ECLI:NL:RBNNE:2024:4756

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
18-317371-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen door het pinnen van geld van andermans rekening

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 29 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren voor het pinnen van geld van andermans rekening in de periode van 28 december 2019 tot en met 26 november 2020. In totaal werd er een bedrag van 44.230 euro gepind. De verdachte had zich laten leiden door zijn eigen financiële gewin en hield geen rekening met de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de gepinde bedragen afkomstig waren van misdrijven, aangezien hij bankpassen en pincodes van anderen had aangenomen om geld op te nemen. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de illegale herkomst van het geld. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en de druk van zijn schulden, maar vond de ernst van het feit zwaarder wegen. De officier van justitie had een taakstraf van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 100 uren, mede vanwege de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/317371-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2024.
Verdachte is niet verschenen, wel is verschenen mr. M. Burgers, advocaat te Arnhem, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 26 november 2020, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten
- op of omstreeks 28 december 2019, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 7000
euro en/of een geldbedrag van in totaal ongeveer 9470 euro, althans (een) geldbedrag(en), en/of
  • op of omstreeks 7 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9400 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 11 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 3760 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 24 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9700 euro, althans een geldbedrag,
  • op of omstreeks 26 november 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 4900 euro, althans een geldbedrag,
in elk geval enig(e) geldbedrag(en), verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt, door (telkens), al dan niet op verzoek van (een) mededader(s) of (een) ander(en), een bankpas met bijbehorende pincode aan te nemen en/of onder zich te houden en/of te gebruiken om uit een geldautomaat meermalen, althans eenmaal, geld op te nemen, en/of (aldus) opgenomen geld (telkens) onder zich te nemen en/of te houden en/of (vervolgens) af te geven aan (een) mededader(s) of (een) ander(en),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 26 november 2020, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten
  • op of omstreeks 28 december 2019, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 7000 euro en/of een geldbedrag van in totaal ongeveer 9470 euro, althans (een) geldbedrag(en), en/of
  • op of omstreeks 7 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9400 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 11 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 3760 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 24 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9700 euro, althans een geldbedrag,
  • op of omstreeks 26 november 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 4900 euro, althans een geldbedrag,
in elk geval enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, door (telkens) al dan niet op verzoek van (een) mededader(s) of (een) ander(en), een bankpas met bijbehorende pincode aan te nemen en/of onder zich te houden en/of te gebruiken om uit een
geldautomaat meermalen, althans eenmaal, geld op te nemen en/of (aldus) opgenomen geld (telkens) onder zich te nemen en/of te houden en/of (vervolgens) af te geven aan (een) mededader(s) of (een) ander(en), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, in de variant van medeplegen van gewoonte (opzet)witwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de illegale herkomst van de geldbedragen, zodat opzetwitwassen niet bewezen kan worden. Verdachte was in de veronderstelling dat de geldbedragen afkomstig waren uit de gokwereld. Hij kreeg de bankpasjes in handen gedrukt en heeft nimmer opgemerkt dat deze pasjes van andere mensen waren.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich, gelet op de verklaring van de verdachte, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank1
Vaststelling van de feiten
In de periode van eind december 2019 tot en met begin december 2020 ontving de politie een vijftal aangiftes van oplichting.
Aangever [naam] heeft verklaard dat hij op 28 december 2019 een totaalbedrag van 16.470 euro (7000 euro en 9470 euro) heeft overgemaakt naar de bankrekeningen van [naam] en [naam] . Aangever deed dit omdat hij werd gewezen op het feit dat zijn bankrekening gehackt was en dat hij zijn geld moest overboeken om het veilig te laten stellen.2 In werkelijkheid werd het overgeboekte geld nog op dezelfde dag opgenomen.3 De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de persoon is die te zien is op de beelden van de pintransacties op 28 december 2019 in Groningen. De gepinde geldbedragen werden door de verdachte afgestaan, in ruil voor een vergoeding.4
Op 8 januari 2020 doet aangever [naam] aangifte van oplichting, gepleegd op 7 januari 2020. Hij werd gebeld door iemand die zich voordeed als bankmedewerker en maakte, in de veronderstelling dat zijn geld werd veiliggesteld, een bedrag van 9400 euro over naar de bankrekening van [naam] .5 In werkelijkheid
werd het overgeboekte geldbedrag nog op dezelfde dag gepind.6 Verdachte heeft verklaard dat hij te zien is op de camerabeelden en dat hij het geld heeft gepind en afgegeven.7
Aangever [naam] heeft verklaard dat hij op 11 januari 2020 een gelbedrag van in totaal 3765 euro overmaakte naar rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [naam] . Ook hij werd gebeld door iemand die zich voordeed als bankmedewerker.8 Verdachte heeft verklaard dat hij op 11 januari 2020 geld heeft gepind en dat hij de persoon is die te zien is op de beelden van de pintransacties.9
Op 28 januari 2020 doet [naam] aangifte van oplichting, gepleegd op 24 januari 2020. Iemand die zich voorstelde als medewerker van de bank belde haar op met de mededeling dat mensen bezig waren geld van haar rekening te halen. Vervolgens heeft zij een bedrag van 9400 euro overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [naam] .10 Nog op dezelfde dag wordt dit bedrag van deze rekening gehaald.11 Verdachte heeft zichzelf herkend op de beelden van de pintransacties en heeft opgemerkt dat hij op dat moment oordopjes droeg, zodat hij instructies kon ontvangen van de opdrachtgevers.12
Aangeefster [naam] heeft verklaard dat zij op 26 november 2020 is opgelicht en dat zij een bedrag van in totaal 4900 euro heeft overgemaakt naar de rekening van [naam] .13 Dit geldbedrag wordt op dezelfde dag nog gepind.14 Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 november 2020 geld heeft gepind en dat hij de persoon is die te zien is op de beelden van de pintransacties.15
Verdachte heeft verklaard dat hij bankpassen met bijbehorende pincodes kreeg van opdrachtgevers om geld te pinnen en af te leveren aan hen, zodat hij van zijn schulden kon afkomen. Verdachte had geld geleend bij deze opdrachtgevers om te kunnen gokken. Hij werd bedreigd en zou in elkaar geslagen worden als hij niet zou pinnen voor hen. Het totale bedrag wat hij er zelf aan over heeft gehouden is niet meer dan 400 euro.16
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat de daders een min of meer vaste werkwijze hanteerden om hun slachtoffers op te lichten. De slachtoffers werden allen gebeld door iemand die zich voordeed als medewerker van de bank met een verhaal dat criminelen bezig waren om geld van hun rekening te halen. Om te voorkomen dat geld naar criminelen zou gaan, werd er bij de slachtoffers op aangedrongen hun geld over te maken naar verschillende rekeningen. De slachtoffers ontvingen instructies voor het overmaken van het geld en de daarbij behorende betalingskenmerken. De door de daders daarbij opgegeven rekeningnummers behoorden in werkelijkheid toe aan zogenoemde katvangers. De bankpasjes en pincodes van deze rekeningen waren in het bezit van mededaders. Zodra de betalingen waren verricht, kreeg de verdachte instructies om het geld op te nemen. De gepinde bedragen werden vervolgens afgestaan door de verdachte aan de opdrachtgevers, in ruil voor een kleine vergoeding. Tegen de tijd dat de slachtoffers beseffen te zijn opgelicht, waren de geldbedragen al van de rekening afgehaald.
Overwegingen met betrekking tot wetenschap
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de gelden die verdachte heeft gepind middellijk of onmiddellijk afkomstig waren van enig misdrijf, namelijk van oplichting. Alle aangevers werden bewogen om geld over te maken naar verschillende rekeningen van katvangers, waarop de geldbedragen zo snel mogelijk gepind werden.
Dat het niet anders kan dan dat de verdachte (tenminste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit voornoemde gang van zaken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte van onbekende mensen, bij wie hij een gokschuld had opgebouwd, pinpassen met daarop verschillende namen en pincodes heeft aangenomen om deze vervolgens enkel te gebruiken bij korte bezoekjes aan pinautomaten. Met deze handelingen waren grote geldbedragen gemoeid en de verdachte kon op deze wijze zijn schuld bij deze mensen afbetalen. Dat de verdachte dacht dat deze geldbedragen afkomstig waren uit de gokwereld is niet meer dan een slag in de lucht en doet aan het voorwaardelijk opzet niet af. De verdachte moet hebben beseft dat er achter de stortingen op rekeningen van derden een illegaal verdienmodel schuilging en dus dat hij crimineel geld opnam en doorsluisde.
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende een periode van bijna één jaar, minstens voorwaardelijk opzet heeft gehad, op het witwassen van meerdere geldbedragen. Gelet op de frequentie van de geldopnames in de ten laste gelegde periode acht de rechtbank het primair ten laste gelegde gewoonte (opzet)witwassen wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 28 december 2019 tot en met 26 november 2020, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte meermalen telkens tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen, te weten
  • op 28 december 2019, 7000 euro en 9470 euro, en
  • op 7 januari 2020, 9400 euro, en
  • op 11 januari 2020, 3760 euro, en
  • op 24 januari 2020, 9700 euro,
  • op 26 november 2020, 4900 euro,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, door telkens op verzoek van anderen, een bankpas met bijbehorende pincode aan te nemen en onder zich te houden en te gebruiken om uit een geldautomaat meermalen, geld op te nemen, en aldus opgenomen geld telkens onder zich te nemen en te houden en vervolgens af te geven aan anderen,
terwijl verdachte telkens wist, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primair: medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Hij heeft daartoe aangevoerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is reclasseringstoezicht aangewezen omdat verdachte verstandelijk beperkt is en op diverse leefgebieden problemen ondervindt. Nadere diagnostiek en een eventuele ambulante behandeling lijken in dat kader aangeraden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om de door de officier van justitie verzochte taakstraf te matigen, gelet op de ouderdom van het feit en de arbeidsbeperkingen van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportages van 14 juli 2023 en 31 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de periode van 28 december 2019 tot en met 26 november 2020 schuldig gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen, door meerdere malen geld (een totaalbedrag van 44.230 euro) van andermans rekening te pinnen. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het (digitale) handelsverkeer. Ook
bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten. Door het (faciliteren van het) wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin, zonder daarbij rekening te houden met de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat rekening gehouden dient te worden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De laatste veroordeling voor een vermogensfeit dateert van 19 november 2019. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de reclasseringsrapportages. Geconcludeerd is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan vanuit financiële motieven, te weten om een pokerschuld af te lossen. Hij wordt beschouwd als beïnvloedbaar en zijn sociale netwerk en psychosociaal functioneren worden gezien als de grootste risicofactoren. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat, mede gelet op zijn licht verstandelijke beperking welke in 2013 is vastgesteld. Geadviseerd is de oplegging van een straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
LOVS oriëntatiepunten.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde een gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden vastgesteld alsmede een taakstraf. Daarbij gaat het om fraude met een benadelingsbedrag tussen de 10.000,00 en 70.000,00. Naast het benadelingsbedrag dient tevens rekening gehouden te worden met de strafvermeerderende en strafverminderende factoren. De rechtbank houdt rekening met de volgende strafvermeerderende factoren:
  • de duur van de gedraging;
  • het feit dat het ontstane nadeel niet ongedaan is gemaakt;
  • de slachtoffers betreffen particulieren;
  • de verdachte heeft gehandeld uit gewoonte.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 19 augustus 2021, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf
De rechtbank merkt op dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen is, gelet op de (onmisbare) rol die verdachte heeft vervuld in de oplichtingsketen waardoor van meerdere mensen op slinkse wijze grote geldbedragen zijn afgenomen. Gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf echter niet (meer) aangewezen. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren opleggen. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, thans niet meer opportuun.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. S.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2024.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal,
als bijlagen opgenomen bij het dossier van Politie Noord-Nederland met BVH-nummer 2021279285 d.d. 5 oktober 2021, digitaal doorgenummerd in 11 delen van pagina 1 tot en met 2617.
2 Pagina 1529.
3 Paginas 1709 en 1710.
4 Pagina 1476.
5 Paginas 1580 en 1581.
6 Pagina 1703.
7 Pagina 1481.
8 Paginas 1511 en 1512.
9 Pagina 1479.
10 Paginas 1562 en 1563.
11 Pagina 625.
12 Pagina 1479.
13 Paginas 1523 en 1524.
14 Pagina 524.
15 Pagina 1480.
16 Paginas 1475, 1476 en 1481.