ECLI:NL:RBNNE:2024:4709

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
18-176424-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens brandstichting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en meerdere diefstallen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich in een korte periode schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft onder andere een auto in brand gestoken van een bewoner van de opvanglocatie waar hij zelf verbleef. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving door een slachtoffer in zijn woonboot op te sluiten door de toegangsdeur te barricaderen met pallets. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zes diefstallen en een lokaalvredebreuk, en heeft hij niet voldaan aan een wettelijk gegeven bevel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 mei 2024 te Leeuwarden een slachtoffer heeft mishandeld door deze met een mes te steken, en dat hij op dezelfde dag het slachtoffer wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd. Ook heeft hij op 21 mei 2024 in Heerenveen een deurmat gestolen die aan een ander toebehoorde. De verdachte heeft bekend dat hij op 18 maart 2024 in Heerenveen brand heeft gesticht in een auto, wat gemeen gevaar voor andere voertuigen en een nabijgelegen pand met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die dakloos is en geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook beslist over de teruggave van in beslag genomen goederen en de verbeurdverklaring van andere voorwerpen die bij de brandstichting zijn gebruikt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-176424-24 ter terechtzitting gevoegde parketnummers: 18-098521-24, 18-118020-24, 18-118040-24, 18-134865-
24, 18-140631-24, 18-151208-24 en 96-144655-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 19 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1962 te [geboorte plaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 november 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Helmich, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Veenstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18-176424-24:
1. hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] in de hand heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Leeuwarden [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand te steken/te snijden;
2.
hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Leeuwarden opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door de toegangsdeur(en) van de woonboot, waarbinnen die [slachtoffer] zich bevond, te barricaderen;
3. hij op of omstreeks 28 mei 2024 te Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk een fiets en/of een fietsaccu, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 21 mei 2024 te Heerenveen een deurmat, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18-098521-24:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Heerenveen een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Heerenveen, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met aanmaakblokjes en/of een brandversnellend middel, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een personenauto, te weten een Opel Omega (gekekentend [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de andere in de buurt van die Opel Omega geparkeerde voertuigen en/of het nabij gelegen pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2024 te Heerenveen opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Parketnummer 18-118020-24:
hij op of omstreeks 30 maart 2024 te Heerenveen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het [bedrijf] ( [adres] ) wederrechtelijk is binnengedrongen.
Parketnummer 18-118040-24:
hij op of omstreeks 7 april 2024 te Heerenveen opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk Z.24.431073 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van gemeente Heerenveen, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 2 april 2024 00:00 uur tot en met 2 juli 2024 24:00 uur niet mocht bevinden in/op Gebied 1 Het gebiedsverbod geldt voor het gebied dat wordt omgeven door de straten: [adres] .
Gebied 2 [adres] , door, zich op voornoemde datum om 18:52 uur in/op de [adres] , althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Parketnummer 18-134865-24:
hij op of omstreeks 18 april 2024 te Leeuwarden, een of meerdere geurstokjes, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18-140631-24:
hij op of omstreeks 24 april 2024 te Heerenveen een fles bessen en/of een paar handschoenen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf] (vestiging [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18-151208-24:
1.
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Heerenveen twee paar veters, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Heerenveen een cirkelzaag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 96-144655-24:
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te Heerenveen, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 280 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Parketnummer 18-176424-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en voor de feiten 2, 3 en 4. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte heeft bekend dat hij bij de woonboot van aangever is geweest en dat er een schermutseling is ontstaan. Aangever heeft verklaard dat hij op enig moment zag dat er bloed aan zijn hand zat en dat hij een wond had. Hij zag vervolgens dat verdachte een mes in zijn hand had. Er zitten foto's van het letsel van aangever in het dossier. Hoewel er geen geneeskundige verklaring in het dossier zit, lijkt het om een prik- dan wel steekwond te gaan. De wond van aangever moest ook gehecht worden. Daar komt bij dat verbalisanten bij de aanhouding van verdachte hebben gezien dat er bloed op de hand van verdachte zat. Er kan dan ook bewezen worden dat verdachte aangever heeft mishandeld door hem met een mes in de hand te steken of te snijden. Ook het tweede feit kan bewezen worden verklaard. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij de deur van de woonboot van aangever met een aantal pallets had gebarricadeerd. Ook de vernieling van de fiets en de fietsaccu kan bewezen worden verklaard. Aangever heeft verklaard dat zijn fiets op het dek van de woonboot stond en dat de fiets is verdwenen tussen het moment waarop hij gewond was geraakt aan zijn hand en het moment waarop de politie bij de woonboot arriveerde. De politie heeft de fiets van aangever uit het water gehaald. Het vierde feit kan bewezen worden verklaard op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte.
Parketnummer 18-098521-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de diefstal van de fiets bewezen kan worden verklaard op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2024. Daarnaast heeft verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de fiets heeft weggepakt. De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat ook de onder feit 2 primair ten laste gelegde brandstichting bewezen kan worden verklaard. Er zitten duidelijke beelden in het dossier. Drie medewerkers van de opvanglocatie, die zich bevindt naast de plek waar de auto in brand is gestoken, hebben de persoon op de beelden herkend als verdachte. Daarnaast wordt in het proces-verbaal van bevindingen van 18 maart 2024 een beschrijving gegeven van de jas die verdachte bij zijn insluiting droeg. De verbalisanten constateren dat de jas die de persoon op de beelden droeg, overeenkomt met de jas van verdachte. Er kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de auto in brand heeft gestoken. Uit het proces-verbaal van brandonderzoek volgt dat door de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Parketnummer 18-118020-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft een brief ontvangen waarin staat dat hij niet meer bij de opvang mocht komen. Verdachte bekent ook dat hij wist dat hij daar niet meer mocht komen.
Parketnummer 18-118040-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Hoewel het gebiedsverbod niet in het dossier zit, blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2024 dat het gebiedsverbod en een vertaling daarvan, aan verdachte zijn uitgereikt op 6 april 2024.
Parketnummer 18-134865-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Het feit kan bewezen worden verklaard op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2024 waarin de camerabeelden worden beschreven.
Parketnummer 18-140631-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Ook dit feit kan bewezen worden verklaard op basis van de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden. Verdachte wordt door de verbalisant herkend op de beelden.
Parketnummer 18-151208-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de laste gelegde feiten. Deze feiten kunnen beide bewezen worden verklaard op basis van de aangiften en de bekennende verklaringen van verdachte.
Parketnummer 96-144655-24:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft bekend dat hij bier heeft gedronken en er zit een uitdraai van de uitslag van de ademanalyse in het dossier.
Parketnummer 18-176424-24:
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Aangever [slachtoffer] heeft verdachte aangewezen als degene die hem mogelijk zou hebben verwond met een mes. Het dossier bevat echter geen steunbewijs voor deze verklaring. Zo blijkt uit het aanvullend verhoor van aangever niet dat hij heeft gezien dat verdachte daadwerkelijk een stekende beweging in zijn richting heeft gemaakt. Het mes waarover aangever verklaart, is niet teruggevonden op de woonboot of in de omgeving van de woonboot en is ook niet aangetroffen bij verdachte op het moment dat hij werd aangehouden. Verder bevat het dossier geen informatie over het letsel van aangever. Op basis van het dossier kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte aangever heeft gestoken met een mes. Het enkele feit dat er bij de aanhouding van verdachte (opgedroogd) bloed op zijn hand is gevonden, maakt dit niet anders. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd. Hoewel de fiets van aangever door verbalisanten uit het water is gehaald, bevat het dossier geen enkel bewijs dat verdachte degene is geweest die de fiets in het water heeft gegooid.
Parketnummer 18-098521-24:
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Er zitten videobeelden van de brandstichting in het dossier.
Getuigen [getuige] hebben verklaard dat zij de persoon op de beelden herkennen als verdachte. Verdachte ontkent echter dat hij degene is die op de beelden te zien is. Op de beelden zijn geen duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien. Ook de waarnemingen die door de getuigen zijn gedaan, zijn onvoldoende specifiek en onderscheidend. Op basis van de verklaringen van de getuigen kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon is die op de beelden is te zien. Daarnaast zit er een proces-verbaal van bevindingen in het dossier waarin wordt gesteld dat de jas van verdachte, als deze binnenstebuiten wordt gekeerd, gelijkend is aan de jas die de persoon op de camerabeelden droeg. De verbalisanten hebben echter eerst de camerabeelden bekeken en daarna pas de jas van verdachte onderzocht, zodat er, tijdens dat onderzoek, mogelijk sprake kan zijn geweest van beïnvloeding. Daar komt bij dat het dossier geen enkele aanleiding geeft om aan te nemen dat verdachte zijn jas binnenstebuiten zou hebben gedragen. Tot slot heeft de jas die verdachte droeg onvoldoende onderscheidende kenmerken op basis waarvan kan worden aangenomen dat het om dezelfde jas gaat. Omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht, dient hij zowel van het primair als het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Parketnummers 18-118020-24, 18-118040-24, 18-134865-24, 18-140631-24, 18-151208-24 en 96144655-24
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Parketnummer 18-176424-24:
Feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 1, voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen aangever en verdachte, waarbij aangever op enig moment een verwonding heeft opgelopen aan zijn hand. De rechtbank kan echter niet vaststellen wat er precies is gebeurd tijdens die schermutseling en op welke wijze het letsel bij aangever is ontstaan. Het is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk gebleven of verdachte daadwerkelijk een mes bij zich had waarmee hij aangever in de hand zou hebben gestoken dan wel gesneden. Daar komt bij dat het dossier onvoldoende informatie bevat over het letsel van aangever, zodat ook op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever daadwerkelijk met een mes heeft gestoken.
Feit 2
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 28 mei 2024, opgenomen oppagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024141030 van 29 mei 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
Feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de fiets, en de daarbij behorende fietsaccu, van aangever opzettelijk in het water heeft gegooid. Er kan dan ook niet bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de fiets en/of de fietsaccu van aangever.
Feit 4
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 4 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 29 mei 2024, opgenomen oppagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024141030 van 29 mei 2024, inhoudend de verklaring van [getuige] .
Parketnummer 18-098521-24:
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb de fiets opgetild en bekeken. Ik wilde de fiets weggooien. Ik heb de fiets gepakt en weer neergelegd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 maart 2024, opgenomenop pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024071649 van 22 maart 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 18 maart 2024 was ik in mijn woning in Heerenveen. Ik zag dat een man met mijn fiets van mijn erf liep. Ik heb geroepen dat de man moest blijven staan. Ter hoogte van de buren op [adres] stopte de man en heb ik mijn fiets teruggekregen.
Feit 2
Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 maart 2024, opgenomenop pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024071649 van 22 maart 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik ben eigenaar van een Opel Omega met kenteken [kenteken] . Ik parkeerde mijn auto naast het tankstation bij het hotel. Toen ik de auto parkeerde stond er een Audi voor mijn auto. Toen ik zag dat mijn auto in de brand was gestoken is de Audi verplaatst.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2024,opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik zag op de beelden de datum 03-18-2024. Links in het beeld zag ik een personenauto van het merk Opel met de neus vrijwel tegen een gebouw geparkeerd staan. Mij is bekend dat het gebouw waar de Opel met de neus naartoe geparkeerd stond, een benzinestation betreft. Ik zag een man op de beelden. Ik zag dat de man een jas droeg met donkere mouwen, een licht gekleurde voor en achterpand en een donkere verticale streep over de voorzijde. Ik zag dat de man een donkere capuchon droeg. Vervolgens zag ik dat de man rechtstreeks naar de voorzijde van de geparkeerde Opel liep. Op het tijdstip 02:33:10 zag ik dat de man naar de zijkant van de Opel liep. Ik zag dat de man de flacon/jerrycan met beide handen vasthield en de flacon/jerrycan kantelde ter hoogte van de goot onder de voorruit van de Opel. Ik zag dat de man knielde en even uit beeld verdwijnt achter de Opel. Ik zag dat de man vervolgens weer opstond en wederom de flacon/jerrycan kantelde ter hoogte van de goot onder de voorruit. Vervolgens zag ik dat de man wederom knielde en achter de auto uit beeld verdween. Ik zag vervolgens een oranje schijnsel tegen de muur van het benzinestation. Ik zag dat de man vervolgens weer overeind kwam. Op hetzelfde moment zag ik een oranje steekvlam. Ik zag dat de man zich omdraaide en wegrende. Ik zag op dat moment dat de Opel aan de voorzijde in brand stond. Ik zag op deze beelden ook dat voor de Opel een Audi geparkeerd stond. Ik zag dat voor de Audi nog een witte auto stond. Ik zag dat deze beide autos langs de muur van het benzinestation stonden. Ik zag dat de tussenruimte tussen de voor- en achterzijden van de Opel, Audi en de witte auto ongeveer anderhalve meter bedroeg.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 maart 2024,opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Na het bekijken van de beelden hebben wij verbalisanten de kleding welke de verdachte bij zich droeg tijdens de insluiting fotografisch vastgelegd. Hierop hebben wij de jas binnenste buiten gekeerd en deze fotografisch vastgelegd. De binnenkant van de jas omschrijven wij als volgt: blauwe capuchon, blauwe mouwen en de rug en voorkant is lichtgrijs gekleurd. Hierop hebben wij de jas binnenstebuiten dicht geritst. Wij zien dat de jas dezelfde blauwe mouwen en capuchon heeft. De rits en het stofgedeelte is een baan van nek tot onderkant van de jas, welke is afgezet met blauwe nylon stof. Ook zien wij verbalisanten op de linkerkant van de jas een afzetting met blauwe stof welke een binnenzak markeert. De jas welke de verdachte droeg op de beveiligingsbeelden hebben wij vergeleken met die van de jas van de verdachte, welke verdachte bij zich droeg tijdens de insluiting. Wij, verbalisanten, constateerden dat de jas welke op de beveiligingsbeelden gedragen werd overéénkomt met de jas welke de verdachte droeg voorafgaand aan de insluiting.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 18 maart 2024,opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik werk bij de Oekraïne opvang aan [adres] in Heerenveen. Ik heb de camerabeelden bekeken. Ik herken de man op de beelden aan zijn manier van lopen en aan zijn houding als de man die wij afgelopen donderdag uit de opvang gezet hebben. Dit betreft de mij bekende [verdachte] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 18 maart 2024,opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik heb de camerabeelden bekeken. Ik herken de man die de brand heeft gesticht. Ik herken de man aan de manier van lopen. Ik herken hem aan zijn postuur en lengte. Tevens herkende ik de vorm van het gezicht. Ik herken de man als [verdachte]
(de rechtbank begrijpt [verdachte] ). [verdachte] is verder genaamd [verdachte] . Ik weet 100% zeker dat [verdachte] de man is op de beelden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek van 16 april 2024,opgenomen op pagina 1 e.v. van het aanvullend proces-verbaal, behorend bij voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] :
Object: personenauto, merk Opel, type Omega, kenteken [kenteken]
Brand- en schadebeeld
Er was sprake van brandschade aan de voorzijde van het object waarbij het motorcompartiment en, in mindere mate, het personencompartiment was beschadigd.
Brandbevorderende middelen
Er werd een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van brandbevorderende middelen in het object en in de omgeving daarvan. Er werd hiervoor op één plaats melding gekregen: bestrating rechts naast rechter voorwiel (SIN AAQW0751NL).
Chemisch onderzoek
Door het NFI werd het spoor AAQW0751NL onderzocht. In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
Oorzaak
Een technisch ontstane oorzaak kon worden uitgesloten. Het aantreffen van motorbenzine binnen het ontstaansgebied van de brand vormt een sterke aanwijzing voor een opzettelijke brandstichting.
Gevaarzetting
Er was schade aan het object en onderliggende bestrating ontstaan. In potentie had de brand zich volledig kunnen ontwikkelen indien deze niet eerder was ontdekt en de hulpdiensten daardoor niet op tijd konden anticiperen. Opgemerkt moet worden dat het voertuig aan de achterzijde van een (stenen) gebouw van een tankstation stond.
Goederen
In onderhavige casus was er aldus gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest (artikel 157, lid 1 SR).
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2024, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik sprak met brandweerbevelvoerder [getuige] . Ik hoorde hem zeggen dat de auto tegen het tankstation aan geparkeerd was. Ik hoorde hem zeggen dat het eventueel gevaar had kunnen opleveren wanneer de brand het dak was in getrokken of de muur was aangestraald. Ik zei hem dat kort voor de komst van de brandweer een voor de brandende auto geparkeerde auto was weggereden. Ik zei hem dat die auto met ongeveer een meter tussenruimte voor de brandende auto geparkeerd stond en dat deze auto evenwijdig met de muur geparkeerd stond. Ik hoorde [getuige] zeggen dat wanneer deze auto ook in brand was gevlogen dat wel gevaar had opgeleverd voor het gebouw wanneer de muur was aangestraald.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De Opel Omega van aangever [slachtoffer 3] , welke geparkeerd stond bij de opvanglocatie voor Oekraïners aan [adres] in Heerenveen, is in de nacht van 18 maart 2024 in brand gestoken. Er zitten duidelijke en heldere camerabeelden in het dossier, waarop duidelijk te zien is dat een manspersoon zich bij de auto van aangever bevindt en meerdere keren een flacon dan wel jerrycan kantelt ter hoogte van de voorruit van de auto. Vervolgens is er een steekvlam te zien en rent de man weg, waarna de voorzijde van de auto in de brand vliegt.
De rechtbank overweegt dat de kwaliteit van de camerabeelden goed is. Het postuur, de manier van lopen en de kleding van de man op de beelden zijn goed te onderscheiden. Zowel getuige [getuige] als getuige [getuige] hebben, zonder aarzeling, verklaard dat zij de man op de beelden herkennen als verdachte.
Beide getuigen verklaren dat zij verdachte herkennen door zijn houding en door zijn manier van lopen. Getuige [getuige] verklaart daarnaast dat hij de man op de beelden ook herkent als verdachte door de vorm van zijn gezicht. De rechtbank overweegt verder dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat beide getuigen al enige tijd werkzaam zijn bij de opvanglocatie aan [adres] in Heerenveen, waar verdachte enkele maanden heeft verbleven. Uit de verklaringen blijkt ook dat verdachte enkele dagen eerder uit de opvang is gezet. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de herkenningen van verdachte door de getuigen betrouwbaar zijn en bovendien steun vinden in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten Landman en Reiber. In dat proces-verbaal beschrijven zij dat zij onderzoek hebben gedaan naar de jas die verdachte bij zijn insluiting droeg. Verbalisanten hebben de jas onder meer binnenstebuiten gekeerd en hebben een specifieke omschrijving gegeven van de binnenkant van de jas. Zij beschrijven onder meer dat bij de rits van de jas, een baan van de nek tot de onderkant van de jas, is afgezet met blauwe nylon stof en dat op de linkerkant van de jas een afzetting met blauwe stof zit, welke een binnenzak markeert. De verbalisanten geven daarnaast een beschrijving van de kenmerken van de jas die op de beelden te zien is. De verbalisanten constateren vervolgens dat de jas van verdachte overeenkomt met de jas die de man op de camerabeelden draagt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de camerabeelden en het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen inderdaad kan worden vastgesteld dat de jas die verdachte bij zijn insluiting droeg, dezelfde specifieke kenmerken heeft als de jas die op de camerabeelden te zien is. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de jassen met elkaar overeenkomen.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die de auto van aangever in brand heeft gestoken. De rechtbank overweegt voorts dat van die brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt immers dat er twee andere autos vlak voor de Opel Omega van aangever geparkeerd stonden. Die autos zijn verplaatst nadat de auto van aangever in de brand was gestoken. Daar komt bij dat de Opel dicht naast een onbemand tankstation geparkeerd stond. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2024 volgt dat het gevaar had opgeleverd indien de brand in het dak van het tankstation was getrokken of de muur van het tankstation had aangestraald. Indien de auto, die geparkeerd stond voor de Opel Omega, niet was weggehaald en ook in de brand was gevlogen, had dit ook gevaar opgeleverd voor het naastgelegen tankstation.
Parketnummer 18-118020-24:
Ten aanzien van het ten laste gelegde past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024, voor zover inhoudende:
Ze hebben mij de papieren gegeven. Ik heb het toegangsverbod gelezen, maar dit niet serieus genomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 maart 2024, opgenomenop pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024083381 van 8 april 2024, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik ben als beveiliger werkzaam bij [bedrijf] , de opvang voor Oekraïners aan [adres] te Heerenveen. Ik was 30 maart 2024 aan het werk. Omstreeks 21:00 uur zag ik op de schermen van de camerabeveiliging de mij bekende [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: [verdachte] )aan komen lopen. Door gebeurtenissen is hij door de gemeente uit de opvang gezet. Hij heeft een lokaalverbod ontvangen via de gemeente Heerenveen. Ik weet dat [verdachte] niet meer in het hotel mag komen. Ik zag dat [verdachte] door de schuifdeuren naar binnen was gelopen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2024, opgenomenop pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
De toegang tot de opvang voor vluchtelingen uit Oekraïne is per brief van 12 maart 2024, met ingang van 14 maart 2024 aan [verdachte] ontzegd. Een afschrift van de brief ontving ik van [getuige] van de gemeente Heerenveen. Zie het bericht aan de politie hieronder, waarin hij de omstandigheden ten tijde van de uitreiking omschrijft:
Hierbij de brief met het locatie verbod van de heer [verdachte] . Deze heeft hij 3x in Nederlandse versie ontvangen, daarnaast in een hand-out een Oekraïense versie die hem door onze tolk ook nog is toegelicht in het bijzijn van de politie en beveiliging.
Parketnummer 18-118040-24:
De verdachte heeft bekend dat hij het ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2024, opgenomenop pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024090741 van 10 april 2024, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] .
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat het gebiedsverbod zich niet bij de stukken in het dossier bevindt. Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt echter dat verdachte wist van het gebiedsverbod en het gebiedsverbod en een vertaling daarvan, is op 6 april 2024 aan verdachte uitgereikt. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Parketnummer 18-134865-24:
Ten aanzien van het ten laste gelegde past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb de geurstokjes gepakt en in mijn zak gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 april 2024, opgenomen oppagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024102513 van 30 april 2024, inhoudend als verklaring van [verbalisant] :
Plaats delict: [adres] te Leeuwarden ( [bedrijf] )
Pleegdatum: 18 april 2024
De verdachte passeerde de kassa zonder de goederen ter betaling aan te bieden. Heeft na aanspreken op gedraging de winkel verlaten. De volgende goederen zijn bij de diefstal weggenomen: 3x parfumstokjes.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2024,opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik bekeek de beelden van [bedrijf] . Verdachte staat voor een counter alwaar diverse glazen potten uitgestald staan met daarin geurstokjes. Ik zie dat verdachte uit diverse potjes geurstokjes pakt en deze in zijn hand vasthoudt. Ik zie dat verdachte de winkel wil verlaten en op dat moment wordt aangesproken door een winkelmedewerker. Verdachte loopt na een kort gesprek de winkel uit.
Parketnummer 18-140631-24:
Ten aanzien van het ten laste gelegde past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 24 april 2024, opgenomen oppagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024107229 van 24 april 2024, inhoudend als verklaring van [verbalisant] :
Plaats delict: [adres] te Heerenveen ( [bedrijf] )
Pleegdatum: 24 april 2024
De verdachte passeerde de kassa zonder de goederen ter betaling aan te bieden. Hij heeft de goederen in een dubbele tas gestopt. De volgende goederen zijn bij de diefstal weggenomen: fles frambozen bessen en handschoenen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2024,opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Ik heb de camerabeelden van de [bedrijf] bekeken. Ik zag dat op 24 april 2024 een manspersoon de [bedrijf] binnen kwam lopen. Ik herkende deze man als zijnde de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] een fles bessen uit het schap pakte en deze in zijn tas stopte. Ik zag dat hij voorover boog naar een schap. Dit betrof het schap waar handschoenen lagen. Ik kan verklaren dat nadien een paar handschoenen bij hem waren aangetroffen, nadat hij de kassa's was gepasseerd. Daarbij bleek dat hij niet op de gebruikelijke wijze de fles bessen en de handschoenen had afgerekend.
Parketnummer 18-151208-24:
Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 1 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 mei 2024, opgenomen oppagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024116310 van 4 mei 2024, inhoudend de verklaring van [getuige] .
Feit 2
De verdachte heeft bekend dat hij het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 mei 2024, opgenomen oppagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024116310 van 4 mei 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 mei 2024, opgenomenop pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [getuige] .
Parketnummer 96-144655-24:
De verdachte heeft bekend dat hij het ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, omdat verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed van 25 maart 2024,opgenomen op pagina 6 e.v., met bijbehorende uitdraai van de ademanalyse, opgenomen op pagina 27 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024054541 van 23 april 2024, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] .
De rechtbank acht hetgeen onder parketnummer 18-176424-24 onder feit 2 en 4, parketnummer 18098521-24 onder feit 1 en feit 2 primair, parketnummer 18-118020-24, parketnummer 18-118040-24, parketnummer 18-134865-24, parketnummer 18-140631-24, parketnummer 18-151208-24 onder feit 1 en 2 en parketnummer 96-144655-24 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. hij op 28 mei 2024 te Leeuwarden opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door de toegangsdeur van de woonboot, waarbinnen die [slachtoffer] zich bevond, te barricaderen;
4. hij op 21 mei 2024 te Heerenveen een deurmat, die aan [bedrijf] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
1. hij op 18 maart 2024 te Heerenveen een fiets, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 18 maart 2024 te Heerenveen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandversnellend middel, ten gevolge waarvan een personenauto, te weten een Opel Omega (gekentekend [kenteken] ) gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de andere in de buurt van die Opel Omega geparkeerde voertuigen en het nabij gelegen pand te duchten was.
hij op 30 maart 2024 te Heerenveen in een voor de openbare dienst bestemd lokaal, te weten het [bedrijf] ( [adres] ) wederrechtelijk is binnengedrongen.
hij op 7 april 2024 te Heerenveen opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk Z.24.431073 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a van de gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van gemeente Heerenveen, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 2 april 2024 00:00 uur tot en met 2 juli 2024 00:00 uur niet mocht bevinden in/op Gebied 1 Het gebiedsverbod geldt voor het gebied dat wordt omgeven door de straten: [adres] .
Gebied 2 [adres] , door, zich op voornoemde datum om 18:52 uur in de [adres] te bevinden.
hij op 18 april 2024 te Leeuwarden meerdere geurstokjes, die aan [bedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
hij op 24 april 2024 te Heerenveen een fles bessen en een paar handschoenen, die aan de [bedrijf] (vestiging [adres] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
hij op 3 mei 2024 te Heerenveen twee paar veters, die aan [bedrijf] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op 3 mei 2024 te Heerenveen een cirkelzaag, die aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
hij op 1 maart 2024 te Heerenveen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 280 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
2. opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
4. diefstal
diefstal
primair opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast
diefstal
diefstal
diefstal
diefstal
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (280 microgram)
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 18-176424-24 onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18-098521-24 onder feit 2 primair ten laste gelegde, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd. Verdachte is een first-offender en wil zo snel mogelijk terug naar Oekraïne, aangezien hij geen geldige verblijfstitel meer heeft in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van Reclassering Leger des Heils van 24 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 oktober 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere en ernstige strafbare feiten. Zo heeft verdachte een auto in brand gestoken van een bewoner van de opvanglocatie waar hij zelf ook enkele maanden heeft verbleven. Brandstichting is een zeer ernstig delict, waarbij voor personen en hun eigendommen (levens)gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Een brand kan snel grote vormen aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. Dit geldt temeer voor brandstichtingen aan autos, waarvan algemeen bekend is dat zich daarin brandgevaarlijke stoffen bevinden. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hij heeft het slachtoffer in zijn woonboot opgesloten door de toegangsdeur te barricaderen met pallets. Hoewel de wederrechtelijke vrijheidsberoving relatief kort heeft geduurd, heeft verdachte hiermee inbreuk gemaakt op de vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast de brandstichting en de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan zes diefstallen en een lokaalvredebreuk en heeft hij niet voldaan aan een wettelijk gegeven bevel. Ook dit zijn vervelende feiten die veel overlast veroorzaken voor de maatschappij.
Uit het reclasseringsrapport van 24 oktober 2024 en uit hetgeen ter terechtzitting is besproken, volgt dat verdachte dakloos is en geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. Verdachte is in de afgelopen maanden veelvuldig in aanraking gekomen met de politie, waarbij hij agressief en verward gedrag vertoonde. Verdachte verblijft op dit moment in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, waar hij verplicht medicatie krijgt. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat het nu beter met hem gaat. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen aan verdachte. Zij ziet, mede gelet op het feit dat verdachte geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland, geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande en het grote aantal feiten in een kort tijdsbestek, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Die straf wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 500,- ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van 100,- ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. De benadeelde partij heeft op het schadevergoedingsformulier, onder "reeds vergoede schade'', een bedrag van 600,- ingevuld. De rechtbank gaat ervan uit dat de benadeelde partij in totaal 600,- aan schadevergoeding vordert en dit totaalbedrag onbedoeld onder het kopje "reeds vergoede schade" heeft ingevuld.
[bedrijf] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is ingediend door [naam] . Gevorderd wordt een bedrag van 1,50 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van 100,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] moet worden afgewezen, omdat de vordering niet is onderbouwd.
De vordering van [bedrijf] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering is ingediend door [naam] . Zij is niet de wettelijke vertegenwoordiger van [bedrijf] . Er is ook geen machtiging overgelegd waaruit blijkt dat zij gemachtigd was om namens [bedrijf] een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Daarnaast is de vordering ook onvoldoende onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [bedrijf] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit het dossier volgt dat de geurstokjes aan de winkel zijn teruggegeven. De vordering is voor het overige onvoldoende onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de materiële schade van benadeelde partij [slachtoffer] zou zijn ontstaan niet bewezen. De vordering is voor het overige onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk.
De rechtbank overweegt dat de vordering van benadeelde partij [bedrijf] is ingediend door [naam] . Uit het dossier blijkt niet dat zij de wettelijke vertegenwoordiger is van [bedrijf] of dat zij gemachtigd was om het verzoek tot schadevergoeding namens [bedrijf] in te dienen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in de zaak met parketnummer 18-098521-24 in beslag genomen telefoon en sleutels aan verdachte worden teruggegeven en dat de inbeslaggenomen jas, handschoenen en aansteker verbeurd worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen teruggegeven dienen te worden aan de rechthebbende(n).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoon, jas en sleutels aan verdachte dienen te worden teruggegeven, omdat het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet. De (latex) handschoenen en de aansteker dienen verbeurd te worden verklaard, omdat die voorwerpen zijn gebruikt bij de brandstichting.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 57, 139, 157, 184, 282 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18-176424-24 onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18-176424-24 onder feit 2 en 4, parketnummer 18-098521-24 onder feit 1 en feit 2 primair, parketnummer 18-118020-24, parketnummer 18-118040-24, parketnummer 18134865-24, parketnummer 18-140631-24, parketnummer 18-151208-24 onder feit 1 en 2 en parketnummer 96-144655-24 laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Parketnummer 18-176424-24 (feit 1, 2 en 3)
Verklaart de vordering van
[slachtoffer]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Parketnummer 18-134865-24
Verklaart de vordering van
[bedrijf]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [bedrijf] haar eigen proceskosten draagt.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten:
 Telefoon, merk Xiaomi 220117sg (goednummer PL0100-2024070811-1701110)
 Jas, merk B&C Collection (goednummer PL0100-2024070811-1701106)
 2 stuks sleutels (goednummer PL0100-2024070811-1701507)

Verklaart verbeurd de in beslag genomen:

 Blauwe latex handschoenen (PL0100-2024070811-1701108)
 Aansteker, merk Clipper (PL0100-2024070811-1701109)
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. J.G.W. Lootsma - Oude Nijeweme en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2024.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.