ECLI:NL:RBNNE:2024:4738

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23-3914
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuurlijke boetes opgelegd op grond van de Arbeidstijdenwet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen twee bestuurlijke boetes die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan haar heeft opgelegd voor overtredingen van de Arbeidstijdenwet (Atw). De rechtbank behandelt de zaak op 4 september 2024 en doet uitspraak op 26 november 2024. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.Y. Li, heeft bezwaar gemaakt tegen de boetes van respectievelijk € 2.250,- en € 225,- die zijn opgelegd voor het inschenken van alcohol door een vijftienjarige en het laten werken van een vijftienjarige in een schoolweek buiten de toegestane uren. De minister heeft de boetes gematigd met 12,5% in zijn bestreden besluit van 15 augustus 2023, maar eiseres is van mening dat de boetes niet evenredig zijn en dat een waarschuwing meer op zijn plaats zou zijn geweest. De rechtbank overweegt dat de minister bevoegd is om bestuurlijke boetes op te leggen en dat de hoogte van de boetes in overeenstemming moet zijn met de ernst van de overtredingen. Eiseres heeft niet aangetoond dat de overtredingen haar in verminderde mate kunnen worden verweten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de bestuurlijke boetes in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd in [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D.Y. Li),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. C. Banen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen twee bestuurlijke boetes die de minister aan haar heeft opgelegd voor overtredingen van de Arbeidstijdenwet (Atw).
1.1.
In het besluit van 9 december 2022 heeft de minister aan eiseres een bestuurlijke boete van € 2.250,- en een bestuurlijke boete van € 225,- opgelegd voor overtredingen van de Atw. Met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres heeft de minister de bestuurlijke boetes gematigd met 12,5 %.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 23 september 2021 hebben arbeidsinspecteurs van de Nederlandse arbeidsinspectie een inspectiebezoek afgelegd bij een door eiseres geëxploiteerd restaurant. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een boeterapport van 1 juni 2022.
2.1.
Met het besluit van 9 december 2022 heeft de minister aan eiseres twee bestuurlijke boetes opgelegd voor overtredingen van het in de Atw opgenomen verbod op kinderarbeid. De eerste bestuurlijke boete van € 2.250,- is opgelegd omdat een werkneemster van vijftien jaar aan de bar alcohol uitschonk en serveerde. [1] De tweede boete van € 250,- is opgelegd omdat een werkneemster van vijftien jaar arbeid verrichtte in een schoolweek tussen 19:00 uur en 7:00 uur. [2]
2.2.
Met het bestreden besluit van 15 augustus 2023 heeft de minister de hoogte van de bestuurlijke boetes met 12,5% gematigd naar een bedrag van in totaal € 2.165,62, omdat is gebleken dat eiseres adequate maatregelen heeft getroffen om nieuwe overtredingen te voorkomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de bestuurlijke boetes. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres heeft niet betwist dat zij tweemaal de Atw heeft overtreden op de wijze zoals is vastgesteld door de minister. De oplegging van de bestuurlijke boetes van
€ 2.165,62 is volgens eiseres niet evenredig. Eiseres stelt daartoe – kort samengevat – dat de minister gelet op de door haar aangevoerde omstandigheden heeft moeten volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Voor zover dit niet slaagt, bestaat aanleiding om de hoogte de bestuurlijke boetes te matigen.
5.1.
De minister voert aan dat geen reden bestaat om te volstaan met een waarschuwing of om de hoogte van de bestuurlijke boetes te matigen. De Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenbesluit 2013 bepaalt dat direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor de overtredingen die eiseres heeft begaan. [3] De hoogte van de bestuurlijke boetes zijn, aldus de minister, ook verder tot stand gekomen met toepassing van deze beleidsregel. Daarop zijn de bestuurlijke boetes in het bestreden besluit met toepassing van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving gematigd met 12,5%, omdat is gebleken dat eiseres na de overtredingen zo snel mogelijk adequate maatregelen heeft getroffen om dezelfde of soortgelijke overtredingen te voorkomen. [4] De door eiseres genoemde omstandigheden geven, volgens de minister, geen aanleiding voor een verdergaande matiging van de bestuurlijke boetes.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de minister op grond van de Atw bevoegd is tot het opleggen van een bestuurlijke boete voor overtredingen van artikel 3:2 van de Atw. [5] Bij het toepassen van de bevoegdheid tot oplegging van de bestuurlijke boete moet een bestuursorgaan de hoogte van de bestuurlijke boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Een bestuursorgaan kan omwille van rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het wel of niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan.
Ook als de rechter het beleid als zodanig niet onrechtmatig acht, moet verweerder bij de toepassing daarvan in een individueel geval beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Steeds moet de bestuurlijke boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid zo worden vastgesteld dat deze niet onevenredig is. De rechter toetst het besluit van het bestuursorgaan daarover zonder terughoudendheid. [6]
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft betwist dat de minister het direct opleggen en de hoogte van de bestuurlijke boetes heeft vastgesteld met toepassing van de beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenbesluit 2013.Voor zover in deze beroepsprocedure van belang volgt uit deze beleidsregel dat voor overtredingen zoals genoemd in bijlage 2 bij de beleidsregel direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd en niet eerst een waarschuwing volgt. In bijlage 1 bij de beleidsregel zijn per overtreding van Atw boetenormbedragen vastgesteld voor eerste overtredingen van deze wet. Deze boetenormbedragen worden naar beneden bijgesteld indien sprake is van een bedrijf met minder dan 50 werknemers en naar boven bijgesteld indien sprake is van een bedrijf die 100 of meer werknemers in dienst heeft. De boetenormbedragen worden eveneens verhoogd indien sprake is van een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenbesluit 2013, voor zover van toepassing bij de door de minister vastgestelde overtredingen, in zijn algemeenheid niet onredelijk is. Daarbij is van belang dat, mede gelet op het onder 5.3 overwogene, voldoende mogelijkheid bestaat om met toepassing van de beleidsregel te komen tot differentiatie in de hoogte van de bestuurlijke boete waardoor gekomen kan worden tot een in beginsel evenredige boete hoogte. Voor dit oordeel vindt de rechtbank ook steun in de rechtspraak. [7] Daarin is reeds geoordeeld dat de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenbesluit 2013 niet onredelijk is voor zover toegepast bij overtredingen van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. De beleidsbepalingen die hier door de minister zijn toegepast verschillen niet – op relevante punten – van de beleidsbepalingen die van toepassing zijn bij overtredingen van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw.
5.4.1.
De minister heeft verder naar voren gebracht dat in afwachting van een wijzing van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving 2013 op grond van een vaste gedragslijn met (analoge) toepassing van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwet bij overtredingen van de Atw een matiging van de bestuurlijke boete met 12,5% plaatsvindt als achteraf adequate maatregelen zijn getroffen om nieuwe soortgelijke overtredingen te voorkomen.
5.4.2.
De verwijzing van eiseres naar een uitspraak van de Afdeling over de toepassing van de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2020 slaagt niet. [8] Deze beleidsregel is niet van toepassing bij overtredingen van de Atw. Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen aanleiding om ten aanzien van de beleidsregel die ziet op de boeteoplegging op grond van de Atw, en voor zover het gaat om de beleidsbepalingen die zien op de hier door de minister vastgestelde overtredingen, te oordelen dat deze onredelijk is.
5.5.
Eiseres betoogt verder dat de hoogte van de bestuurlijke boetes in dit individuele geval niet evenredig en willekeurig is en dat het opleggen van een waarschuwing meer in de rede ligt. Daartoe voert eiseres aan dat de overtredingen verminderd aan haar kunnen worden verweten. Ten aanzien van de overtreding die ziet op het inschenken en serveren van alcohol door een vijftienjarige stelt eiseres dat zij op de hoogte was van dit verbod. Echter was zij zelf op het moment van plaatsvinden van de overtreding niet aanwezig op de werkvloer. Eiseres stelt dat zij haar werknemers wel over dit verbod heeft geïnstrueerd en dat zij daardoor in de veronderstelling verkeerde dat het verbod ook werd gehandhaafd. Ten aanzien van de overtreding van de werktijden voor vijftienjarigen voert eiseres aan dat zij van dit verbod niet op de hoogte was. Echter heeft zij achteraf passende maatregelen getroffen om alle soortgelijke overtredingen te voorkomen. Zo heeft zij besloten om niet langer vijftienjarigen aan te nemen als werknemer. Tot slot voert eiseres aan dat sprake is van een eerste en relatief geringe overtreding van de Atw en dat zij ook verder in alle opzichten heeft meegewerkt aan de controle van de arbeidsinspectie.
5.6.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het direct opleggen van een bestuurlijke boete ook in het individuele geval evenredig en niet willekeurig is en dat geen aanleiding bestaat om de hoogte van de bestuurlijke boetes te matigen met toepassing van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.6.1.
De rechtbank overweegt daartoe dat, anders dan eiseres betoogt, niet is gebleken dat de overtredingen eiseres in verminderde mate zijn toe te rekenen. De enkele stelling dat eiseres haar werknemers heeft geïnformeerd over de wet- en regelgeving is daarvoor niet voldoende. Daaruit blijkt onvoldoende dat eiseres al hetgeen redelijkerwijs van haar verwacht kan worden, heeft gedaan om het verbod te handhaven. Dat eiseres niet op de hoogte was van de verplichting dat een werknemer van vijftien jaar tijdens een schoolweek een onafgebroken rusttijd heeft die in ieder geval ziet op de periode tussen 19:00 en 07:00 uur leidt ook niet tot die conclusie. Op eiseres rustte immers wel de verplichting om van dit voorschrift op de hoogte te zijn. Hierbij is mede van belang dat “opzet” geen bestanddeel is van de overtredingen die de minister heeft vastgesteld.
5.6.2.
De minister heeft de bestuurlijke boetes verder opgelegd voor een eerste overtreding. Indien sprake is van recidive kan met toepassing van de beleidsregel een hogere bestuurlijke boete worden opgelegd. Dat er geen sprake zou zijn van recidive is daarmee geen omstandigheid die tot de conclusie leidt dat de bestuurlijke boetes gematigd dienen te worden of dat een waarschuwing op zijn plaats is.
5.6.3.
De door eiseres achteraf genomen maatregelen zijn voorts door de minister al betrokken in de hoogte van de boete door een matiging van 12,5% toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank geven de door eiseres genomen maatregelen geen aanleiding voor een verdergaande matiging. Daarbij is van belang dat deze maatregelen de overtreding zelf niet ongedaan maken.
5.7.
De enkele omstandigheid dat de bestuurlijke boetes mogelijk resulteren in een toekomstige lastigere verkrijging van nieuwe tewerkstellingsvergunningen leidt, op zichzelf bezien, niet tot een andere conclusie. Dit is een gevolg dat inherent is aan de oplegging van de bestuurlijke boetes.
5.8.
Het betoog van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestuurlijke boetes in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 3:2, eerste lid, van de Atw.
2.Zie artikel 3:2, vierde lid, van de Atw en artikel 4:2, onder e, van de Nadere regeling kinderarbeid.
3.Zie artikel 1, tweede lid en onder b, artikel 2, tweede lid en onder b, artikel 6 en bijlage 1 en 2 van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en arbeidstijdenbesluit.
4.Zie artikel 1, twaalfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving.
5.Zie artikel 10:1, eerste lid, van en artikel 10:5, eerste lid van de Atw.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1146.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1146.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1973.