ECLI:NL:RBNNE:2024:4683

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
18-119147-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en brandstichting door verdachte in woning te Veendam

Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en brandstichting. De verdachte heeft op 30 maart 2024 in Veendam haar partner met een mes in de buik gestoken en op drie plekken in hun woning brand gesticht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, met de intentie om haar partner te doden, en dat de brandstichting gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de aangever, die de verdachte beschreef als de dader van de steekpartij en de brandstichting. De verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. D. Koningsbloem, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die een blanco strafblad had. De rechtbank wees ook een vordering van de benadeelde partij toe voor immateriële schade, maar verklaarde de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk, omdat er onvoldoende informatie was om de hoogte daarvan te beoordelen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.119147.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Koningsbloem, advocaat te
's-Hertogenbosch. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 30 maart 2024 te Veendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 30 maart 2024 te Veendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 30 maart 2024 te Veendam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (meermalen) in het gezicht te slaan en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken/snijden;
2
zij op of omstreeks 30 maart 2024 te Veendam (in een woning aan de [adres] ) opzettelijk meermalen brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (een stapel) kleding, een matras, een handdoek en/of losse goederen in die woning, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van die woning en/of de hond, in elk geval gemeen gevaar voor een of meer goederen in die woning en/of (goederen in) de boven- en naastgelegen woningen, en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woning aanwezige persoon en/of een of meer omwonenden/de bewoners van de boven- en naastgelegen woningen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2.
Standpunt van de verdediging
In de eerste plaats heeft de raadsman aangevoerd dat integrale vrijspraak dient te volgen, nu de feitelijke toedracht van een en ander onduidelijk is, nu bij de verklaring van aangever kanttekeningen dienen te worden geplaatst en deze verklaring in de kern de enige bron is.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 1 subsidiair heeft de raadsman verder aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de intentie heeft gehad, oftewel vol opzet had, om aangever te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook is geen sprake van voorwaardelijk opzet. Dat er een aanmerkelijke kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel was, blijkt niet uit het dossier. Bovendien is deze kans niet bewust door verdachte aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat onvoldoende kan worden uitgesloten dat niet verdachte maar aangever zelf verantwoordelijk is voor de brandstichting. Dat verdachte opzet heeft gehad -al dan niet in voorwaardelijke zin- op ook haar eigen overlijden en dat van haar huisdieren, is hoogst onwaarschijnlijk.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever in zijn buik heeft gestoken en meermalen in de woning aan de [adres] te Veendam brand heeft gesticht. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van onder meer de verklaring van aangever. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Zijn verklaring vindt bevestiging in de 112-gesprekken en het proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2024 waarin een verbalisant schetst welke situatie hij in de woning aantrof.
De -inconsistente- verklaring van verdachte komt er in de kern op neer dat aangever zichzelf heeft verwond, op meerdere plaatsen brand heeft gesticht, waaronder voor de deur van de slaapkamer waarin hij zich vervolgens heeft verschanst, en voorts geënsceneerde 112-gesprekken heeft gevoerd. De rechtbank acht dit scenario onaannemelijk.
Verdachte heeft aangever met een keukenmes in de buik gestoken en op drie plekken in de woning brand gesticht. Uit de door haar geuite woorden blijkt dat het de bedoeling was dat aangever het niet zou overleven. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte opzet op de dood van aangever had. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, het onder 1 primair ten laste gelegde. Zoals hiervoor al overwogen, acht de rechtbank tevens bewezen dat het verdachte is geweest die op drie plekken in de woning brand heeft gesticht. Daarmee is ook het onder 2 ten laste gelegde bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 18 november 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 29 maart 2024 zijn aangever en ik in [bedrijf] in Veendam geweest. Toen wij weer thuis waren, hebben wij twee keer ruzie gehad. Er is over en weer geslagen en ik heb veel geschreeuwd. De eerste ruzie ontstond in onze slaapkamer. Vanaf het moment dat de ruzie begon tot het moment dat de politie in de woning kwam, waren aangever en ik de enigen die in de woning aanwezig waren.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 30 maart 2024, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024082784 d.d. 22 juli 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 29 maart 2024, omstreeks 19.00 uur, bezochten ik en mijn vriendin [verdachte] , het [bedrijf] te Veendam. Ik noem mijn vriendin [verdachte] . Wij vertrokken vanaf voornoemd café naar mijn woning, gelegen aan de [adres] te Veendam.
Bij thuiskomst kregen wij woorden. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat zij niet verder wilde leven als zij niet samen met mij kon zijn. Daaropvolgend zag ik dat [verdachte] naar de keuken liep en ik zag dat zij een mes pakte uit het messenblok. Ik schat ongeveer dat het mes circa 25 centimeter was. Terwijl [verdachte] naar de keuken liep, hoorde ik haar zeggen dat als zij niet verder kon leven dat ik ook niet verder zou leven. Ik zag dat [verdachte] op mij afliep met het net gepakte mes en ik hoorde haar zeggen dat ik het ook niet zou overleven. Ik zag dat zij stekende bewegingen maakte ter hoogte van mijn buik en ik voelde ook dat ik gestoken werd. Ik zag bloed. Daaropvolgend ben ik naar de slaapkamer gevlucht. Ik heb mijzelf toen tegen een kast en de naar binnen opengaande deur van de slaapkamer gepositioneerd, zodat deze niet te openen was. Daaropvolgend heb ik 112 gebeld, omdat ik mij bedreigd voelde. Ik zag vuur en rook onder de deur vandaan komen. Al vrij snel was de politie ook ter plaatse en hoorde ik iemand roepen dat ik naar buiten moest komen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 april 2024, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 30 maart 2024 omstreeks 00:48 uur kwam er een melding binnen aan de [adres]
te Veendam. In het belang van dit onderzoek werd de telefonische 112 melding bij de meldkamer Noord- Nederland opgevraagd. Een geluidsbestand van deze melding werd door mij letterlijk uitgewerkt. Tijdens het gesprek hoor ik de stem van de centralist van de politiemeldkamer en de stem van de melder.
C: Centralist politiemeldkamer Noord-Nederland M: Melder
O: Opmerking verbalisant
C: Meldkamer politie wat is de locatie van uw noodgeval?
M: Ja, kunt u komen naar de [adres] , want mijn vriendin probeert mij aan te vallen.
O: De melder noemt zijn naam niet maar het is wel een mannenstem. En ik hoor inderdaad op de achtergrond een vrouwelijke stem schreeuwen. Klinkt in de verte. Alsof ze in een andere ruimte is dan de melder.
M: Ze heeft een mes. Ik heb nu de deur dicht van de slaapkamer. C: Wat is de naam van uw vriendin?
M: Eh, [verdachte] C: En verder?
M: [verdachte] . We hadden onenigheid maar dit was, is echt uit de hand gelopen. Maar ik wil gewoon dat ze hier weggaat, want ik heb de snee in mijn buik.
C: Je hebt een snee, je bent gewond?
M: Ja, niet ernstig maar, komt wel bloed uit zeg maar. [] Ze zit nu aan de andere kant van de deur. Volgens mij probeert ze wat in brand te steken.
2e gesprek
C: 112 Politie wat is de locatie van uw noodgeval?
M: [adres] in Veendam, eh, mijn vriendin steekt nu alles in de brand volgens mij, ik zit op de slaapkamer. C: Hoe hoort u dat dan, dat ze iets in de hens steekt?
M: Omdat dat hier onder de deur van de slaapkamer doorkomt. [] Ik zie vuur aan de andere kant van de deur en ik ruik het ook.
3e gesprek
CTP: Collegas ter plaatse
O: Melder begint met de collegas ter plaatse te praten. M: Ik zit in de slaapkamer. Kan ik eruit komen of niet. CTP: Hallo
M: Hallo
M: Kan ik eruit komen
CTP: Ja, kom maar, snel, snel, snel, snel.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 maart 2024, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 30 maart 2024 omstreeks 00:50 uur werd een melding uitgegeven. De melding kwam vanaf het adres [adres] te Veendam. De melder was [slachtoffer] . De melder zou door de vriendin worden aangevallen. Ik liep naar de deur die
bij de oprit is. Ik voelde dat de deur op slot zat. Ik zag vervolgens dat de
gordijnen van genoemde deur bewogen en zag een gedaante van een vrouw. Ik liep naar de achterzijde van de woning. Toen ik daar een deur open deed, ter hoogte van de keuken, zag ik een brandje. Ik zag dat dit brandje voor een deur lag. Op dat moment hoorde ik een mannenstem, deze mannenstem zei "Kan ik eruit komen?" of woorden van gelijke strekking. Hierop zagen wij een manspersoon half naakt de tweede deur links, de slaapkamer/kamer/ruimte uit komen. De half naakte manspersoon bleek de melder/bewoner [slachtoffer] te zijn. Ik vroeg aan [slachtoffer] of hij verwondingen had. Hierop liet hij een steekwond ter hoogte van zijn buik zien. Ik hoorde kort daarop van een collega dat we de woning moesten verlaten vanwege de rookontwikkeling. Wij verlieten dus ook de woning voor onze eigen veiligheid. Ik ben vervolgens naar de achterzijde van de woning gelopen. Ik zag door het linker raam een grote vuurhaard.
Ik zag dat het vuur tegen het plafond aan kwam. Ik zag dat deze vuurhaard in een andere ruimte was dan de haard die ik in de woning heb gezien.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 31 maart 2024, opgenomen op pagina 147 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 30 maart 2024 kwamen wij voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , Veendam. Op de vloer in de keuken werd een mes aangetroffen. Het mes heeft een lengte van ongeveer 33 centimeter. Dit mes kwam visueel uit een messenblok welke op het aanrecht stond. Aan het eind van de hal werd door ons een stapel kleding aangetroffen die in de brand had gestaan. Deze stapel lag direct naast de tussendeur naar de slaapkamer en de tussendeur naar een kamer welke in gebruik was als opslagruimte. In de opslagruimte werd een tweede brandhaard aangetroffen. Op die plek had mogelijk een matras of enkele kledingstukken gelegen. In de badkamer werd een derde brandhaard aangetroffen. Over de rand van de douchecabine werd een gedeeltelijk verbrande handdoek aangetroffen.
Het aspect van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was van toepassing. Indien de brand zich zonder interventie van de brandweer had kunnen ontwikkelen, gelet op de goederen in de woning, was er zeker gevaar voor de daarin aanwezige personen te duchten geweest.
Gezien het brandbeeld wat was ontstaan, was duidelijk zichtbaar dat er drie afzonderlijke brandhaarden aanwezig waren, de hal, in de opslagruimte en in de badkamer.
De oorzaak voor het ontstaan van de branden zal gezocht moeten worden in het opzettelijk stichten van brand waarbij mogelijk kleding, losse goederen en een handdoek waren betrokken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
zij op 30 maart 2024 te Veendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op 30 maart 2024 te Veendam in een woning aan de [adres] opzettelijk meermalen brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kleding, een matras, een handdoek en/of losse goederen in die woning, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van die woning en de hond, en
  • levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woning aanwezige persoon te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairpoging tot doodslag;
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank aan een strafoplegging toekomt, gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest met eventueel, indien de rechtbank dat noodzakelijk acht, een voorwaardelijk deel onder algemene voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 14
oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever, haar partner, met een mes in de buik te steken. Daarnaast heeft verdachte in de woning, waarin zij en aangever op dat moment verbleven, op drie plekken brand gesticht, onder meer voor de deur van de slaapkamer waarin aangever zich had verschanst nadat hij door verdachte was gestoken. In de woning was ook een hond aanwezig.
Politie en brandweer waren snel ter plaatse, omdat aangever zelf in staat was om 112 te bellen. De rechtbank neemt verdachte haar handelen zeer kwalijk. Door aangever met een mes te steken heeft zij op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Door vervolgens brand te stichten is niet alleen materiële schade ontstaan, maar was ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten. Brandstichting leidt ook tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Aangever heeft aan het steekincident een oppervlakkige wond overgehouden. Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte zichzelf van het leven wilde beroven. Zij is door de brandweer bewusteloos in de woning aangetroffen met snijwonden aan haar pols en moest gereanimeerd worden, waarna zij bijna een week in het ziekenhuis heeft gelegen. De rechtbank houdt ook rekening met deze omstandigheden. In het voordeel van verdachte weegt ook mee dat zij een nagenoeg blanco strafblad heeft in Nederland.
Uit het rapport van 14 oktober 2024 volgt dat de reclassering geen inzicht heeft in de factoren die van invloed zijn op de ten laste gelegde feiten. De kans op recidive is niet in te schatten, mede op grond van de proceshouding van verdachte. Als er al interventies nodig zouden zijn om het gevaar voor herhaling in te perken, zijn deze niet uitvoerbaar, omdat verdachte als ongewenste vreemdeling is aangemerkt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden moet worden opgelegd. Van deze straf zal het reeds door verdachte ondergane voorarrest worden afgetrokken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft ter terechtzitting om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht. Gelet op bovenstaande, wijst de rechtbank beide verzoeken af.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van 2.629,42, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 7.609,51 ter vergoeding van materiële schade en 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, primair in verband met de bepleite vrijspraak, betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering niet eenvoudig van aard is en op een zodanig laat moment is ingediend, dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen wat zij als verweer tegen deze vordering kan aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren. Zo staat vooralsnog niet vast dat de benadeelde partij eigenaar is van de opgevoerde beschadigde goederen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De rechtbank ziet op voorhand niet in welke verweren de verdediging hiertegen zou kunnen voeren. De hoogte van het gevorderde bedrag is alleszins redelijk en billijk. De vordering die ziet op vergoeding van de immateriële schade zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 maart 2024.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. De verdediging heeft met betrekking tot deze schade betoogd dat zij zich wenst te verweren tegen het gevorderde, bijvoorbeeld omdat op dit moment niet duidelijk is wie de eigenaar is van de opgevoerde goederen. Schorsing van het onderzoek voor nader debat over dit deel van de vordering, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van 2.629,42.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.S. Kroeze, voorzitter, mr. E.P. van Sloten en
mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2024.
Mr. Kroeze en mr. Van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.