Op 29 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. De feiten vonden plaats in de periode van 2 januari 2020 tot en met 10 januari 2020, waarbij de verdachte meerdere keren geld (in totaal 35.500 euro) van andermans rekening heeft gepind. Dit handelen bemoeilijkt de opsporing van de onderliggende misdrijven en de verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. De verdachte is verschenen ter terechtzitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Hartman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en omzetten van geldbedragen, waarvan de verdachte wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers in haar oordeel betrokken. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, mede omdat de verdachte dit feit duidelijk heeft bekend.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel aangewezen is, de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn een taakstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met de bepaling dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis zal worden toegepast.