De rechtbank Noord-Nederland heeft op 29 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren voor het pinnen van geld van andermans rekening in de periode van 28 december 2019 tot en met 26 november 2020. In totaal werd er een bedrag van 44.230 euro gepind. De verdachte had zich laten leiden door zijn eigen financiële gewin en hield geen rekening met de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de gepinde bedragen afkomstig waren van misdrijven, aangezien hij bankpassen en pincodes van anderen had aangenomen om geld op te nemen. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de illegale herkomst van het geld. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en de druk van zijn schulden, maar vond de ernst van het feit zwaarder wegen. De officier van justitie had een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 100 uren, mede vanwege de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang.