ECLI:NL:RBNNE:2024:4733

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
84-020041-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk overtreden van voorschriften van de Wet bodembescherming met betrekking tot het gebruik van dierlijke meststoffen

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming. De verdachte had in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021 in de gemeente Dantumadiel, 1.200 m3 dierlijke meststoffen gebruikt op percelen grasland, terwijl deze niet emissiearm waren aangewend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks de geldende wet- en regelgeving, geen maatregelen had genomen om verontreiniging van de bodem te voorkomen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een geldboete op te leggen, afgewezen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 84.020041.22
Vonnis van de meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2024. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021, in de gemeente Dantumadiel, al dan niet opzettelijk, (1.200m3) dierlijke meststoffen en/of een mengsel met dierlijke meststoffen heeft gebruikt op een of meer percelen grasland, gelegen aan of nabij de [adres] te [plaats] , terwijl die dierlijke meststoffen en/of dat mengsel niet emissiearm werd(en) aangewend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021, te [plaats] , althans in de gemeente Dantumadiel, al dan niet opzettelijk, als degene die op of in de bodem (een) handeling(en) heeft verricht en/of laten verrichten als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming, te weten het op of in de bodem brengen van (een mengsel) van (1.200m3) dierlijke mest en/of gecomposteerde mest en/of stoffen en/of een bodemvreemde stof, althans een stof die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op een of meer percelen grasland, gelegen aan of nabij de [adres] te [plaats] , en die wist of redelijkerwijs had
kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 september 2021, opgenomen op pagina 82 e.v. van het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 168001/131593 d.d. 19 januari 2022, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik ben kraanmachinist en grondwerker. Wij hadden een loonbedrijf. Ik doe geen agrarisch werk meer. In opdracht van [medeverdachte 1]
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] )heb ik met een kraan de roosters van de ligboxenstal aan de [adres] te [plaats] opgetild en vervolgens de inhoud van de mestkelder eruit geschept. Ik heb de inhoud van de mestkelder vervolgens in de mestverspreider gelost. De inhoud van de mestkelder is op de percelen rondom de stal terecht gekomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 september 2021, opgenomen op pagina 104 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik ben voormalig eigenaar van de locatie [adres] te [plaats] , gemeente Dantumadiel. Ik zag dat alle mest werd uitgereden op de 3 percelen. De zoon van [medeverdachte 1] heeft in de buurt een mestmixer geregeld. Een loonwerker heeft uitgereden. Er is vanaf 12 augustus tot 3 september 2021 mest aangewend. De mest op mijn bedrijf was oude mest van jaren. De mest is aangewend op de 4 hectare grasland die ik in eigendom had. Er is geen mest naar derden afgevoerd. De mest is op meerdere wijzen aangewend. Er is een dunne fractie, een dikke fractie en een vaste fractie op het land aangewend.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek FEK-Radium d.d. 19 januari 2022, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam] , [naam] , [naam] en [naam] ;
Op 3 september 2021 kwam een melding van Wetterskip Fryslan binnen dat er een grote hoeveelheid mest op enkele percelen rond de [adres] te [plaats] bovengronds was aangewend. Op 6 september 2021 is vastgesteld dat er inderdaad grote hoeveelheden dierlijke meststoffen op niet-emissiearme wijze op 3 percelen rondom de boerderij zijn aangewend. De vorige eigenaar, [naam] , vertelde ons dat de mestopslag onder de ligboxenstal ongeveer 1.200 kuub betrof en dat, ten tijde van de verkoop op 11 juni 2021, de mestopslag onder de ligboxenstal vol met mest zat. De mestopslag onder de ligboxenstal was op het moment van controle zuigleeg. Volgens [naam] is deze mest door [bedrijf] te Drachtstercompagnie aangewend. Uit onderzoek op het bedrijfsterrein van verdachte [verdachte] bleek dat de mesttank die daar stond dezelfde was als de mesttank die op de locatie [adres] te [plaats] gebruikt was om de dierlijke meststoffen aan te wenden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 oktober 2021, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Wij tonen [naam] enkele foto's van 27 augustus 2021 van de locatie [adres] te [plaats] . DOC-0033: 'Op vrijdag 27 augustus 2021 is dikke mest uitgereden op het hoekperceel.
Op de foto staat een John Deere met een vaste mest verspreider. Op de foto zie je het resultaat van het mest uitrijden. Eerst is op 20 augustus 2021 de dunne fractie uit de ligboxenstal op het land gepompt. Daarna hebben ze geprobeerd de resterende mest te mixen met een roostermixer om zo de koek vloeibaar te krijgen. Dit is niet gelukt. De mest zat al jaren in de stal.
DOC-0037: 'Op het perceel achter de kapschuur is alle mengmest en kuil gekomen. Op het hoekperceel ligt het allermeeste mest. De koek ziet er misschien uit als modder,
maar is gecomposteerde mest die er al jaren ligt. Het uitrijden van de drijfmest is gebeurd met de ketsplaat en heeft dagen geduurd. De laatste dagen in september is er nog heel veel mest uitgereden door een medewerker van [bedrijf] . De mest was dusdanig dik dat het niet met een injecteur kon worden uitgereden, maar wel met een ketsplaat.'
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 september 2021, opgenomen op pagina 111 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
[medeverdachte 2] heeft mij een paar maanden geleden gebeld en gevraagd of wij vaste mest willen uitrijden op het bedrijf van [naam] . De mest lag op het erf achter de stallen. Daar hebben wij het opgeladen en uitgereden. Ik weet dat er daarna weer mest is uitgereden op de percelen van [naam] . Ik heb nog in de ligboxenstal gekeken. De mest stond tot aan de roosters.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 november 2021, opgenomen op pagina 119 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Wij refereren naar het koopcontract van [naam] Makelaardij tussen verkopers [medeverdachte 1]
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] )en [medeverdachte 2] en u, koper [naam] .
V: Bent u op het bedrijf, [adres] te [plaats] , geweest?
A: Ja, tijdens de bezichtiging. Tevens ben ik er op 23 september 2021, de dag voor de oplevering, geweest.
V: Met wie heeft u onderhandeld? A: Met [medeverdachte 1]
V: Welke afspraken zijn er met [medeverdachte 1] gemaakt over de aanwezige mestvoorraden? A: [medeverdachte 1] zou zorgen voor de afvoer van de mest.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2021, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] :
Op 28 september 2021 bevonden wij ons op de locatie [adres] te [plaats] . Aldaar hebben wij één monster genomen uit de mestkelder van de ligboxenstal
(relaasnummer: 1986/2021/001)en van alle drie percelen behorende bij bovengenoemde locatie één monster. Deze vier monsters heb ik op 29 september 2021 opgestuurd naar: WFSR Akkermaalsbos 3 , te 6708WB te Wageningen voor onderzoek op de aanwezigheid van dierlijke meststoffen. Duidelijk was te zien dat er een dikke laag mest op het land is aangebracht. Op de analyse uitslagen van de monsters zagen wij dat het gehalte N (Stikstof) per kg tussen de 3,36 en 7,07 gram betrof, en het gehalte P205 (Fosfaat) per kg tussen de 2,21 en 3,39 gram betrof. Wanneer bovenstaande gehaltes worden vergeleken met de forfaitaire gehaltes (N 4,0 gram per kg en P205 1,5 gram per kg) die op de RVO-site vermeld staan van rundveedrijfmest, mestcode 14, blijken de N gehaltes in 3 monsters en van de P205 gehaltes alle 4 monsters hoger te zijn dan de forfaitaire gehaltes.
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport afkomstig van Wageningen University & Research, d.d. 16 november 2021, opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, ondertekend door dr. ir. R.F.M. van Gorcom (directeur Wageningen Food Safety Research), voor zover inhoudend:
WFSR monsternummer: RIK0641738. Relaasnummer 1986/2021/002
Product: Vloeistof (vermoedelijk van dierlijke oorsprong) Herkomst: [adres] , [plaats]
Datum monstername: 28/09/2021 Datum ontvangst: 30/09/2021

Resultaten

Bruto gewicht: 484 g Droge stof: 47,4%
Organische stof: 15,3% Stikstof (N): 6.28 g N/kg Fosfaat (P205): 3.49 g P205/kg
Het monster bestaat uit plantaardige bestanddelen (voornamelijk afkomstig van gras) en zand. Het bevat sporen van een dierlijk product (veer)
[]
WFSR monsternummer: RIK0641737. Relaasnummer 1986/2021/001
Product: Vloeistof (vermoedelijk van dierlijke oorsprong) Herkomst: [adres] , [plaats]
Datum monstername: 28/09/2021 Datum ontvangst: 30/09/2021
Resultaten
Bruto gewicht: 739 g Droge stof: 12,5%
Organische stof: 7,1% Stikstof (N): 3.36 g N/kg
Fosfaat (P205): 2.21 g P205/kg
Het monster bestaat uit plantaardige bestanddelen (voornamelijk afkomstig van gras) en zand. Het bevat sporen van een dierlijk product (enkele haren).
[]
De vraag is of deze monsters van oude mest afkomstig zijn of gewoon grond zijn.
WFSRcode N g N/kg P205 g P205/kg bijzonderheden
RIK0641737 3.36 2.21 veel (verteerde) vezels, geur en structuur van mest
RIK0641738 6.28 3.05 geur van compost, kleiachtige structuur
Zanddekgrond streef getallen N totaal 1.1 1.6 g N/kg droge grond P205 1.5 2.1 P205/kg droge grond
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat de inhoud van de mestkelder, hetgeen door verdachte in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021 over de percelen aan of nabij de [adres] te [plaats] is uitgereden, bestond uit (een mengsel van) dierlijke meststoffen. Zowel getuigen [naam] , [naam] als [naam] hebben verklaard dat er (oude) mest lag opgeslagen in de mestkelder onder de ligboxenstal op voornoemd adres. De dienstdoende verbalisanten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit stellen op 6 september 2021 vervolgens vast dat de mestkelder zuigleeg is en er op de nabij gelegen percelen grote hoeveelheden dierlijke meststoffen op
niet-emissiearme wijze zijn aangewend.
Dat er (een mengsel van) dierlijke mest in de mestkelder lag opgeslagen blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts ook uit de analyseresultaten van de door Wageningen University & Research onderzochte monsters uit de mestkelder en percelen. Uit voornoemde resultaten blijkt immers dat het monster uit de mestkelder de geur en structuur van mest had en tevens een sterk verhoogd stikstof- en fosfaatgehalte had. Ook het monster dat is genomen van één van de drie percelen waarover de inhoud van de mestkelder is uitgereden had een sterk verhoogd stikstof- en fosfaatgehalte.
De inhoud van de door de verdediging overgelegde contra-expertise maakt dit oordeel niet anders.
De door verdachte uitgevoerde wijze van uitrijden van de meststoffen - door middel van een mestverspreider en een giertank waarbij het vloeibare deel van de mest via een sproeikop en een ketsplaat over de percelen wordt verspreid - valt niet binnen de methodes die de wetgever toelaatbaar heeft geacht als emissiearm aanwenden. Niet is gebleken dat verdachte een ontheffing heeft verkregen of over een vrijstelling beschikt voor zijn methode van het uitrijden van de mest.
De rechtbank overweegt voorts dat het een feit van algemene bekendheid is dat in Nederland sprake is van een milieuprobleem als gevolg van het mestoverschot hetgeen onder meer heeft geleid tot voorschriften voor het gebruik van meststoffen. Het mestprobleem wordt hoofdzakelijk in verband gebracht met overschotten aan varkens-, koeien- en pluimveemest, en moet een ieder die op één of andere wijze dierlijke mest produceert of hanteert bewust hebben gemaakt van de mogelijkheid tot bodemverontreiniging. Dit geldt temeer nu verdachte ondernemer en grondwerker was in de agrarische sector. Binnen de kring van ondernemers in de agrarische sector, waartoe verdachte behoorde, kan het als een bijzonder gegeven worden beschouwd en daarmee als een feit van algemene bekendheid dat het niet emissiearm aanwenden van (een mengsel van) dierlijke mest de bodem kan verontreinigen of aantasten. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021, in de gemeente Dantumadiel, opzettelijk, 1.200 m3 dierlijke meststoffen en/of een mengsel met dierlijke meststoffen heeft gebruikt op percelen grasland, gelegen aan of nabij de [adres] te [plaats] , terwijl die dierlijke meststoffen en/of dat mengsel niet emissiearm werd(en) aangewend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primair: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van 20.000,00, subsidiair 135 dagen hechtenis, waarvan 5.000,00, subsidiair 50 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de inhoud van het dossier, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van meststoffen in zijn algemeenheid is verboden, tenzij de stoffen dan wel de wijze van aanwenden aan bepaalde vereisten voldoen. Hiervoor zijn strikte regels vastgelegd in Europese verordeningen, de Meststoffenwet en aanverwante regelgeving. De achtergrond van de bepalingen is te voorkomen dat in de bodem stoffen terecht komen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu. Het risico op bodemverontreiniging moet te allen tijde worden voorkomen en daarom moet voornoemde regelgeving altijd worden nageleefd.
Verdachte heeft om hem moverende redenen besloten op geen enkele wijze acht te slaan op voornoemde wet- en regelgeving en de daarmee te beschermen belangen en (het mengsel van) de dierlijke meststoffen niet emissiearm aangewend. Door aldus te handelen zijn risicos ontstaan voor verontreiniging en/of aantasting van de bodem en het oppervlaktewater. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot
een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zaal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Bij de bepaling van de op te leggen strafmodaliteit heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan uit de inhoud van het dossier is gebleken. Mede gelet hierop zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, aan verdachte geen geldboete opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, artikel 7 van de Wet bodembescherming, artikel 5 van het Besluit gebruik meststoffen en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. M. Brinksma, rechters, en bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3
december 2024.
Mrs. L.W. Janssen en M. Mans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.