ECLI:NL:RBNNE:2024:4468

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
194477
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging omgang voor zes maanden gelet op de psychische toestand van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 september 2024 een beschikking gegeven inzake het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], geboren op respectievelijk 23 oktober 2014 en 18 februari 2017. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A. Schütz, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de man, die niet in rechte verschenen is, het recht op omgang te ontzeggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man lijdt aan ernstige psychische problematiek, waaronder een bipolaire stoornis, en dat dit een negatieve impact heeft op de kinderen. De vrouw heeft aangegeven dat de kinderen bang zijn voor de man en geen omgang met hem willen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat de kinderen hulp nodig hebben en dat omgang onder begeleiding van een professionele instantie moet plaatsvinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat het in het belang van de kinderen is dat de vrouw alleen met het gezag wordt belast. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en de man het recht op omgang voor de duur van zes maanden ontzegd, gekoppeld aan de maximale duur van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaak-/rekestnummer: C/17/194477 / FA RK 24-722
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 27 september 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
niet in rechte verschenen.

1.Procesverloop

1.1.
Door de vrouw is een verzoekschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op de griffie op 10 april 2024.
1.2.
Op 16 mei 2024 heeft de rechtbank van mr. Schütz een door de man ondertekende referteverklaring ontvangen, die door kantoorgenoot mr. A.J. de Boer is geautoriseerd.
1.3.
Nadien heeft de rechtbank kennis genomen van een F9-formulier met bijlagen namens de vrouw, ingekomen op de griffie op 23 augustus 2024.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 30 augustus 2024. De vrouw is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Mevrouw [achternaam] was namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig tijdens de mondeling behandeling.
1.5.
De man is, ondanks dat hij op juiste wijze is opgeroepen, zonder nader bericht, niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest met elkaar. Bij beschikking van 22 november 2017 van de rechtbank Amsterdam is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 29 november 2017 ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [kind 1] , geboren op 23 oktober 2014 te [plaatsnaam] ;
- [kind 2] , geboren op 18 februari 2017 te [plaatsnaam] .
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.4.
In het kader van de echtscheiding hebben partijen een ouderschapsplan opgesteld die aangehecht is aan de echtscheidingsbeschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen destijds een co-ouderschapsregeling overeengekomen.
2.5.
Vanwege een incident in januari 2024 is de omgang tussen de man en de kinderen door de vrouw stopgezet.

3.Verzoek

3.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de vrouw voortaan alleen met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] belast zal zijn;
- de beschikking van 22 november 2017, althans het daarin opgenomen ouderschapsplan, te wijzigen met betrekking tot de omgangsregeling tussen de man en [kind 1] en [kind 2] en in plaats daarvan primair te bepalen dat aan de man het recht op omgang ontzegd wordt, subsidiair te bepalen dat de omgang alleen onder begeleiding van een professionele instantie zal plaatsvinden.

4.Standpunten van partijen en het advies van de Raad

Standpunt van de vrouw
4.1.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoeken aangevoerd dat de man in het verleden meermaals psychoses heeft gehad. Dit heeft onder meer in 2006 tot een gedwongen opname van de man geleid. Volgens de vrouw is destijds bij de man een biopolaire stoornis vastgesteld. De man ontkent grotendeels zijn psychische problematiek dat gepaard gaat met veel wiet- en alcoholgebruik door de man, aldus de vrouw. Na de scheiding van partijen in 2017 kreeg de man een onstabiele relatie met zijn (inmiddels ex-)partner. Het ging mede daardoor niet goed met de man ten gevolge waarvan de kinderen in 2023 een aantal weken niet bij de man zijn geweest. In overleg tussen partijen is de co-ouderschapregeling medio 2023 gewijzigd naar een weekendschema, inhoudende dat de kinderen één weekend per twee weken bij de man verbleven en doordeweeks op een avond bij de man eten. Op 2 januari 2024 heeft zich volgens de vrouw een incident voorgedaan, waarbij de man in het bijzijn van de kinderen heftig gedrag heeft vertoond. Naar alle waarschijnlijkheid verkeerde de man toen in een psychose. Hierdoor zijn de kinderen erg overstuur en angstig geraakt. De huisarts, politie, GGD, GGZ en Veilig Thuis zijn betrokken geraakt bij de gezinssituatie. In februari 2024 heeft de man de vrouw bericht dat hij graag ziet dat de vrouw de voogdij over de kinderen op zich neemt en dat hij verder geen enkel contact meer wil hebben met de vrouw. De man heeft vervolgens zijn huis verkocht en spullen van de kinderen naar de kringloopwinkel gebracht, aldus de vrouw.
4.2.
De vrouw stelt dat de kinderen nog steeds bang zijn voor de man en aangeven geen omgang met de man te willen hebben. Zo lang de man de benodigde hulpverlening weigert en geen medicatie inneemt tegen psychoses acht de vrouw omgang tussen de man en de kinderen schadelijk voor de kinderen. Om die reden heeft de vrouw verzocht om de man het recht op omgang te ontzeggen. Mocht in de toekomst blijken dat het weer verantwoord is om de omgang te hervatten, dan kan de omgang volgens de vrouw onder begeleiding van een professionele instantie plaatsvinden. Het tempo van de kinderen moet hierin leidend zijn.
4.3.
De vrouw heeft verder hulp gezocht bij haar huisarts en bij Amarylis. Vanwege de angst bij de kinderen en de vele vragen die zij hebben, is vanuit de hulpverlening geadviseerd om ondersteuning voor de kinderen in te zetten door middel van het KOPP-traject (Kinderen van Ouders met Psychische Problematiek). De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat dit traject niet gestart kan worden omdat hiervoor toestemming van de man nodig is en de man volgens de vrouw slechts heeft gereageerd met de woorden 'val dood'. Vanwege de ernstige psychische problematiek bij de man is hij volgens de vrouw niet in staat te denken, te handelen en te beslissen in het belang van de kinderen en daardoor niet in staat de verantwoordelijkheid te dragen die hoort bij ouderlijk gezag. Het is voor de vrouw niet mogelijk om gezamenlijk met de man gezagsbeslissingen te nemen, nu de man ook ieder contact met de vrouw afhoudt. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij heeft vernomen dat de man recent gedwongen is opgenomen met een machtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De man zou verblijven op de gesloten afdeling van het GGZ te [plaatsnaam] .
Standpunt van de man
4.4.
Bij de referteverklaring van 14 mei 2024 heeft de man verklaard dat hij bekend is met de inhoud van het verzoekschrift van de vrouw en dat hij zich niet verzet tegen de verzoeken.
Advies van de Raad
4.5.
De Raad stelt voorop dat het een heftige periode voor de kinderen is en dat het belangrijk is dat de kinderen hulp krijgen om te leren omgaan met een ouder met psychische problematiek. De Raad acht het zeer wenselijk dat de kinderen het KOPP-traject gaan volgen, zodat zij inzicht krijgen in de huidige situatie en hun vragen worden beantwoord. Het KOPP-traject biedt gespecialiseerde hulp en de kinderen hebben hier meer baat bij dan bij de huidige gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts dan wel met een medewerker van school. Tijdens het KOPP-traject kan ook samen met de kinderen worden bekeken in hoeverre het haalbaar is om hier ook met de man zelf over in gesprek te gaan en of omgang tussen de man en de kinderen op termijn aan de orde kan zijn. De Raad deelt het standpunt van de vrouw dat indien de omgang op termijn wordt hervat dit eerst onder begeleiding van de hulpverlening moet plaatsvinden. Het vertrouwen van de kinderen in hun vader moet worden hersteld. De Raad begrijpt eveneens het verzoek van de vrouw om haar met het eenhoofdig gezag te belasten. De man is momenteel psychisch niet in staat om het gezag over de kinderen uit te oefenen. Er is geen zicht op wanneer het weer beter zal gaan met de man. De Raad acht het in het belang van de kinderen dat de vrouw nu wel alleen gezagsbeslissingen kan nemen, te meer nu is gebleken dat de kinderen dringend (gespecialiseerde hulp) nodig hebben waarvoor toestemming van de man nodig is.

5.Beoordeling

5.1.
De man heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet ter zitting verschenen. Wel beschikt de rechtbank over een door de man ondertekende referteverklaring, waarin staat vermeld dat de man zich niet verzet tegen het verzochte. Naar het oordeel van de rechtbank staat het wel of niet gezamenlijk uitoefenen van het gezag niet ter vrije bepaling van partijen, dat is een beslissing die voorbehouden is aan de rechtbank zodat de rechtbank over zal gaan tot een inhoudelijke beoordeling waarbij ook het advies van de Raad wordt meegenomen. Daar komt bij dat de rechtbank mogelijk geen of beperkte waarde mag hechten aan het tot uitdrukking gekomen standpunt van de man zoals verwoord in de referteverklaring. Gelet op de toelichting van de vrouw dat de man in januari 2024 in een psychose verkeerde, en thans gedwongen opgenomen is in het kader van de Wvggz, is het de vraag of de man volledig besefte of beseft wat zijn verklaring inhoudt.
Gezag
5.2.
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:251a BW, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
5.3.
Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, leidt de rechtbank af dat de vrouw van mening is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, gelegen in de psychische problematiek van de man en de daarmee gepaard gaande belemmeringen in de gezagsuitoefening. Nu de vrouw haar verzoek heeft gebaseerd op een wijziging van omstandigheden is zij ontvankelijk in haar verzoek. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de gestelde wijziging van omstandigheden relevant is en zal daarom overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
5.4.
Het verzoek van de vrouw moet vervolgens worden getoetst aan artikel 1:251a, eerste lid BW, nu artikel 1:253n, tweede lid BW dit van overeenkomstige toepassing verklaart. Op grond hiervan kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat een van de ouders met het gezag wordt belast. Voor gezamenlijk gezag is in het algemeen vereist dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen op een wijze die niet belastend is voor de kinderen en hun veiligheid niet in gevaar brengt, dan wel dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Indien hiervan geen sprake is kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat aan een van de ouders alleen het ouderlijk gezag over de kinderen toekomt dan wel blijft toekomen.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 1:251a BW en dat het verzoek van de vrouw moet worden toegewezen. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
5.7.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het de rechtbank duidelijk geworden dat de man kampt met psychische problematiek als gevolg waarvan de man niet in staat is om een goede invulling te geven aan het ouderlijk gezag. De man kan in deze toestand niet gezamenlijk met de vrouw overleggen en zich een oordeel vormen over de te nemen beslissingen. Uit meerdere berichten van de man volgt dat hij op geen enkele wijze contact wil hebben met de vrouw. Daarnaast heeft de man geen toestemming willen geven voor deelname van de kinderen aan het KOPP-traject.
5.8.
Gebleken is dat de psychische problemen van de man, die onder meer hebben geleid tot een heftig incident in januari 2024 waarvan de kinderen getuige waren, veel impact hebben op de kinderen. De rechtbank deelt het standpunt van de Raad en is van oordeel dat vanwege de zorgen die er momenteel over de kinderen zijn en de kwetsbaarheid van de situatie dringend hulpverlening in de vorm van het KOPP-traject moet worden ingezet. Hierin mag geen enkele vertraging meer plaatsvinden. Gelet op voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken, bij het in stand laten van het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft, gelet op de ernst van de problematiek bij de man, niet de verwachting dat de man binnen afzienbare tijd in staat is om weer invulling te geven aan het ouderlijk gezag.
De rechtbank acht het dan ook in het belang van de kinderen dat de vrouw alleen met het gezag wordt belast.
Opmerking ten aanzien van de beoordeling van het overige verzoek van de vrouw
5.9.
De rechtbank zal het overige verzoek - ook al is er strikt genomen nog sprake van
gezamenlijk gezag - beoordelen als ware er al sprake van eenhoofdig gezag. De rechtbank
acht dit het meest zuiver en dit doet recht aan de meest actuele feitelijke situatie. Partijen zijn
gebaat bij beslissingen die daarop van toepassing zijn en die dan ook het meest bestendig
zijn.
De (ontzegging van de) omgang
5.10.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid stelt de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. De rechter ontzegt, gelet op lid 3, het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
indien de ouders kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
indien omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
5.11.
De rechtbank merkt op, dat een ontzegging van het recht op omgang tussen een ouder en een kind een in tijd beperkt karakter heeft. De Hoge Raad (HR) heeft geoordeeld dat in ieder geval na een periode van een jaar, of als de omstandigheden wijzigen ook eerder, een nieuw verzoek tot vaststelling/wijziging van een zorgregeling kan worden ingediend (zie HR 27 februari 2009, LJN BG5045).
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken voldoende blijkt dat de omstandigheden na de in het ouderschapsplan overeengekomen omgangsregeling, die bekrachtigd is in de beschikking van 22 november 2017, zijn gewijzigd, zodat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
5.13.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid omgang tussen een ouder en de kinderen geacht wordt in het belang van de kinderen te zijn. Het ontzeggen van het recht van een ouder op het hebben van contact met zijn kinderen is zeer ingrijpend en kan bovendien schadelijk zijn voor de kinderen. Hier mag dus niet lichtzinnig toe overgegaan worden.
5.14.
De rechtbank stelt vast dat de man nog een lange weg heeft te gaan voordat sprake is van een stabiele situatie. In januari 2024 heeft de man voor het laatst omgang met de kinderen gehad. Er heeft zich toen een situatie voorgedaan waardoor het gevoel van veiligheid bij de kinderen is beschadigd. De kinderen geven aan angstig te zijn voor de man en willen geen omgang met hem. Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment geen draagvlak is voor omgang en dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank acht het aannemelijk dat gedwongen contact tussen de man en de kinderen op dit moment een negatieve weerslag zal hebben op de kinderen en de onrust juist zal versterken. De kinderen moeten zich de komende maanden juist in alle rust kunnen richten op de deelname aan het KOPP-traject, zodat zij inzicht krijgen in de huidige situatie en hun vertrouwen in de man kan worden hersteld. Ook is de rechtbank van oordeel dat de man vanwege zijn psychische problematiek op dit moment kennelijk ongeschikt is tot het hebben van omgang met de kinderen.
5.15.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat voldaan is aan het bepaalde in artikel 1:377a, derde lid, van het BW en het verzoek van de vrouw tot ontzegging van de omgang zal dan ook worden toegewezen. Zoals reeds is overwogen, is er bij de man sprake van ernstige psychische problematiek en er is een machtiging op basis van de Wvggz verleend. Uit de systematiek van de Wvggz vloeit voort dat een eerste zorgmachtiging voor maximaal zes maanden verleend kan worden. Uit de toelichting van de vrouw maakt de rechtbank op dat er van een dergelijke eerste zorgmachtiging sprake is. Het doel van een zorgmachtiging is het stabiliseren van de geestelijke gezondheid van de betrokkene zodat betrokkene zich weer in de samenleving staande kan houden. De rechtbank ziet daarom aanleiding de duur van de ontzegging te koppelen aan de maximale duur van een eerste zorgmachtiging, te weten zes maanden.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen [kind 1] , geboren op 23 oktober 2014 te [plaatsnaam] en [kind 2] , geboren op 18 februari 2017 te [plaatsnaam] ;
6.2.
bepaalt dat voortaan alleen de vrouw belast is met het ouderlijk gezag over de minderjarigen [kind 1] , geboren op 23 oktober 2014 te [plaatsnaam] en [kind 2] , geboren op 18 februari 2017 te [plaatsnaam] ;
6.3.
ontzegt de man het recht op omgang met de minderjarigen [kind 1] , geboren op 23 oktober 2014 te [plaatsnaam] en [kind 2] , geboren op 18 februari 2017 te [plaatsnaam] , voor de duur van zes maanden;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
- door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
fn: 902