ECLI:NL:RBNNE:2024:4604

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
10870911 \ CV EXPL 24-103
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging agentuurovereenkomst in de kledingbranche en vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor de handelsagent

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij, vertegenwoordigd door mr. P.F. Holtrop, en de gedaagde partij, THE FASHION CREATORS B.V. (TFC), vertegenwoordigd door mr. D. Kupers. De zaak betreft de beëindiging van een agentuurovereenkomst in de kledingbranche, waarbij de hoogte van de vergoeding voor de handelsagent aan de orde is. De eisende partij vorderde onder andere een verklaring voor recht dat zij de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en een bedrag van € 159.638,41 aan klantenvergoeding, alsook buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 12 maart 2024 en een mondelinge behandeling op 10 juli 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen het niet eens zijn over de kwantificering van de klantenvergoeding, de correctiefactoren en de billijkheid van de vergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij onvoldoende heeft onderbouwd dat er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en heeft de gevorderde verklaring voor recht afgewezen.

De kantonrechter heeft vervolgens de hoogte van de klantenvergoeding vastgesteld op € 84.147,23, rekening houdend met de duur van het voordeel, het verloop van het klantenbestand en de versnelde ontvangst van provisie-inkomsten. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen, waarbij TFC in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10870911 \ CV EXPL 24-103
Vonnis van 24 september 2024
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. P.F. Holtrop,
tegen
THE FASHION CREATORS B.V.,
te Winschoten,
gedaagde partij,
hierna te noemen: TFC,
gemachtigde: mr. D. Kupers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 maart 2024
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2024, waar [eisende partij] is verschenen, bijgestaan door mr. Holtrop. Namens TFC zijn mevrouw [manager director] (managing director, hierna: [manager director] ) en de heer [financieel adviseur] (financieel adviseur) verschenen, bijgestaan door
mr. Kupers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft een eenmanszaak, genaamd [naam eenmanszaak] , waarmee zij optreedt als bemiddelaar in textiel, kleding, schoeisel en lederwaren.
2.2.
TFC maakt onderdeel uit van een Nederlands kledingconcern dat sinds 2015 dameskleding ontwerpt en onder verschillende merknamen, waaronder Lady Day, op de markt brengt. TFC heeft een zogenaamde showroom, waar (potentiële) klanten de kleding kunnen bekijken.
2.3.
Partijen zijn met elkaar in contact gekomen en hebben gesproken over een agentuurovereenkomst. In het e-mailbericht van 22 september 2021 van [manager director] , de Managing Director van TFC, aan [eisende partij] is een aantal punten vastgelegd, onder meer dat [eisende partij] het eerste jaar een commissie van 14% zou krijgen en daarna een commissie van 12% omdat het klantenbestand in rayon West (het werkgebied van [eisende partij] ) nog opgebouwd moest worden.
2.4.
Partijen hebben op 1 oktober 2021 een mondelinge agentuurovereenkomst gesloten. Op basis van die overeenkomst heeft [eisende partij] als exclusieve handelsagent bemiddeld bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen TFC als principaal en klanten in Nederland (rayon West) voor de verkoop van het merk Lady Day.
2.5.
TFC heeft de overeenkomst in december 2022 opgezegd tegen 1 mei 2023.
2.6.
Partijen hebben overleg gehad over de klantvergoeding, die TFC nog aan [eisende partij] zou betalen. Er is een vaststellingsovereenkomst opgesteld, waarin een bedrag is genoemd. TFC heeft vervolgens aanvullende voorwaarden gesteld (concurrentie- en/of relatiebeding) en heeft niets aan [eisende partij] betaald.
2.7.
[eisende partij] heeft de vaststellingsovereenkomst bij brief van 20 september 2023 ontbonden en heeft -met uitdrukkelijke uitsluiting van een concurrentiebeding- vervolgens op 14 augustus 2023 een factuur aan TFC gezonden ter voldoening van de eerder overeengekomen klantvergoeding met een betalingstermijn van zeven dagen. TFC heeft de factuur niet betaald, ook niet na herinnering en sommatie.
2.8.
[eisende partij] heeft bij brief van 20 september 2023 de agentuurovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op de maximale wettelijke klantvergoeding.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht te verklaren dat zij de vaststellingsovereenkomst d.d. 25 juli 2023 rechtsgeldig heeft ontbonden;
II. TFC te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van een bedrag van € 159.638,41, ter zake van de klantenvergoeding, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag en de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente, vanaf 22 augustus 2023 tot de dag van algehele voldoening;
III. TFC te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 2.775,- te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW vanaf acht dagen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening;
IV. TFC te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van de kosten van de procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW vanaf acht dagen na de betekening van het te deze te wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
TFC voert verweer. TFC concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verklaring voor recht
4.1.
[eisende partij] heeft een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende dat zij de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. TFC heeft als verweer naar voren gebracht dat de vaststellingsovereenkomst niet tot stand is gekomen, omdat [eisende partij] het aanbod van TFC niet onvoorwaardelijk heeft aanvaard en dat er dus ook geen sprake kan zijn van een ontbinding. De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] , gelet op het verweer van TFC, onvoldoende heeft onderbouwd dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
De klantvergoeding
4.2.
In artikel 7:442, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat de handelsagent, ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, bij het einde van de agentuurovereenkomst recht heeft op een vergoeding (klantenvergoeding) voor zover:
  • a) hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
  • b) de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten.
In lid 2 van deze bepaling is opgenomen dat het bedrag van de vergoeding niet hoger is dan dat van de beloning van één jaar, berekend naar het gemiddelde van de laatste vijf jaren of, indien de overeenkomst korter heeft geduurd, naar het gemiddelde van de gehele duur daarvan.
4.3.
Artikel 7:442 BW moet op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 26 maart 2009, C--348/07, ECLI:EU:C:2009:195 (
Turgay Semen/Deutsche Tamoil) en HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9865 zo worden uitgelegd dat de vaststelling van de klantenvergoeding in drie fasen verloopt:
  • i) kwantificeren van de voordelen die transacties met door de handelsagent aangebrachte klanten de principaal opleveren (artikel 7:442, lid , onder a, BW);
  • ii) beoordelen of reden bestaat het aldus vastgestelde bedrag aan te passen met het oog op de billijkheid, gelet op alle omstandigheden van het geval en met name gelet op de door de handelsagent gederfde provisie; de billijkheid kan zowel een verhoging als een verlaging van het in de eerste fase vastgestelde bedrag meebrengen (art. 7:442 lid 1, onder b, BW);
  • iii) toetsen of het uit de twee eerdere berekeningsfasen volgende bedrag het in lid 2 van art. 7:442 BW bedoelde maximumbedrag niet te boven gaat.
4.4.
Het in artikel 7:442, eerste lid onder a, BW bedoelde voordeel van de principaal is gelegen in de mogelijkheid voor de principaal om de door de handelsagent tot stand gebrachte klantenrelaties na beëindiging van de agentuurovereenkomst te kunnen blijven gebruiken zonder daarover provisie aan de handelsagent verschuldigd te zijn. Een uniforme toepassing van de desbetreffende bepaling brengt mee dat het voordeel van de principaal wordt vastgesteld op basis van de in de laatste twaalf maanden door de handelsagent verdiende brutoprovisie betreffende de nieuwe en geïntensiveerde bestaande klanten, welk bedrag vervolgens wordt gecorrigeerd met factoren betreffende (a) de duur van het voordeel dat de principaal naar verwachting aan de transacties met genoemde klanten kan ontlenen, (b) het verloop van het klantenbestand, en (c) de versnelde ontvangst van provisie-inkomsten door de agent die in één keer een vergoeding krijgt uitgekeerd.
4.5.
Tussen partijen bestaat discussie over alle aspecten die bij de berekening betrokken moeten worden. Zo zijn zij het niet eens over de kwantificering, aangezien zij twisten over welke klanten meegenomen moeten worden bij de berekening en welke niet. Verder zijn zij het niet eens over de hiervoor genoemde correctiefactoren (a, b en c).
Eerste fase (kwanticering)
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat bij de berekening
nieuwe en geïntensiveerde bestaandeklanten meegerekend moeten worden.
4.7.
[eisende partij] heeft bij dagvaarding gesteld dat zij met nieuwe klanten een provisiebedrag van € 206.247,64 heeft verdiend. Ter onderbouwing daarvan heeft zij ten behoeve van de mondelinge behandeling als productie 21 een lijst overgelegd met daarop de omzet van de laatste twaalf maanden van nieuw aangebrachte klanten. TFC heeft betwist dat [eisende partij] deze omzet met alleen nieuwe klanten heeft verdiend en heeft in dit kader aangevoerd dat deze omzet is verdiend met zowel nieuwe, bestaande en ‘showroom’ klanten. TFC heeft op haar beurt ter onderbouwing daarvan als productie 4A en 4B lijsten overgelegd, met daarop nieuwe, bestaande en ‘showroom’klanten.
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de lijsten van beide partijen met elkaar vergeleken. Op de lijsten komen grotendeels dezelfde klantnamen voor. TFC heeft de klanten alleen nader onderverdeeld. Tussen partijen is met name in geschil of klanten die eerder van TFC het merk ‘MyPashion’ kochten, en nu het merk Lady Day, als nieuwe klanten zijn aan te merken: [eisende partij] meent van wel, maar TFC betwist dat. Ook twisten zij over de vraag of ‘showroom’klanten al dan niet onder het rayon van [eisende partij] vallen en meetellen in de berekening.
4.9.
Beginnend bij de ‘showroom’klanten, overweegt de kantonrechter dat dit klanten zijn die gevestigd zijn in rayon West en die ofwel op eigen initiatief, ofwel op aanraden van [eisende partij] bij de showroom zijn binnengelopen en vervolgens kleding hebben besteld. TFC heeft zich op het standpunt gesteld dat deze klanten niet meegenomen moeten worden in de berekening. De kantonrechter is echter van oordeel dat deze klanten wel meegenomen moeten worden bij de berekening (voor zover dit nieuwe klanten, dan wel geïntensiveerde bestaande klanten zijn). Uit de afspraken tussen partijen is immers af te leiden dat omzet van klanten uit het rayon van [eisende partij] aan haar zijn toe te rekenen. Nergens is bepaald dat dat anders zou zijn als klanten via de showroom bij TFC terechtkomen. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling door FC bevestigd dat [eisende partij] altijd provisie heeft ontvangen met betrekking tot de kledingverkoop aan “showroom”klanten. Waarom nu opeens anders met de omzet van “showroom’klanten moet worden omgegaan, in de zin dat die omzet niet moet worden meegerekend, is onvoldoende gesteld of gebleken. In hoeverre bij de ‘showroom’klanten op de lijsten ook bestaande klanten zitten, is evenmin gesteld of gebleken, zodat de kantonrechter ervan uit zal gaan dat alle ‘showroom’klanten zoals vermeld op de als productie 4B overgelegde lijst van TFC nieuwe klanten betreffen.
4.10.
Wat betreft de klanten die eerder kleding van het merk ‘MyPashion’ bij TFC kochten, overweegt de kantonrechter dat partijen het erover eens zijn dat ‘MyPashion’ een andere naam is voor nagenoeg dezelfde kleding, maar dat de collectie van Lady Day meer variaties kent. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat de verkoopinspanningen van [eisende partij] bij de (voorheen) ‘MyPashion’-klanten niet veel groter zijn geweest dan normaal gesproken voor een andere bestaande klant het geval zou zijn geweest. De gegevens van deze klanten waren immers al bij [eisende partij] bekend, zodat zij bij diezelfde adressen langs kon gaan en de bij TFC bekende personen kon benaderen voor genoeg dezelfde type kleding. Deze klanten zijn daarom niet als nieuwe klanten aan te merken.
4.11.
Uitgaande van de als productie 4B overgelegde lijst van TFC - nu de klantnamen daarop vrijwel overeenkomen met die van de lijst van [eisende partij] en [eisende partij] op zich de onderverdeling van de klanten op de lijst van TFC in nieuwe, bestaande en ‘showroom’klanten onvoldoende heeft betwist - zal de kantonrechter alle klanten die daarop als ‘nieuw’ en als ‘showroom’klanten zijn aangeduid meenemen in de berekening van de in de laatste twaalf maanden door [eisende partij] verdiende brutoprovisie. Verder zal de kantonrechter ook als nieuwe klanten meenemen ‘ [klant 33] ’ en ‘ [klant 34] ’, aangezien [eisende partij] deze klanten heeft opgenomen in haar overzicht en TFC niet heeft weersproken dat dit nieuwe klanten zijn. TFC heeft weliswaar aangevoerd dat een groot aantal van de nieuwe klanten weer is gestopt, maar dat neemt niet weg dat die klanten bij de berekening van de brutoprovisie meegenomen moeten worden. Het niet meer bestellen door klanten kan wel betekenis hebben voor de migratiegraad (waarop in r.o. 4.16 wordt ingegaan).
4.12.
Bestaande klanten kunnen, zoals hiervoor reeds overwogen, alleen worden meegerekend als de overeenkomsten met deze klanten door toedoen van [eisende partij] aanmerkelijk zijn uitgebreid. TFC heeft wat dat betreft aangevoerd dat [eisende partij] niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, dat dit het geval is met de overeenkomsten van de bestaande klanten. De kantonrechter overweegt dat het aan [eisende partij] is, als de partij die zich beroept op de stelling dat alle bestaande klanten meegerekend moeten worden, om te onderbouwen dat en waarom de omzet van deze klanten als ‘geïntensiveerd’ beschouwd kan worden. Gelet op de gemotiveerde betwisting van TFC had het op de weg van [eisende partij] gelegen om met een nadere onderbouwing te komen van haar stellingen. Dat heeft zij niet gedaan, zodat in beginsel de klanten die op de lijst van TFC als ‘bestaande klant’ of met een ‘B’ zijn vermeld, niet meegenomen zullen worden bij de berekening.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat bij de berekening de nieuwe klanten en de ‘showroom’klanten zoals vermeld op de als productie 4B overgelegde lijst van TFC worden meegenomen. Uitgegaan zal worden van de provisiecijfers zoals vermeld op de als productie 21 overgelegde lijst van [eisende partij] , nu op die lijst de provisiecijfers van de laatste twaalf maanden zijn opgenomen en de hoogte van die bedragen niet is weersproken. Dat leidt tot het volgende overzicht:
Naam klant
Omzet
Commissie
01-05-22 t/m
31-08-22
01-09-22 t/m 30-04-2023
14%
12%
[klant 1]
0,00
12.800,26
0,00
1.536,03
[klant 2]
19.239,75
8.361,60
2.693,57
1.003,39
[klant 3]
8.671,76
-24,05
1.214,05
-2,89
[klant 4]
8.017,10
17.981,85
1.122,39
2.157,82
[klant 5]
21.175,90
-573,50
2.964,63
-68,82
[klant 6]
7.879,46
10.993,38
1.103,12
1.319,21
[klant 7]
11.194,05
3.033,15
1.567,17
363,98
[klant 8]
10.182,22
12.408,58
1.425,51
1.489,03
[klant 9]
31.117,31
13.663,68
4.356,42
1.639,64
[klant 10]
8.215,12
12.528,52
1.150,12
1.503,42
[klant 11]
6.012,26
13.553,09
841,72
1.626,37
[klant 12]
21.663,44
19.558,98
3.032,88
2.347,08
[klant 13]
0,00
10.013,76
0,00
1.201,65
[klant 14]
8.372,40
131,93
1.172,14
15,83
[klant 15]
4.397,36
424,14
615,63
50,90
[klant 16]
10.491,30
-3.095,80
1.468,78
-371,50
[klant 17]
5.568,64
7.251,34
779,61
870,16
[klant 18]
5.240,98
7.979,60
733,74
957,55
[klant 19]
0,00
12.796,46
0,00
1.535,58
[klant 20]
15.148,95
7.901,21
2.120,85
948,15
[klant 21]
9.404,20
2.401,15
1.316,59
288,14
[klant 22]
6.614,20
3.074,08
925,99
368,89
[klant 23]
43.375,29
17.213,12
6.072,54
2.065,57
[klant 24]
5.628,00
5.836,92
787,92
700,43
[klant 25]
22.295,94
60.196,16
3.121,43
7.223,54
[klant 26]
22.805,21
0,00
3.129,73
0,00
[klant 27]
6.715,83
6.616,02
940,22
793,92
[klant 28]
5.521,02
187,90
772,94
22,55
[klant 29]
12.392,40
9.023,79
1.734,94
1.082,85
[klant 30]
0,00
7.330,48
0,00
879,66
[klant 31]
15.826,30
9.453,90
2.215,68
1.134,47
[klant 32]
0,00
13.477,92
0,00
1.617,35
[klant 33]
31.047,08
24.037,72
4.346,59
2.884,47
[klant 34]
2.228,70
-1.133,32
312,02
-136,00
Totaal
386.442,17
325.404,44
54.038,92
39.048,42
Totale omzet
711.847,14
Totale commissie
93.087,34
4.14.
Vervolgens zal, zoals in r.o. 4.4 al is overwogen, worden beoordeeld of op de totaal ontvangen commissie een correctie moet plaatsvinden, gelet op (a) de duur van het voordeel dat de principaal naar verwachting aan de transacties met genoemde klanten kan ontlenen, (b) het verloop van het klantenbestand, oftewel de migratiegraad en (c) de versnelde ontvangst van provisie-inkomsten door de agent die in één keer een vergoeding krijgt uitgekeerd, oftewel de ‘afslag’.
4.15.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat klanten geen langdurende (duur)overeenkomsten afsluiten. Volgens TFC is ‘de business vluchtig’ en kunnen klanten op ieder moment besluiten om geen kleding van TFC meer te kopen. De kantonrechter overweegt dat de ‘kleding business’ wel vluchtig kan zijn en dat [eisende partij] niet heeft betwist dat klanten doorgaans geen duurovereenkomst afsluiten, maar ook staat vast dat klanten hun bestellingen ‘vooruit’ moeten plaatsen (voor een volgend jaar of seizoen), zodat zij niet per direct kunnen stoppen. De Europese Commissie heeft in zijn rapport van 1996 een periode van 2 tot 3 jaar gebruikelijk geacht. De kantonrechter acht daarom een duur van twee jaar in dit geval redelijk.
4.16.
Wat betreft de migratiegraad heeft [eisende partij] gerekend met 20%, terwijl TFC meent dat een migratiepercentage van ten minste 25% tot 38% redelijk zou zijn, waarbij zij heeft gewezen op het rapport van de Europese Commissie van 1996. De kantonrechter stelt vast dat het verloop van de klanten aan de hoge kant is geweest. [eisende partij] heeft niet betwist dat er relatief veel nieuwe klanten zijn gestopt (13 van de 23 nieuwe klanten) gedurende of kort na het eindigen van de overeenkomst. Daarom zal een percentage van 38% worden toegepast. Op de redenen van klanten om te stoppen, zal hierna (in r.o 4.20) worden ingegaan.
4.17.
Over de ‘afslag’ zijn partijen het ook niet eens: [eisende partij] heeft gerekend met 5%, terwijl TFC met 10% rekening heeft gehouden. Gelet op de hoogte van de handelsrente zal de kantonrechter 10% op het totale bedrag in mindering brengen.
4.18.
Het voorgaande leidt tot het volgende overzicht:
Omzet (vorige tabel)
€ 93.087,34
Jaar 1 (-38%)
€ 57.714,15
Jaar 2 (-38%)
€ 35.782,77
Totaal jaar 1 en jaar 2
€ 93.496,92
-10%
€ 84.147,23
Tweede fase (correctie)
4.19.
Partijen verschillen verder van mening over de vraag of er nog een billijkheidscorrectie moet plaatsvinden. Volgens TFC heeft [eisende partij] namelijk zelf aanleiding gegeven voor de opzegging van veel klanten: er kan haar een verwijt worden gemaakt voor de beëindigingen. Verder is de agentuurovereenkomst maar van korte duur geweest (volgens TFC als gevolg van het niet goed functioneren van [eisende partij] ) en is er geen concurrentiebeding overeengekomen (zodat zij in haar levensonderhoud kan blijven voorzien). [eisende partij] is het hier niet mee eens.
4.20.
De kantonrechter overweegt dat de duur van de overeenkomst op zich en het feit dat er geen concurrentiebeding overeen is gekomen, niet maken dat er een correctie naar beneden zal moeten plaatsvinden. De reden van beëindiging zou daartoe mogelijk wel aanleiding kunnen geven. TFC heeft in dat verband een aantal omstandigheden naar voren gebracht (de wijze van communiceren van [eisende partij] en het niet op de hoogte zijn van werkwijzen binnen TFC) op grond waarvan het volgens TFC aan [eisende partij] te wijten is dat de agentuurovereenkomst is geëindigd. [eisende partij] heeft dit echter gemotiveerd betwist. De kantonrechter is van oordeel dat daarom onvoldoende is onderbouwd dat de wijze van communiceren van [eisende partij] met de klanten, mede als gevolg van het niet op de hoogte zijn van werkwijzen binnen TFC, aanleiding is geweest voor klanten om te stoppen met het bestellen van kleding bij TFC. Het hierover door TFC gestelde kan dan ook geen grond opleveren om op grond van de billijkheid een correctie naar beneden te laten plaatsvinden. De klantvergoeding zal daarom worden vastgesteld op een bedrag van € 84.147,23.
Derde fase (wettelijk maximum)
4.21.
De klantvergoeding mag de maximale wettelijke vergoeding, zoals opgenomen in lid 2 van artikel 7:442 BW niet te boven gaan. In dit geval gaat het om de beloning van één jaar, berekend naar het gemiddelde van de gehele duur van de agentuurovereenkomst. Dit maximum komt volgens [eisende partij] uit op een bedrag van € 159.638,41, aangezien zij in totaal € 252.760,81 aan commissie heeft verdiend in 19 maanden. TFC heeft ter zake geen bedragen genoemd, maar aangevoerd dat [eisende partij] het maximum niet zal overschrijden, omdat dat volstrekt onmogelijk is voor het aantal klanten dat door [eisende partij] is aangebracht en waarvan TFC nog voordeel geniet.
4.22.
De kantonrechter overweegt dat het door [eisende partij] genoemde bedrag door TFC niet is betwist, zodat dat bedrag als maximum heeft te gelden. Het hiervoor in rechtsoverweging 4.18 uitgerekende bedrag overschrijdt dat maximum niet. Dat betekent dat de vordering van [eisende partij] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 84.147,23.
Kosten
4.23.
[eisende partij] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 2.775,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.616,47 bij € 84.147,23 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom
€ 1.616,47 toe. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.24
TFC is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2,00 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.580,44
4.25
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt TFC om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 84.147,23, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 22 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt TFC om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 1.616,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag, vanaf acht dagen na betekening van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt TFC in de proceskosten van € 2.580,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als TFC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt TFC tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma en in het openbaar uitgesproken op
24 september 2024.
524