ECLI:NL:RBNNE:2024:4729

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
84-020004-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk overtreden van het voorschrift van artikel 13 van de Wet bodembescherming. De verdachte werd beschuldigd van het aanwenden van dierlijke meststoffen op een niet-emissiearme wijze en het niet nemen van de nodige maatregelen om bodemverontreiniging te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet zelf de feitelijke handelingen heeft verricht die in de tenlastelegging zijn opgenomen, maar dat hij wel opdracht heeft gegeven aan een medeverdachte om de meststoffen uit te rijden. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet als feitelijk pleger kan worden aangemerkt, omdat de tenlastelegging niet voldoende bewijs biedt voor zijn directe betrokkenheid bij de handelingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, maar heeft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wel bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 12.000, waarvan € 4.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en het tijdsverloop van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 84.020004.22
Vonnis van de meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021, in de gemeente Dantumadiel, al dan niet opzettelijk, (1.200m3) dierlijke meststoffen en/of een mengsel met dierlijke meststoffen heeft gebruikt op een of meer percelen grasland, gelegen aan of nabij de [adres] te [plaats] , terwijl die dierlijke meststoffen en/of dat mengsel niet emissiearm werd(en) aangewend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021, te [plaats] , althans in de gemeente Dantumadiel, al dan niet opzettelijk, als degene die op of in de bodem (een) handeling(en) heeft verricht en/of laten verrichten als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming, te weten het op of in de bodem brengen van (een mengsel) van (1.200m3) dierlijke mest en/of gecomposteerde mest en/of stoffen en/of een bodemvreemde stof, althans een stof die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op een of meer percelen grasland, gelegen aan of nabij de [adres] te [plaats] , en die wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken;
2.
hij in of omstreeks de periode 1 juli 2021 tot en met 3 september 2021, in de gemeente Dantumadiel, al dan niet opzettelijk, meststoffen op of in de bodem heeft gebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft zij daartoe het volgende aangevoerd. Uit de getuigenverklaringen van [naam] , [naam] , [naam] en [naam] volgt dat de mestkelder onder de ligboxenstal - ten tijde van de verkoop aan verdachten - was gevuld met 1.200 kuub mest en dat deze mest daar niet meer lag op het moment dat verdachte het onroerend goed doorverkocht aan [naam] . Uit voornoemde getuigenverklaringen volgt naar het oordeel van de officier van justitie voorts dat verdachte wist dat de substantie in de mestkelder ook daadwerkelijk mest betrof en verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] opdracht heeft gegeven deze mest op de omringende percelen uit te rijden. Voorts is aangevoerd dat uit de analyseresultaten van de genomen bemonsteringen uit de mestkelder blijkt dat de stikstof- en fosforgehaltes hoger zijn dan de forfaitaire gehaltes van rundveedrijfmest, het dierlijke mest betrof en die mest op niet-emissiearme wijze is aangewend. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de getuigenverklaring van [naam] en de door hem overgelegde factuur blijkt dat er in de ten laste gelegde periode 50 ton vaste mest is aangewend op de drie percelen bij de [adres] te [plaats] en daarbij de emissiewaarden zijn overschreden. Verdachte is bij voornoemde werkzaamheden aanwezig geweest, heeft daartoe opdracht gegeven en was ervan op de
hoogte dat het mest betrof. Omdat verdachte een natuurlijk persoon is, kon beschikken over de uitgereden mest en dit uitrijden ook heeft aanvaard is verdachte - gelet ook op het feit dat de handelingen op de percelen van verdachte hebben plaatsgevonden en verdachte daartoe opdracht heeft gegeven - naar het oordeel van de officier van justitie via de leer van het functioneel daderschap strafrechtelijk aansprakelijk voor het handelen zoals onder 1 primair en onder 2 is ten laste gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de mestkelder op het perceel aan de [adres] te [plaats] was gevuld met dierlijke meststoffen of een mengsel van dierlijke meststoffen. Het water dat in de mestkelder stond is weggepompt en de resterende slib, grond en kuil is vervolgens over de percelen uitgereden. De raadsman heeft derhalve geconcludeerd dat er geen onrechtmatige of strafbare handelingen zijn verricht. Door de raadsman is voorts betoogd dat - indien en voor zover er mest is uitgereden - er enkel vaste mest is uitgereden en ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde derhalve de uitzondering in artikel 5, derde lid, van het Besluit gebruik meststoffen van toepassing is. Tot slot is door de raadsman betoogd dat de betrokken verbalisanten onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar en niet open hebben gestaan voor de mogelijkheid dat de inhoud van de mestkelder géén (mengsel met) dierlijke meststoffen betrof en er andere stoffen zijn uitgereden. De stikstof- en nitraatwaardes die in de geanalyseerde monsters zijn aangetroffen en zijn vergeleken met forfaitaire gehaltes van rundveedrijfmest zeggen niets over het materiaal dat in het onderhavige geval op de percelen is aangebracht. Er is immers maar één monster genomen afkomstig uit de mestkelder. De raadsman heeft, onder verwijzing naar een door hem overgelegde contra-expertise, betoogd dat het aantal genomen monsters onvoldoende is om uitspraken te kunnen doen over het nitraat- en fosfaatgehalte van hetgeen is uitgereden. Ook is er geen dierlijk DNA in de genomen monsters aangetroffen en zouden de genoemde nitraat- en fosfaatwaardes vele malen hoger moeten zijn wanneer het dierlijke mest betrof.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte zelf een feitelijke handeling heeft verricht die is gericht op het aanwenden of in de bodem brengen van de in de tenlastelegging genoemde meststoffen. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte aan de ter zake van het zelfde feit verdachte [medeverdachte 1] opdracht heeft gegeven de in de tenlastelegging genoemde meststoffen op de percelen gelegen aan of nabij de [adres] te [plaats] uit te rijden. Hiermee wordt vastgesteld dat verdachte geen feitelijk pleger is van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie houdt verdachte wel als opdrachtgever en mede-eigenaar strafrechtelijk verantwoordelijk voor de handelingen die door derden, onder wie ook verdachte [medeverdachte 1] , die voor het zelfde feit wordt vervolgd, zijn verricht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van functioneel daderschap nu verdachte een natuurlijk persoon is, verdachte kon beschikken over de meststoffen en verdachte het handelen door voornoemde derden ook heeft aanvaard.
De rechtbank merkt op dat sprake kan zijn van functioneel daderschap wanneer degene die tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven of feitelijk leiding heeft gegeven en een ander derhalve een strafbaar feit heeft laten uitvoeren. Hoewel het delictsbestanddeel dierlijke meststoffen en/of een mengsel van dierlijke meststoffen heeft gebruikt, opgenomen in de op artikel 5 van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen gebaseerde tenlastelegging, zich in beginsel leent voor die functionele uitleg van daderschap is zulks handelen - in tegenstelling tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde - echter niet als zodanig onder 1 primair noch onder 2 ten laste gelegd en in de tenlastelegging omschreven. Evenmin is ten laste gelegd dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de in de tenlastelegging genoemde meststoffen heeft aangewend. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat langs voornoemde redenering in het onderhavige geval niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde noch van het onder 2 ten laste gelegde kan worden gekomen en de rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In juli 2021 heb ik samen met mijn zoon, [medeverdachte 2] , het onroerend goed en de percelen aan de [adres] te [plaats] gekocht. Ik heb [medeverdachte 1] vervolgens opdracht gegeven om de mestkelders onder de ligboxenstal leeg te scheppen en de inhoud daarvan uit te rijden over de percelen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 september 2021, opgenomen op pagina 104 e.v. van het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 168001/131593 d.d. 19 januari 2022, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik ben voormalig eigenaar van de locatie [adres] te [plaats] . Ik zag dat alle mest werd uitgereden op de 3 percelen. De loonwerker die alles heeft uitgereden woont in de buurt waar [verdachte] woont. Er is vanaf 12 augustus tot 3 september 2021 mest aangewend. De mest op mijn bedrijf was oude mest van jaren.
De mest is aangewend op de 4 hectare grasland die ik in eigendom had. De mest is op meerdere wijzen aangewend. Er is een dunne fractie, een dikke fractie en een vaste fractie op het land aangewend.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek FEK-Radium d.d. 19 januari 2022, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam] , [naam] , [naam] en [naam] ;
Op 3 september 2021 kwam een melding van Wetterskip Fryslan binnen dat er een grote hoeveelheid mest op enkele percelen rond de [adres] te [plaats] bovengronds was aangewend. Op 6 september 2021 is vastgesteld dat er inderdaad grote hoeveelheden dierlijke meststoffen op niet-emissiearme wijze op 3 percelen rondom de boerderij zijn aangewend. De vorige eigenaar, [naam] , vertelde ons dat de mestopslag onder de ligboxenstal ongeveer 1.200 kuub betrof en dat, ten tijde van de verkoop op 11 juni 2021, de mestopslag onder de ligboxenstal vol met mest zat. De mestopslag onder de ligboxenstal was op het moment van controle zuigleeg. Volgens [naam] is deze mest door [bedrijf] te [plaats] aangewend. Uit onderzoek op het bedrijfsterrein van verdachte [medeverdachte 1] bleek dat de mesttank die daar stond dezelfde was als de mesttank die op de locatie [adres] te [plaats] gebruikt was om de dierlijke meststoffen aan te wenden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 oktober 2021, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Wij tonen [naam] enkele foto's van 27 augustus 2021 van de locatie [adres] te [plaats] . DOC-0033: 'Op vrijdag 27 augustus 2021 is dikke mest uitgereden op het hoekperceel.
Op de foto staat een John Deere met een vaste mest verspreider. Op de foto zie je het resultaat van het mest uitrijden. Eerst is op 20 augustus 2021 de dunne fractie uit de ligboxenstal op het land gepompt. Daarna hebben ze geprobeerd de resterende mest te mixen met een roostermixer om zo de koek vloeibaar te krijgen. Dit is niet gelukt. De mest zat al jaren in de stal.
DOC-0037: 'Op het perceel achter de kapschuur is alle mengmest + kuil opgekomen. Op het hoekperceel ligt het allermeeste mest. De koek ziet er misschien uit als modder,
maar is gecomposteerde mest die er al jaren ligt. Het uitrijden van de drijfmest is gebeurd met de ketsplaat en heeft dagen geduurd. De laatste dagen in september is er nog heel veel mest uitgereden door een medewerker van [bedrijf] . De mest was dusdanig dik dat het niet met een injecteur kon worden uitgereden, wel met een ketsplaat. Op de foto zie je het resultaat van het mest uitrijden op het hoekperceel.'
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 september 2021, opgenomen op pagina 111 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
[medeverdachte 2] heeft mij een paar maanden geleden gebeld en gevraagd of wij vaste mest willen uitrijden op het bedrijf van [naam] . De mest lag op het erf achter de stallen. Daar hebben wij het opgeladen en uitgereden. Ik weet dat er daarna weer mest is uitgereden op de percelen van [naam] . Ik heb nog in de ligboxenstal gekeken. De mest stond tot aan de roosters.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 november 2021, opgenomen op pagina 119 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Wij refereren naar het koopcontract van [naam] Makelaardij tussen verkopers [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: [verdachte] )en [medeverdachte 2] en u, koper [naam] .
V: Bent u op het bedrijf, [adres] te [plaats] , geweest?
A: Ja, tijdens de bezichtiging. Tevens ben ik er op 23 september 2021, de dag voor de oplevering, geweest.
V: Met wie heeft u onderhandeld? A: Met [verdachte]
V: Welke afspraken zijn er met [verdachte] gemaakt over de aanwezige mestvoorraden? A: [verdachte] zou zorgen voor de afvoer van de mest.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2021, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] :
Op 28 september 2021 bevonden wij ons op de locatie [adres] te [plaats] . Aldaar hebben wij één monster genomen uit de mestkelder van de ligboxenstal
(relaasnummer: 1986/2021/001)en van alle drie percelen behorende bij bovengenoemde locatie één monster. Deze vier monsters heb ik op 29 september 2021 opgestuurd naar: WFSR Akkermaalsbos 3 , te 6708WB te Wageningen voor onderzoek op de aanwezigheid van dierlijke meststoffen. Duidelijk was te zien dat er een dikke laag mest op het land is aangebracht. Op
de analyse uitslagen van de monsters zagen wij dat het gehalte N (Stikstof) per kg tussen de 3,36 en 7,07 gram betrof, en het gehalte P205 (Fosfaat) per kg tussen de 2,21 en 3,39 gram betrof. Wanneer bovenstaande gehaltes worden vergeleken met de forfaitaire gehaltes (N 4,0 gram per kg en P205 1,5 gram per kg) die op de RVO-site vermeld staan van rundveedrijfmest, mestcode 14, blijken de N gehaltes in 3 monsters en van de P205 gehaltes alle 4 monsters hoger te zijn dan de forfaitaire gehaltes.
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport afkomstig van Wageningen University & Research, d.d. 16 november 2021, opgenomen op pagina 223 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
WFSR monsternummer: RIK0641738. Relaasnummer 1986/2021/002
Product: Vloeistof (vermoedelijk van dierlijke oorsprong) Herkomst: [adres] , [plaats]
Datum monstername: 28/09/2021 Datum ontvangst: 30/09/2021

Resultaten

Bruto gewicht: 484 g Droge stof: 47,4%
Organische stof: 15,3% Stikstof (N): 6.28 g N/kg Fosfaat (P205): 3.49 g P205/kg
Het monster bestaat uit plantaardige bestanddelen (voornamelijk afkomstig van gras) en zand. Het bevat sporen van een dierlijk product (veer)
[]
WFSR monsternummer: RIK0641737. Relaasnummer 1986/2021/001
Product: Vloeistof (vermoedelijk van dierlijke oorsprong) Herkomst: [adres] , [plaats]
Datum monstername: 28/09/2021 Datum ontvangst: 30/09/2021
Resultaten
Bruto gewicht: 739 g Droge stof: 12,5%
Organische stof: 7,1% Stikstof (N): 3.36 g N/kg
Fosfaat (P205): 2.21 g P205/kg
Het monster bestaat uit plantaardige bestanddelen (voornamelijk afkomstig van gras) en zand. Het bevat sporen van een dierlijk product (enkele haren).
[]
De vraag is of deze monsters van oude mest afkomstig zijn of gewoon grond zijn.
WFSRcode N g N/kg P205 g P205/kg bijzonderheden
RIK0641737 3.36 2.21 veel (verteerde) vezels, geur en structuur van mest
RIK0641738 6.28 3.05 geur van compost, kleiachtige structuur
Zanddekgrond streef getallen N totaal 1.1 1.6 g N/kg droge grond P205 1.5 2.1 g P205/kg droge grond
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat de inhoud van de mestkelder, hetgeen door medeverdachte [medeverdachte 1] in opdracht van verdachte in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021 over de percelen aan of nabij de [adres] te [plaats] is uitgereden, bestond uit of mede bestond uit (gecomposteerde) dierlijke mest en/of een bodemvreemde stof die de bodem heeft kunnen verontreinigen of aantasten. Zowel getuigen [naam] , [naam] als [naam] hebben verklaard dat er (oude) mest lag opgeslagen in de mestkelder onder de ligboxenstal op voornoemd adres. De dienstdoende verbalisanten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit stellen op 6 september 2021 vervolgens vast dat de mestkelder zuigleeg is en er op de nabij gelegen percelen grote hoeveelheden dierlijke meststoffen op niet-emissiearme wijze zijn aangewend.
Dat er (gecomposteerde) dierlijke mest en/of een bodemvreemde stof in de mestkelder lag opgeslagen blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts ook uit de analyseresultaten van de door Wageningen University & Research onderzochte monsters uit de mestkelder en de percelen. Uit voornoemde resultaten blijkt immers dat het monster uit de mestkelder de geur en structuur van mest had en tevens een sterk verhoogd stikstof- en fosfaatgehalte had. Ook het monster dat is genomen van één van de drie percelen waarover de inhoud van de mestkelder is uitgereden had een sterk verhoogd stikstof- en fosfaatgehalte. De inhoud van de door de verdediging overgelegde contra-expertise maakt voornoemd oordeel niet anders.
De rechtbank overweegt voorts dat het een feit van algemene bekendheid is dat in Nederland sprake is van een milieuprobleem als gevolg van het mestoverschot hetgeen onder meer heeft geleid tot voorschriften voor het gebruik van meststoffen. Het mestprobleem wordt hoofdzakelijk in verband gebracht met overschotten aan varkens-, koeien- en pluimveemest, en moet een ieder die op één of andere wijze dierlijke mest produceert of hanteert bewust hebben gemaakt van de mogelijkheid tot bodemverontreiniging. Dit geldt temeer nu verdachte ondernemer is in de agrarische sector. Binnen de kring van ondernemers in de agrarische sector, waartoe verdachte behoort, kan het als een bijzonder gegeven worden beschouwd en daarmee als een feit van algemene bekendheid dat het in de bodem brengen van (een mengsel van) dierlijke mest de bodem kan verontreinigen of aantasten. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode 12 augustus 2021 tot en met 3 september 2021, te [plaats] , opzettelijk, als degene die op of in de bodem een handeling heeft laten verrichten als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de
Wet bodembescherming, te weten het op of in de bodem brengen van (een mengsel) van 1.200 m3 dierlijke mest en/of gecomposteerde mest en/of een bodemvreemde stof, althans een stof die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op percelen grasland, gelegen aan of nabij de [adres] te [plaats] , en die wist dat door die handeling de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan te beperken en/of zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
subsidiair:overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van
35.000,00, subsidiair 210 dagen hechtenis, waarvan 5.000,00, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen met betrekking tot een eventueel aan verdachte op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van meststoffen in zijn algemeenheid is verboden, tenzij de stoffen dan wel de wijze van aanwenden daarvan aan bepaalde vereisten voldoen. Hiervoor zijn strikte regels vastgelegd in Europese verordeningen, de Meststoffenwet en aanverwante regelgeving. De achtergrond van de bepalingen is te voorkomen dat in de bodem stoffen terecht komen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu. Het risico op bodemverontreiniging moet te allen tijde worden voorkomen en daarom moet voornoemde regelgeving altijd worden nageleefd.
Verdachte heeft om hem moverende redenen besloten op geen enkele wijze acht te slaan op voornoemde wet- en regelgeving en de daarmee te beschermen belangen. Door aldus te handelen zijn risicos ontstaan voor verontreiniging en/of aantasting van de bodem en het oppervlaktewater. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zaal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde zal de rechtbank een lagere geldboete opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Wet bodembescherming en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van
een geldboete ten bedrage van 12.000,00(zegge: twaalfduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 95 dagen hechtenis.
Bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot 4.000,00 (zegge: vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. M. Brinksma, rechters, en bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2024.
Mrs. L.W. Janssen en M. Mans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.