ECLI:NL:RBNNE:2024:441

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
18.108817.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 16 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 februari 2023 in Groningen, waar de verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht met gebruik van vuurwerk en een gasbrander, wat leidde tot een grote brand op een bedrijventerrein. De rechtbank oordeelde dat er gemeen gevaar voor goederen was, waaronder opgeslagen voorraad aan piepschuim en andere materialen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor de verdachte en de positieve rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan enkel bij de burgerlijke rechter worden ingediend.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/108817-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2007 te [plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 februari 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van Diest, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2023 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door (- zakelijk weergegeven -) open vuur (door middel van/met een gasbrander en/of aansteker en/of vuurwerk en/of in (een) spuitbus(sen) vervat licht ontvlambaar/ brandversnellend en/of explosief gas) in aanraking te brengen met een of meer blok(ken) en/of brokstuk(ken) EPS (piepschuim/ expanded polystyrene of PS-hardschuim) en/of karton, althans met een of meer brandbare stof(fen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de (gehele of overige) (op het bedrijventerrein opgeslagen) voorraad aan blokken EPS en/of overige op het bedrijventerrein aanwezige goederen en/of materialen (waaronder een dixie en/of een tractor met oplegger) en/of het bedrijventerrein als geheel, te duchten was;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 februari 2023 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam
(- zakelijk weergegeven -) open vuur (door middel van/met een gasbrander en/of aansteker en/of vuurwerk en/of in (een) spuitbus(sen) vervat licht ontvlambaar/brandversnellend en/of explosief gas) in aanraking heeft gebracht met een of meer blok(ken) en/of brokstuk(ken) EPS (piepschuim/ expanded polystyrene of
PS-hardschuim) en/of karton, althans met een of meer brandbare stof(fen), (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat een of meer overige (van de voorraad op het bedrijventerrein opgeslagen) blokken EPS geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de (gehele of overige) (op het bedrijventerrein opgeslagen) voorraad aan blokken EPS en/of overige op het bedrijventerrein aanwezige goederen en/of materialen (waaronder een dixie en/of een tractor met oplegger) en/of het bedrijventerrein als geheel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2023, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023038654 d.d. 1 april 2023, inhoudende de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2023, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 februari 2023 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door - zakelijk weergegeven - open vuur (met een gasbrander en aansteker en vuurwerk en in spuitbussen vervat licht ontvlambaar/brandversnellend en explosief gas) in aanraking te brengen met blokken EPS (piepschuim) en karton, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de gehele op het bedrijventerrein opgeslagen voorraad aan blokken EPS en overige op het bedrijventerrein aanwezige goederen en materialen en het bedrijventerrein als geheel, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
primair medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een werkstraf van 40 uren. De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de eigen schuld van aangever bij de omvang van de brand, de gevolgen die het feit voor verdachte heeft gehad, het gegeven dat verdachte first offender is en dat hij geen strafbare feiten meer heeft gepleegd en de pogingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] om de brand ook weer te blussen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft hij op een bouwterrein vuurwerk afgestoken en explosies veroorzaakt en steekvlammen gemaakt met behulp van spuitbussen met ontvlambaar gas en een onkruidbrander. Ook zijn er steekvlammen gericht op de op het bouwterrein aanwezige piepschuimblokken en zijn deze blokken door de steekvlammen geraakt. Dat is ook op beelden te zien. Uiteindelijk gaat het mis en ontstaat er een grote brand met aanzienlijke schade en overlast als gevolg. Een dergelijke brandstichting is een delict met
een groot gevaarzettend karakter en dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd. Het veroorzaakt tevens grote angst en onrust in de samenleving.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een brandstichting met aanzienlijke schade aan goederen wordt een werkstraf vanaf 60 uren als uitgangspunt gehanteerd.
In strafverminderende mate heeft de rechtbank rekening gehouden met de gevolgen die het strafbare feit voor verdachte heeft gehad. De strafzaak en de vordering van de benadeelde partij hebben zwaar op verdachte en zijn ouders gedrukt. En dat is nog steeds het geval. Dit is onder andere gebleken uit de emotionele reactie van de ouders op de terechtzitting. Verder heeft verdachte enkele dagen (thuis) in verzekering gezeten, hetgeen indruk op hem heeft gemaakt. De rechtbank houdt tot slot rekening met het tijdsverloop van een jaar sinds het strafbare feit is gepleegd.
In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 25 januari 2024 wordt aangegeven dat er in het onderzoek overwegend beschermende factoren naar voren komen. Het enige aandachtspunt is dat verdachte de indruk wekt dat hij wat spanning zoeken niet uit de weg gaat.
Onderhavig delict wordt gezien als uit de hand gelopen experimenteergedrag waarbij het nog onvolgroeide brein van verdachte een rol heeft gespeeld. De Raad schat de kans op herhaling in als laag.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een hogere straf aan de orde is dan geëist door de officier van justitie. Echter, gelet op de gevolgen die het feit reeds hebben gehad voor verdachte, de gevolgen die de veroorzaakte schade mogelijk nog gaan hebben en het zeer positieve rapport van de Raad, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een hogere straf te komen.

Benadeelde partij

[bedrijf] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 476.511,87 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet- ontvankelijk moet worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet- ontvankelijk moet worden verklaard omdat niet is gebleken dat de heer [naam] bevoegd was tot het indienen van de vordering.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering afgewezen dient te worden omdat deze onvoldoende is onderbouwd en omdat er sprake is van een groot aandeel eigen schuld van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Een verantwoorde behandeling van de vordering zal naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Daar komt bij dat de benadeelde partij ter terechtzitting heeft aangegeven dat de schade bij de verzekering is ingediend en dat zij gelet op de omvang van de schade en de potentiële gevolgen daarvan voor verdachte bereid zijn om met verdachte, zijn ouders en de verzekeringsmaatschappijen om tafel te gaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een werkstraf voor de duur van 50 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar
de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart de benadeelde partij
[bedrijf]niet-ontvankelijk in haar vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de veroordeelde en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. O.J. Bosker en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2024.