ECLI:NL:RBNNE:2024:4508

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
18-157917-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met verminderde toerekenbaarheid

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting op 12 mei 2024 in [plaats]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. P.C. Schutte, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman. De rechtbank oordeelde dat het bewezen was dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht door open vuur en een brandbare stof in aanraking te brengen met een schuurdeur, waardoor deze gedeeltelijk verbrandde. Echter, de rechtbank achtte niet bewezen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, en sprak de verdachte vrij van dat deel van de tenlastelegging. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en andere persoonlijkheidsstoornissen, wat leidde tot de conclusie dat het feit in verminderde mate aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 192 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling en begeleiding door een reclasseringsinstelling. De rechtbank benadrukte de ernst van brandstichting en de impact daarvan op de samenleving, maar nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.157917.24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 19 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1978 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 november 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Schutte, advocaat te Winschoten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2024 te [plaats] , althans in Nederland, in en/of op een perceel gelegen aan [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door in en/of bij een schuurdeur en/of een schuurtje open vuur en/of terpentine, althans een brandbare stof, in aanraking te brengen met voornoemde schuurdeur en/of een schuurtje ten gevolge waarvan voorgenoemde schuurdeur en/of schuurtje (gedeeltelijk) zijn verbrand terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten het schuurtje en/of inhoud van dit schuurtje en/of omliggendeschuren en/of panden, en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de aldaar aanwezigebewoners van de omliggende panden, te duchten was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu niemand daadwerkelijk heeft gezien dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht en verdachte het hem ten laste gelegde stellig heeft ontkend. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest, zodat vrijspraak van dit deel van de tenlastelegging moet volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 5 november 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben in de ochtend van 12 mei 2024 in [plaats] bij de woning van [naam] aan de [adres] geweest. Ik wilde mijn telefoon halen. Ik was boos, geïrriteerd. Ik ben door de steeg, waar de brand is gesticht, gefietst. De getuige [getuige] zou mij inderdaad herkend kunnen hebben. Wij hebben elkaar eerder gezien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 12 mei 2024, opgenomen oppagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024124188 d.d. 10 juni 2024, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 12 mei 2024, omstreeks 07.30 uur, ging mijn deurbel. [verdachte] zat te schelden en te vloeken omdat hij zijn telefoon wilde hebben. [verdachte] werd helemaal gek, hij was erg agressief. Toen ik bij mijn schuurtje kwam zag ik dat de deur helemaal zwart was. Ik hoorde van een buurvrouw dat [verdachte] de deur in de brand had gestoken. De buurvrouw van wie ik dat hoorde is [getuige] (
de rechtbank begrijpt: getuige [getuige]).
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 mei 2024,opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op zondag 12 mei 2024 omstreeks 07.45 uur was ik thuis in mijn woning. Ik woon op de [adres] in [plaats] . Ik hoorde geschreeuw. Ik ben naar mijn balkon gelopen. Ik hoorde opeens geluid komen uit de brandgang naast mijn woning. Het klonk alsof er met vloeistof werd gegooid. Gelijk daarna rook ik een sterke, zure brandlucht en zag ik blauwe rook uit de brandgang komen. Ik zag direct daarna een man wegfietsen uit de brandgang. Ik herkende de man als [verdachte] . Ik herken hem voor duizend procent.
Ik ben gelijk naar beneden gegaan, naar de brandgang. Ik zag dat de schuurdeur van de woning [adres] in brand stond. Ik zag hoge vlammen die richting de kunststof overkapping van de brandgang gingen. Nadat de brand geblust was zag ik dat de schuurdeur helemaal zwartgeblakerd was.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 13 mei2024, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik zag dat de ontstaansplaats van de brand aan de linker onderzijde/buitenzijde van de schuurdeur van perceel [adres] was. Ik zag dat de onderzijde van de schuurdeur ingebrand was en het kozijn en de deur reeds verkleurd waren ten gevolge van de beginnende brand. In de grond onder de bestrating bij de ontstaansplaats werd door mij een verhoogde concentratie ontbrandbare vloeistof gemeten, wat in relatie gebracht zou kunnen worden met een opzettelijke brandstichting. Indien er geen tijdige interventie had plaatsgevonden, in de vorm van het blussen in het beginstadium van de brand door een getuige, had de brand zich kunnen uitbreiden via de kunststoffen materialen van de fietsenschuren naar het houten/bitumen dak en de kunststoffen overkapping.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat niet hij maar iemand anders de brand heeft gesticht. Dit heeft hij gezien toen hij langs de schuur aan de [adres] in [plaats] fietste. De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet aannemelijk. Ten eerste komt verdachte, ondanks dat hij bij de politie en de rechter-commissaris uitvoerig heeft verklaard, pas op de terechtzitting met deze niet (meer) te verifiëren verklaring. Verdachte is verder niet eenduidig over waarom hij pas ter zitting verklaart over de andere persoon die hij stelt te hebben gezien. Daar komt bij dat verdachte geen details geeft over wie of wat hij dan precies heeft gezien. Ten tweede is er door de getuigen niemand anders dan verdachte ter plaatse gezien op die vroege zondagochtend van 12 mei 2024, op het moment van de brandstichting. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij ter plaatse was op het moment dat de brand ontstond. Getuige [getuige] omschrijft wat zij hoort, ruikt en ziet. Zij noemt verdachte zelfs bij naam. Zij heeft geen tweede persoon gezien. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de inhoud van deze verklaring te twijfelen. De rechtbank acht daarom bewezen dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht.
Gelet op de beschrijving in het proces-verbaal forensisch onderzoek acht de rechtbank niet bewezen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest. Uit het procesverbaal leidt de rechtbank af dat er geen direct gevaar voor het overslaan van de brand naar de woningen was. Via meerdere schakels - de geschakelde schuren, via het dak van die schuren of de overkapping naar de kozijnen van de ramen aan de zijkant van het appartementencomplex - had de brand mogelijk kunnen overslaan naar de woningen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van een naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar voor personen. De afstand van de fietsenschuur tot de woningen acht de rechtbank daartoe in dit geval te groot. Voorts acht de rechtbank van belang dat de inen uitgang van de woningen zich aan de voorzijde van het appartementencomplex bevindt. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 mei 2024 te [plaats] op een perceel gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door bij een schuurdeur open vuur en een brandbare stof in aanraking te brengen met voornoemde schuurdeur, ten gevolge waarvan voorgenoemde schuurdeur gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het schuurtje en inhoud van dit schuurtje en omliggende schuren te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De verdediging heeft ingestemd met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het begeleid wonen, nu de vader van verdachte hem begeleiding en een woonplek biedt als verdachte op vrije voeten komt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch rapport van 19 augustus 2024 en de rapportage van Reclassering Nederland van 22 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 12 mei 2024 brand gesticht bij aangever, waarbij schade is ontstaan aan een schuur. Door kordaat optreden van een omwonende is de schade beperkt gebleven. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen kwalijk. Brandstichting is een ernstig strafbaar feit en veroorzaakt niet alleen materiële schade maar leidt ook tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Uit het door de psycholoog, N.P.A. van der Weegen, opgemaakte rapport komt naar voren dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale trekken. ADHD en stoornissen in het gebruik van alcohol en drugs konden niet worden uitgesloten. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van deze stoornissen. De psycholoog heeft de rechtbank geadviseerd verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, wat in strafmatigende zin wordt meegewogen. Ook de officier van justitie heeft hiermee bij zijn strafeis rekening gehouden.
Uit het psychologisch rapport komt verder naar voren dat verdachte door de stoornissen sociale situaties onvoldoende overziet en dat hij geneigd is sterk rigide overtuigingen te hebben. Ook is hij geneigd te denken dat anderen hem zullen benadelen en is hij weinig geneigd verantwoordelijkheid te nemen. Het recidiverisico wordt door de psycholoog als hoog ingeschat en door de stoornissen van verdachte zal hij moeilijk behandelbaar zijn. Verdachte is gebaat bij behandeling binnen een forensische kliniek en bij behandeling en begeleiding door een FACT-team. Binnen een vrijwillig kader zal hij zich niet laten behandelen of geneigd zijn voortijdig af te haken.
De reclassering heeft vervolgens een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 192 dagen. Dit is de tijd die verdachte tot de uitspraak reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden (270 dagen) met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden. Dit voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan strafbare feiten. Daarnaast zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geformuleerd in haar adviesrapport. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte op een voor hem passende woonplek verblijft, zodat ook de bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan begeleid of beschermd wonen, indien de reclassering dit nodig vindt, zal worden opgelegd.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan is gevorderd door de officier van justitie, nu zij niet bewezen acht dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 462 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 270 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich na uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland op de door hen aangegeventijdstip en locatie(s), en de aanwijzingen opvolgt die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd; binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waar de veroordeelde aan zal werken deze te behalen;
dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt,poliklinisch laat behandelen door een daartoe geschikte instelling en zich daarnaast laat begeleiden door het FACT-team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde, indien de reclassering dit nodig vindt, gedurende de gehele proeftijd of zoveelkorter als de reclassering nodig vindt, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik tebeheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken voor de controle en bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Dit kunnen zowel aangekondigde als onaangekondigde controles betreffen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een ofmeer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. E.R. van Slooten, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2024.
Mr. Schuth is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.