 350,- per duizend.’
4.15.
[eisende partij] heeft daartegen tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij kleinere stenen heeft gebruikt dan waar [naam bouwadviseur] van uitgaat. Volgens [eisende partij] zijn er 75 stenen in één m2 gegaan, zodat de berekening van [naam bouwadviseur] onjuist zou zijn. [gedaagden] . heeft dat niet weersproken. Daardoor is onvoldoende onderbouwd dat [eisende partij] minder stenen heeft gebruikt dan geoffreerd en daardoor sprake is van minderwerk.
4.16.
Verder stelt [gedaagden] . dat [eisende partij] schade heeft veroorzaakt aan zijn tuin en de schade die [gedaagden] . daardoor heeft geleden, moet vergoeden. Hij doet in dat verband, zo begrijpt de kantonrechter, een beroep op verrekening. Ook dat verweer kan niet slagen. Volgens [gedaagden] . heeft [eisende partij] in de tuin een meter meer uitgegraven dan noodzakelijk was, waardoor [gedaagden] . herstelwerkzaamheden door een derde heeft moeten laten uitvoeren. [eisende partij] heeft dat betwist en daartegen ingebracht dat hij de afmeting heeft gehanteerd zoals zichtbaar op de tekening (die eveneens onderdeel is van de overeenkomst). Volgens [gedaagden] . gaat [eisende partij] daarbij uit van de verkeerde maten (er zouden binnenmaten en buitenmaten zijn), maar dat heeft hij niet toegelicht. Daardoor is onvoldoende onderbouwd dat in zoverre sprake is van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatig handelen ( [naam bouwadviseur] heeft ook geen grondslag aangedragen voor zijn vordering), zodat reeds daarom niet kan worden aangenomen dat er een te verrekenen vordering bestaat.
4.17.
Het voorgaande betekent dat [gedaagden] . het restant van de aanneemsom van € 7.500,00 aan [eisende partij] moet voldoen, te verminderen en te vermeerderen met het bedrag van € 3.455,55 ter zake van de partiële ontbinding (r.o. 4.13.) en minus het overeengekomen minderwerk zoals volgt uit de factuur van 18 februari 2022. Dat betreft blijkens de factuur van 18 februari 2022 een bedrag van € 1.265,85 (reeds vermeerderd met de btw). Het gedeelte van de vordering onder i dat betrekking heeft op het restant van de aanneemsom zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 6.234,15. De gevorderde en niet weersproken wettelijke rente over dit bedrag is eveneens toewijsbaar.
Is er sprake van meerwerk/ongerechtvaardigde verrijking?
4.18.
[eisende partij] stelt verder primair dat partijen meerwerk zijn overeengekomen en dat hij die werkzaamheden heeft verricht. Die werkzaamheden heeft hij bij factuur van 18 februari 2022 bij [gedaagden] . in rekening gebracht. [gedaagden] . heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden genoemd onder de punten 11, 12, 14, 15 en 16 van de factuur van 18 februari 2022 en dat dit meerwerk betreft. [gedaagden] . heeft ook geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de kosten die voor deze werkzaamheden in rekening zijn gebracht. De kantonrechter zal het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op deze werkzaamheden, een bedrag van
€ 590,30 (reeds vermeerderd met btw), daarom in ieder geval toewijzen. De gevorderde en niet weersproken wettelijke rente is eveneens toewijsbaar.
4.19.
Ten aanzien van de overige meerwerkposten betwist [gedaagden] . dat (a) de werkzaamheden niet onder de aanneemsom vielen dan wel (b) dat voor die werkzaamheden opdracht is gegeven en deze zijn uitgevoerd. Gelet op dat verweer had het op de weg van [eisende partij] gelegen om nader te onderbouwen dat deze werkzaamheden buiten de overeenkomst vielen en dat daarvoor opdracht is gegeven. Dat heeft hij nagelaten. [eisende partij] heeft niet aan de hand van de lijst bij de offerte met nummer 151103A onderbouwd dat deze werkzaamheden niet tot de overeenkomst behoorden. Dat geldt niet voor de kosten die hij in rekening heeft gebracht voor het koude dak, maar zoals hiervoor is overwogen is onvoldoende onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat een koud dak in plaats van een warm dak zou worden geplaatst (r.o. 4.8.), zodat hij eventuele meerkosten voor het koude dak niet op [gedaagden] . kan verhalen. [eisende partij] heeft ook niet onderbouwd dat [gedaagden] . opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden én dat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. [eisende partij] heeft niet toegelicht wanneer en hoe opdracht is gegeven voor dit meerwerk. Bovendien kan [eisende partij] voor meerwerk slechts een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de [gedaagden] . tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij [gedaagden] . die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Dat dit is gebeurd, dan wel [gedaagden] . die noodzaak had moeten begrijpen, is evenmin gesteld.
4.20.
[eisende partij] stelt subsidiair dat [gedaagden] . ongerechtvaardigd is verrijkt omdat meer werkzaamheden zijn uitgevoerd dan aanvankelijk is overeengekomen zonder dat [gedaagden] daarvoor heeft betaald. Ook daaraan gaat de kantonrechter voorbij, omdat niet is vast komen te staan dat er meer werkzaamheden zijn dan aanvankelijk is overeengekomen.
4.21.
Voor zover [eisende partij] tot slot nog heeft bedoeld dat hij [gedaagden] . een bedrag aan prijsstijgingen aan hem verschuldigd is, dan heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. Uit de factuur en hetgeen [eisende partij] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht volgt niet dat bij die factuur prijsstijgingen in rekeningen zijn gebracht voor materiaal ter zake van werkzaamheden die tot de oorspronkelijke overeenkomst vielen. [eisende partij] heeft dat ook niet aan de hand van de factuur gespecificeerd.
4.22.
Nu [eisende partij] zijn stelling (ter zake van het meerwerk, ongerechtvaardigde verrijking en prijsstijgingen) onvoldoende heeft onderbouwd, wordt hij niet in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren. De kantonrechter zal het gedeelte van de vordering onder i dat hierop betrekking heeft dan ook afwijzen.
De kredietbeperkingstoeslag, contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.23.
De kantonrechter komt tot aan de vraag of [gedaagden] . de hierboven genoemde rente en kosten aan [eisende partij] verschuldigd is. [eisende partij] baseert zijn vordering ten aanzien van de kredietbeperkingstoeslag en contractuele rente op een aantal bedingen uit zijn algemene voorwaarden. [gedaagden] . betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen althans dat (voornoemde bedingen uit) de algemene vooraarden vernietigbaar zijn, omdat de algemene voorwaarden niet ter hand zijn gesteld dan wel de bedingen onredelijk bezwarend zijn. De kantonrechter volgt [gedaagden] . daarin. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.24.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:233 aanhef, sub b BW, geldt dat een beding in de algemene voorwaarden vernietigbaar is indien de gebruiker van de algemene voorwaarden aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Volgens artikel 6:234 lid 1 BW heeft de gebruiker die mogelijkheid geboden indien hij, kort gezegd, de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand heeft gesteld. Wanneer de gebruiker van de algemene voorwaarden een dienstverrichter is in de zin van de Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L 376 van 27.12.2006), is die redelijke mogelijkheid geboden als de algemene voorwaarden overeenkomstig de in artikel 6:230c BW wijze zijn verstrekt. Op grond van dit artikel mag de dienstverrichter de algemene voorwaarden aan de afnemer onder meer verstrekken door de algemene voorwaarden gemakkelijk langs elektronische weg toegankelijk te maken op een door de dienstverrichter meegedeeld adres. Indien dit (terhandstelling of de in artikel 6:230c BW genoemde wijze) redelijkerwijs niet mogelijk is, moet de gebruiker voor de totstandkoming van de overeenkomst aan de wederpartij kenbaar maken dat de voorwaarden bij hem ter inzage liggen of bij een door hem opgegeven Kamer van Koophandel of een griffie van een gerecht zijn gedeponeerd, alsmede dat zij op verzoek zullen worden toegezonden.
4.25.
Op grond van artikel 6:234 lid 2 BW heeft de gebruiker tevens aan de wederpartij de in artikel 6:233 onder b BW bedoelde mogelijkheid geboden, indien hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter beschikking heeft gesteld op een zodanige wijze dat deze door haar kunnen worden opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming of, indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, voor de totstandkoming van de overeenkomst aan de wederpartij heeft bekend gemaakt waar van de voorwaarden langs elektronische weg kan worden kennisgenomen, alsmede dat zij op verzoek langs elektronische weg of op andere wijze zullen worden toegezonden. Indien de voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter beschikking zijn gesteld, zijn de bedingen tevens vernietigbaar indien de gebruiker de voorwaarden niet op verzoek van de wederpartij onverwijld op zijn kosten langs elektronische weg of op andere wijze aan haar toezendt. Voor het op deze wijze bieden van een redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen is de uitdrukkelijke instemming van de wederpartij vereist indien de overeenkomst niet langs elektronische weg tot stand komt (artikel 6:234 lid 3 BW).
4.26.
[eisende partij] stelt niet dat hij [gedaagden] . op één van voornoemde wijzen een redelijke mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van de algemene voorwaarden. Dat betekent dat, voor zover de algemene voorwaarden van toepassing zouden zijn op de overeenkomst, deze vernietigbaar zijn. [gedaagden] . heeft de vernietigbaarheid van de algemene ingeroepen. Omdat [eisende partij] de vorderingen ter zake van de kredietbeperkingstoeslag en contractuele rente op de algemene voorwaarden baseert, bestaat er reeds daarom geen grond voor toewijzing van de vordering. De vorderingen onder ii en iii zullen worden afgewezen.
4.27.
Ook de vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten (onder v) zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] [gedaagden] . een
14-dagen brief heeft gestuurd als bedoeld in artikel 6:96 BW en het Bestluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
De proceskosten
4.28.
[gedaagden] zal grotendeels in het ongelijk worden gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.474,47

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] . om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 6.824,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van
25 februari 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] . in de proceskosten van € 1.474,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] . niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Boerlage-van den Bosch en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.
29815/mh