ECLI:NL:RBNNE:2024:4755

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
18-137362-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf wegens medeplegen van gewoontewitwassen

Op 29 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. De feiten vonden plaats in de periode van 2 januari 2020 tot en met 10 januari 2020, waarbij de verdachte meerdere keren geld (in totaal 35.500 euro) van andermans rekening heeft gepind. Dit handelen bemoeilijkt de opsporing van de onderliggende misdrijven en de verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. De verdachte is verschenen ter terechtzitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Hartman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten van geldbedragen, waarvan de verdachte wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers in haar oordeel betrokken. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, mede omdat de verdachte dit feit duidelijk heeft bekend.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen is, de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn een taakstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met de bepaling dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis zal worden toegepast.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/317362-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2020 tot en met 10 januari 2020, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet van het plegen
van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten
  • op of omstreeks 2 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9330 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 2 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9350 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 4 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9210 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 10 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 7610
euro, althans een geldbedrag,
in elk enig(e) geldbedrag(en), verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, en/of van dat/die geldbedragen gebruik gemaakt door (telkens) al dan niet op verzoek van (een)
mededader(s) of (een) ander(en), een bankpas met bijbehorende pincode aan te nemen en/of onder zich te houden en/of te gebruiken om uit een geldautomaat meermalen, althans eenmaal, geld op te nemen en/of (aldus) opgenomen geld (telkens) onder zich te nemen en/of te houden en/of (vervolgens) af te geven aan
(een) mededader(s) of (een) ander(en), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2020 tot en met 10 januari 2020, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten
  • op of omstreeks 2 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9330 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 2 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9350 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 4 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 9210 euro, althans een geldbedrag, en/of
  • op of omstreeks 10 januari 2020, een geldbedrag, zijnde in totaal ongeveer 7610
euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, door (telkens) al dan niet op verzoek van (een) mededader(s) of (een) ander(en), een bankpas met bijbehorende pincode aan te nemen en/of onder zich te houden en/of te gebruiken om uit een geldautomaat meermalen, althans eenmaal, geld op te nemen en/of (aldus) opgenomen geld (telkens) onder zich te nemen en/of te houden en/of (vervolgens) af te geven aan (een) mededader(s) of (een) ander(en)
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, in de variant van het medeplegen van gewoonte (opzet)witwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2020, opgenomen op pagina 1311 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021279285 d.d. 5 oktober 2021, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 januari 2020, opgenomen op pagina 1308 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 januari 2020, opgenomen op pagina 1293 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 2 januari 2020 tot en met 10 januari 2020, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten
  • op 2 januari 2020, 9330 euro en
  • op 2 januari 2020, 9350 euro en
  • op 4 januari 2020, 9210 euro en
  • op 10 januari 2020, 7610 euro,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet door telkens op verzoek van anderen, een bankpas met bijbehorende pincode aan te nemen en onder zich te houden en te gebruiken om uit een geldautomaat meermalen geld op te nemen en aldus opgenomen geld telkens onder zich te nemen en te houden en vervolgens af te geven aan anderen, terwijl verdachte telkens wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, dat verdachte zich positief heeft ontwikkeld en dat er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de eis van de officier van justitie te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportages van 18 juli 2023 en 8 november 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in de periode van 2 januari 2020 tot en met 10 januari 2020 schuldig gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen, door meerdere malen geld (een totaalbedrag van 35.500 euro) van andermans rekening te pinnen. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en meer specifiek het vertrouwen van de burger in het (digitale) handelsverkeer. Ook bevordert het handelen van verdachte het plegen van delicten. Door het (faciliteren van het) wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin en heeft geen rekenschap gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat rekening gehouden dient te worden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de reclasseringsrapportages. Geconcludeerd is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan vanuit financiële motieven, te weten om een pokerschuld af te lossen. De kans op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. Alhoewel verdachte een licht pro-criminele houding en een gevoeligheid voor vermogensdelicten heeft, lijkt hij zich meer op zijn gezin te richten en verricht hij vrijwilligerswerk waardoor hij socialer is geworden en meer zelfvertrouwen heeft gekregen. Geadviseerd is de oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies en hulpverlening zijn niet nodig geacht, omdat het strafbare feit van lang geleden is en verdachte in de tussentijd altijd heeft meegewerkt aan opgelegde sancties. Ter zitting is eveneens gebleken dat verdachte een nieuwe weg is ingeslagen en dat hij zijn gokverslaving op een andere manier heeft verholpen.
LOVS oriëntatiepunten.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde een gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden vastgesteld alsmede een taakstraf. Daarbij gaat het om fraude met een benadelingsbedrag tussen de 10.000,00 en 70.000,00. Naast het benadelingsbedrag dient tevens rekening gehouden te worden met de strafvermeerderende en strafverminderende factoren. De rechtbank houdt rekening met de volgende strafvermeerderende factoren:
  • het feit dat het ontstane nadeel niet ongedaan is gemaakt;
  • de slachtoffers betreffen particulieren;
  • de verdachte heeft gehandeld uit gewoonte.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de
Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft in dit geval een aanvang genomen vanaf het eerste verhoor van verdachte op 21 juli 2021, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf
De rechtbank merkt op dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen is, gelet op de (onmisbare) rol die verdachte heeft vervuld in de oplichtingsketen waardoor van meerdere mensen op slinkse wijze grote geldbedragen zijn afgenomen. Gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank, net als de officier van justitie en de raadsman, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter niet (meer) aangewezen. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uren opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. S.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2024.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.