Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.Raadsonderzoek
3.Standpunten van partijen
4.Beoordeling
5.Beslissing
fn: 679)
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over het verblijf van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die in een pleeggezin woont. De pleegouders, [de pleegvader] en [de pleegmoeder], hebben een vordering ingesteld om [minderjarige] terug te laten keren naar hun pleeggezin, nadat zij door de moeder in een crisispleeggezin was geplaatst zonder toestemming van de pleegouders. De moeder, gedaagde in conventie, heeft zich verzet tegen deze terugplaatsing en stelt dat het opvoedklimaat bij de pleegouders niet goed is voor [minderjarige].
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de zorgen die zijn geuit over de opvoedsituatie bij de pleegouders, waaronder zorgmeldingen uit 2019, 2022 en 2024. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan en geadviseerd dat het verblijf van [minderjarige] in het crisispleeggezin in haar belang is, omdat er twijfels zijn over de veiligheid en het affectieve klimaat in het pleeggezin. De pleegouders hebben echter betoogd dat [minderjarige] per direct moet terugkeren, omdat zij niet zonder hun toestemming in een crisispleeggezin had mogen worden geplaatst.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is om voorlopig bij de pleegouders te blijven, gezien de hechtingsrelatie die zij met hen heeft en het feit dat er geen concrete zorgen zijn over haar welzijn in het pleeggezin. De rechter heeft de vordering van de moeder tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] afgewezen en de moeder veroordeeld om [minderjarige] binnen een week na betekening van het vonnis terug te brengen naar de pleegouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten zijn gecompenseerd.