Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/057783-23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/072035-23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/186295-21
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboorte datum] 2006 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18/057783-23
1.
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te [plaats] , gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen en/of met kracht en/of met de vuist) op en/of tegen het hoofd en/of
(elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of zijn hoofd in een nek klem heeft genomen en/of gehouden en/of hem in het water heeft geduwd en/of getrokken en/of (meermalen en/of met kracht) met de voet en/of met de knie en/of het scheenbeen in en/of tegen en/of in de richting van het gezicht/hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te [plaats] , gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (meermalen en/of met kracht en/of met de vuist) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of zijn hoofd in een nek klem heeft genomen en/of gehouden en/of hem in het water heeft geduwd en/of getrokken en/of (meermalen en/of met kracht) met de voet en/of met de knie en/of het scheenbeen in en/of tegen en/of in de richting van het gezicht/hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te [plaats] , gemeente Smallingerland [slachtoffer] heeft mishandeld door hem (meermalen en/of met kracht en/of met de vuist) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of op en/of tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of zijn hoofd in een nek klem te nemen en/of te houden en/of hem in het water te duwen
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te [plaats] , gemeente Smallingerland opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 9,05 gram ((dan wel) 22 pillen (XTC)) MDMA, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te [plaats] , gemeente Smallingerland opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
In de zaak met parketnummer 18/072035-23
1.
hij, op of omstreeks 30 januari 2023, te [plaats] , in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,22 gram, danwel 15 zogenoemde XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 30 januari 2023, te [plaats] , in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, feit 2 en feit 3 in de zaak met parketnummer 18/057783-23 en voor feit 1 en feit 2 in de zaak met parketnummer 18/072035-23.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten geen verweer gevoerd.
Wel heeft hij over feit 1 in de zaak met parketnummer 18/057783-23 aangevoerd dat niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt. Immers heeft verdachte ontkend dat hij dit heeft gedaan, lopen de verklaringen op dit punt uiteen en duidt het letsel van het slachtoffer daar ook niet op. De rechtbank zou daarom moeten uitgaan van de verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 in de zaak met parketnummer 18/057783-23 en feit 1 en feit 2 in de zaak met parketnummer 18/072035-23 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Die aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
BewijsoverwegingPoging tot doodslag
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 primair in de zaak met parketnummer 18/057783-23 als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte toegepaste geweld een poging tot doodslag oplevert. Verdachte heeft ten minste het voorwaardelijk opzet gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg in dit geval de dood van het slachtoffer is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard en overweegt daartoe als volgt.
Aanmerkelijke kans op de dood
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft op grond van de verklaring van het slachtoffer in combinatie met de getuigenverklaringen van [naam] en [naam] , anders dan de raadsman, de overtuiging dat verdachte meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer in een nek klem gehouden en meermalen met de vuist tegen het hoofd gestompt. Ook toen het slachtoffer uit het water probeerde te klimmen en nog half op de grond lag, is verdachte doorgegaan met schoppen tegen het hoofd. Volgens getuige [naam] had het slachtoffer niks in te brengen.
Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam, met vitale levensfuncties, is. Wanneer met kracht en met geschoeide voet op het hoofd wordt geschopt, bestaat de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Hierbij kan één schop al
voldoende zijn. Dat gold temeer toen het slachtoffer uit het water probeerde te klimmen en nog half op de grond lag. Hij was toen extra kwetsbaar. Voordat het slachtoffer meermalen werd geschopt, heeft hij van verdachte ook al meerdere vuistslagen tegen het hoofd gekregen. Daarbij werd hij door verdachte in een nek klem gehouden, waardoor hij weerloos was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met deze gedragingen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven heeft geroepen.
Dat mogelijkerwijs niet alle vuistslagen en schoppen richting het hoofd zijn aangekomen en/of het slachtoffer het geweld deels heeft kunnen afweren, doet niet af aan voornoemd oordeel. Potentieel hadden ook die vuistslagen en schoppen het slachtoffer dodelijk kunnen raken.
Bewuste aanvaarding van de dood
De rechtbank is verder van oordeel dat van verdachte mocht worden verwacht dat hij zich ook bewust was van die aanmerkelijke kans op de dood. De vervolgvraag betreft dan of verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft
aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans op de dood, kan namelijk niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op de dood ook bewust heeft aanvaard. Er kan namelijk ook sprake zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood ook bewust heeft aanvaard. Dit oordeel is enerzijds ingegeven doordat verdachte tijdens het geweld tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij hem dood zou maken en anderzijds door de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte. Verdachte heeft meermalen gestompt en geschopt tegen/richting het hoofd en zich amper gericht op andere delen van het lichaam. Daarbij heeft hij twee keer ernstig geweld toegepast op momenten dat het slachtoffer kwetsbaar en weerloos was, namelijk tijdens de nek klem en toen het slachtoffer uit het water probeerde te klimmen. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra- indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank acht de poging doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 in de zaak met parketnummer 18/057783-23 en feit 1 en feit 2 in de zaak met parketnummer 18/072035-23 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 18/057783-23
1. primair
hij op 26 februari 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen en met kracht en met de vuist tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gestompt en zijn hoofd in een nek klem heeft genomen en gehouden en hem in het water heeft geduwd en meermalen met de voet tegen en in de richting van het gezicht/hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 26 februari 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 9,05 gram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op 26 februari 2023 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd.
In de zaak met parketnummer 18/072035-23
1.
hij op 30 januari 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 15 zogenoemde XTC pillen, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 30 januari 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38,6 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18/057783-23
primairpoging tot doodslag
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
In de zaak met parketnummer 18/072035-23
1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 in de zaak met parketnummer 18/057783-23 en voor feit 1 en feit 2 in de zaak met parketnummer 18/072035-23 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: voorwaardelijke PIJ- maatregel), met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft zij gevorderd om als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en de voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming op te nemen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de strafeis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 25 januari 2024, het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van psychiater dr. S.J. Roza d.d. 21 december 2023, het psychologisch onderzoek Pro Justitia van GZ-psycholoog M. van Engers
d.d. 21 december 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in één maand tijd schuldig gemaakt aan het plegen van vijf strafbare feiten. Alle feiten hebben te maken met het drugscircuit waar verdachte in zat. Zo heeft hij op twee verschillende dagen (dealer)hoeveelheden drugs bij zich gehad en heeft hij ernstig geweld tegen een 13-jarige jongen gebruikt, die op dat moment zijn drugsschuld bij verdachte niet kon inlossen. Verdachte heeft pijn, letsel en schade bij het slachtoffer veroorzaakt. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zeker gezien de omstandigheden waaronder het geweld is gepleegd, kan de rechtbank zich voorstellen dat dit zeer vernederend en beangstigend voor het slachtoffer moet zijn geweest. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten zich nog lang onveilig voelen en lange tijd gebukt kunnen gaan onder de negatieve psychische gevolgen ervan. Daar
komt bij dat een feit als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Dat geldt te meer als die feiten op de openbare weg worden gepleegd, zoals hier het geval was. Veel mensen hebben het zien gebeuren. Ook heeft verdachte met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat drugs schadelijk zijn voor de gezondheid. Verdachte heeft met zijn handelen nog maar eens aangetoond dat het drugscircuit een gevaarlijke en nare wereld is. De rechtbank neemt verdachte dit alles kwalijk.
Persoonlijke omstandighedenAlgemeen
Verdachte was (bijna) 17 jaar oud toen hij de feiten pleegde. Hij is al twee keer eerder veroordeeld voor geweldsfeiten en liep tijdens het plegen van de onderhavige feiten nog in een proeftijd. Ondanks een eerdere leerstraf en bijzondere voorwaarden is hij opnieuw in herhaling gevallen. In het kader van de voorlopige hechtenis in onderhavige strafzaak moest verdachte zich aan schorsingsvoorwaarden houden, waaronder intensief toezicht door de jeugdreclassering en het dragen van een enkelband.
Advies psychiater en psycholoog
In voornoemde rapporten hebben de psychiater en psycholoog onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. Zij hebben zakelijk weergegeven het volgende geconcludeerd.
Bij verdachte is sprake van een norm-overschrijdende gedragsstoornis op basis van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en een stoornis in cannabis- en amfetaminegebruik. Deze stoornissen waren tijdens de feiten ook aanwezig en hebben zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd om feit 1 en feit 3 in de zaak met parketnummer 18/057783-23 in verminderde mate toe te rekenen.
Geadviseerd wordt om het reeds ingezette traject van behandeling en begeleiding voort te zetten. Indien dat namelijk wegvalt, wordt het herhalingsgevaar op hoog ingeschat. Beide deskundigen adviseren om de behandeling en begeleiding in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel te doen. Volgens de psychiater is deze maatregel nodig ter (positieve) beïnvloeding van de bedreigde persoonlijkheidsstoornis en ter vermindering van zijn antisociale gedrag. De psycholoog schrijft daarover dat deze maatregel geïndiceerd is om te voorkomen dat verdachte de keuze maakt om zijn straf uit te zitten en behandeling voor zijn stoornissen achterwege blijft.
Advies Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) schat het herhalingsgevaar, ondanks het strakke kader, in op hoog. De verklaring hiervoor is dat verdachte zich onvoldoende aan de schorsingsvoorwaarden en afspraken met de jeugdreclassering houdt. De Raad heeft al vaker bij verdachte gezien dat het hem op de lange termijn niet lukt om zich aan de regels en afspraken te houden. Verdachte is gebaat bij veel duidelijkheid, structuur en strakke kaders. Daarom is het van belang dat verdachte intensief ondersteund en begeleid blijft worden door de jeugdreclassering. Verdachte is op dit moment weer beter in de samenwerking en geeft aan ook echt beter te willen. De Raad is dan ook net als de gedragsdeskundigen van mening dat het huidige traject doorgezet dient te worden, omdat er nog behandelmogelijkheden worden gezien. Net als de psychiater en psycholoog adviseert de Raad dan ook om aan verdachte de voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Zij adviseren om de volgende bijzondere voorwaarden op te nemen: 1) verblijven bij VNN, 2) verplichte behandeling, 3) hebben van onderwijs/dagbesteding, 4) middelenverbod en -controle en 5) toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, waarvan de eerste 6 maanden in de vorm van ITB Harde Kern.
Straf en maatregelStraf
De rechtbank is van oordeel dat de hoeveelheid aan en ernst van de feiten, in het bijzonder de poging tot doodslag, in combinatie met het feit dat verdachte al twee keer eerder is veroordeeld voor (onder andere) geweldsfeiten, maken dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. De rechtbank kan zich verder met voornoemde inhoud en conclusies van de deskundigen verenigen en concludeert dat feit 1 en 3 in de zaak met parketnummer 18/057783-23 aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Gelet op die verminderde toerekeningsvatbaarheid, het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en hetgeen de rechtbank hierna zal overwegen ten aanzien van de voorwaardelijke PIJ- maatregel, zal de rechtbank een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest aan verdachte opleggen. De rechtbank acht het in het kader van het voorkomen van recidive, en ook in het belang van verdachte, noodzakelijk dat het reeds ingezette behandel- en begeleidingstraject wordt voorgezet en niet doorbroken zal worden door oplegging van een nieuwe jeugddetentie.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat feit 1 primair in de zaak met parketnummer 18/057783-23 een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen (gelet op het recidiverisico). Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte (zoals blijkt uit de adviezen van de deskundigen). Aan de voorwaarden om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen is dus voldaan.
De rechtbank acht het in het kader van het voorkomen van recidive en een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld en begeleid. Dit kan op verschillende manieren binnen het strafrecht worden vormgegeven. De rechtbank ziet gelet op het justitiële verleden en de wisselende motivatie voor het zich houden aan voorwaarden bij verdachte geen andere mogelijkheid dan behandeling en begeleiding in het kader van de PIJ-maatregel. Verdachte is al tweemaal eerder veroordeeld voor geweldsfeiten. Een eerdere leerstraf en bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf hebben verdachte niet weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Verdachte wil en/of kan zich ook niet altijd houden aan bijzondere voorwaarden. Om te voorkomen dat verdachte ervoor kiest om een straf uit te zitten, in plaats van mee te werken aan bijzondere voorwaarden, en op die manier onbehandeld terugkeert in de samenleving, acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan verdachte de PIJ-maatregel zal worden opgelegd.
Wel zal de rechtbank de PIJ-maatregel, als laatste kans voor verdachte, voorwaardelijk opleggen. Dat houdt in dat de PIJ-maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd wanneer verdachte zich de komende twee jaar aan alle voorwaarden zal houden. Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel zullen de voorwaarden worden verbonden zoals de Raad die heeft geadviseerd met als aanvulling het contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank spreekt daarmee het vertrouwen in verdachte uit. De rechtbank gaat ervan uit dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel een stimulans zal zijn voor verdachte om zich voor de verschillende behandeldoelen in te blijven zetten en medewerking te blijven verlenen aan de hulp en begeleiding die hem worden geboden.
De rechtbank overweegt tot slot dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en dat bij verdachte tijdens het
begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Mocht het tot omzetting van de voorwaardelijke PIJ-maatregel in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel komen, is verlenging van die onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dus mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 415,11 ter vergoeding van materiële schade en 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen, behalve ten aanzien van de telefoon, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling nihil) en de wettelijke rente. Zij heeft aangevoerd dat de vordering op het punt van de telefoon niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gebruikte manier van afschrijving niet gebruikelijk en tevens onvoldoende onderbouwd is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de telefoon aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en daarbij aangevuld dat onvoldoende kan worden vastgesteld of de telefoon daadwerkelijk kapot is gegaan. Verder heeft de raadsman zich met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van feit 1 primair en 3 in de zaak met parketnummer 18/057783-23.
Ten aanzien van de gestelde schade aan de telefoon (Iphone 11) overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij had de betreffende telefoon in zijn zak toen hij door toedoen van verdachte in het water viel. Het is een feit van algemene bekendheid dat smartphones schade kunnen oplopen door water. Dat gesteld wordt dat de telefoon onherstelbaar is beschadigd, acht de rechtbank dan ook aannemelijk. De rechtbank vindt het verder niet billijk om, zoals betoogd door de officier van justitie en de raadsman, te veronderstellen dat de telefoon na drie jaren geen restwaarde meer heeft. Indien de benadeelde partij zijn telefoon zou verkopen, zou dit hem geld opleveren. De rechtbank vindt het daarom redelijk en billijk om het gevorderde bedrag ter vergoeding van de schade aan de telefoon toe te wijzen.
De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2023.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te
bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Gelet op de minderjarigheid van verdachte zal de rechtbank bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 18 januari 2022, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 40 dagen, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 februari 2022. Een deel van deze voorwaardelijke straf is al ten uitvoer gelegd.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 24 april 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd om het resterende gedeelte van de voorwaardelijke straf (13 dagen jeugddetentie) te gelasten en om te zetten in een werkstraf van 26 uren. De raadsman heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij dit standpunt.
De bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de bij voornoemd vonnis van 18 januari 2022 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank redenen aanwezig een werkstraf van 26 uren te gelasten in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 13 dagen te geven.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/057783-23 en onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/072035-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een jeugddetentie voor de duur van 146 dagen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze PIJ-maatregel
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich zal melden bij het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, en zich laat begeleiden en zal meewerken aan het door die gecertificeerde instelling uit te oefenen toezicht (waarvan de eerste zes maanden zullen bestaan uit Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern)), op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde tijdens de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, verblijft en woont bij de VNN-locatie beschermd wonen op het adres [adres] in Leeuwarden en/of soortgelijke (vervolg)woonplek, te bepalen door de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels van de instelling;
dat de veroordeelde tijdens de proeftijd, of voor zolang de jeugdreclassering nodig vindt, meewerkt aan behandeling van VNN of een soortgelijke (forensische poliklinische)instelling, te bepalen door de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs en/of dagbesteding heeft, die de jeugdreclassering passend acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, geen drugs en alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op de naleving van dit verbod door middel van urineonderzoek, speekseltest en/of ademanalyse, te bepalen door de jeugdreclassering;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact opneemt, zoekt of heeft met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2009, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
Geeft aan de gecertificeerde instelling te weten Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Leeuwarden opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van voorwaarde 6 waarop de politie toezicht houdt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.