ECLI:NL:RBNNE:2024:4403

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/18/236429 / HA ZA 24-175
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en compensatie op grond van de Catshuisregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De vrouw vorderde een bedrag van € 38.225,- van de man, dat hij had ontvangen als compensatie op grond van de Catshuisregeling, en stelde dat de man deze compensatie opzettelijk had verzwegen. De man had zich gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en ontving een bedrag van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de compensatie een nagekomen bate is die tot de huwelijksgemeenschap behoort. De vrouw stelde dat de man zijn verplichting om onbekende baten te melden had geschonden, wat leidde tot ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de man. De rechtbank oordeelde dat de man erkende ongerechtvaardigd te zijn verrijkt en dat de vrouw recht had op een bedrag van € 8.946,-. De rechtbank vernietigde ook de eerdere verdeling van de huwelijksgemeenschap met betrekking tot de belastingschuld van € 17.892,-. Uiteindelijk werd de man veroordeeld tot betaling van € 18.500,- aan de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingslocatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/18/236429 / HA ZA 24-175
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres, hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. K.J. Kanning, kantoorhoudende te Assen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde, hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.C.N. Cats, kantoorhoudende te Emmen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 juli 2024.
  • de mondelinge behandeling van 1 oktober 2024 in aanwezigheid van partijen bijgestaan door hun advocaten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] 2003 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 27 maart 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.2.
In verband met de echtscheiding zijn partijen op [datum 2] 2018 een echtscheidingsconvenant overeengekomen. Voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang hebben partijen daarin het volgende opgenomen en afgesproken:
"activa en passiva
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren de navolgende activa en passiva:
(…)

Overige schulden:
(…)
  • Kindertoeslag 2008 € 4.236,-
  • Kindertoeslag 2009 € 13.656,-
(…) Onbekende baten zullen terstond na het bekend worden aan de andere partij worden gemeld ter nadere verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de wet stelt in art. 3:194 lid 2 BW op verzwijging, zoekmaken of verborgen houden van gemeenschapsgoederen, zijnde dat zijn/haar aandeel in dat goed aan de ander wordt verbeurd.
Er is een totale schuld van € 39.871,30, na het afsluiten van de hypotheek van de man om de woning op zijn naam te krijgen, zal de helft van de schuld van de vrouw in mindering worden gebracht aan de vrouw van de overwaarde van de woning. De man neemt de andere helft van de schuld voor zijn rekening en zal de instanties daarover inlichten, en zorgen dat de vrouw voor verdere betalingen/schulden wordt uitgesloten. Na de in mindering gebracht van de schulden van de overwaarde van de woning zal zoals dat nu lijkt een bedrag van € 10.000,- overblijven voor de vrouw."
2.3.
De man heeft zich bij de Staat gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Op grond van de zogenaamde Catshuisregeling heeft de man een bedrag (hierna ook: de compensatie) uitbetaald gekregen. De Catshuisregeling houdt - voor zover hier van belang - in dat de Belastingdienst na een eerste toets een forfaitair bedrag van € 30.000,- aan compensatie uitkeert aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag die gedupeerd is door de problemen rondom de kinderopvangtoeslag. Als na een integrale beoordeling daartoe aanleiding bestaat, kan alsnog een hogere vergoeding worden uitgekeerd.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair: de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 38.225,- binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, althans binnen een termijn die de rechtbank juist acht, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat de schadevergoeding door de man is ontvangen, althans vanaf 14 juli 2023, althans vanaf een in goede rechtspraak vast te stellen datum, tot de dag dat de man deze hoofdsom betaalt;
subsidiair: de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 19.112,50, binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, althans binnen een termijn die de rechtbank juist acht, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat de schadevergoeding door de man is ontvangen, althans vanaf 14 juli 2023, althans vanaf een in goede rechtspraak vast te stellen datum, tot en met de dag dat de man deze hoofdsom betaalt;
II. de verdeling van de huwelijksgemeenschap voor zover die ziet op de belastingschuld van partijen met betrekking tot de terugbetaling van de kinder(opvang)toeslag 2008 en 2009 van in totaal € 17.892,- en de verrekening van de helft daarvan op het aandeel van eiseres in de overwaarde van de woning, te vernietigen;
III. te verklaren voor recht dat de man ten koste van de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt;
IV. de man te veroordelen tot betaling van € 8.946,-, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, aan de vrouw binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, althans binnen een termijn die de rechtbank juist acht, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag dat de belastingschulden t.a.v. de kinderopvangtoeslag zijn kwijtgescholden door de Belastingdienst, althans vanaf 14 juli 2023, althans vanaf een in goede rechtspraak vast te stellen datum, tot en met de dag dat de man deze hoofdsom betaalt;
V. de man te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.409,- aan de vrouw, binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis, althans binnen een termijn die de rechtbank juist acht, vermeerderd met de wettelijke rechte vanaf 14 juli 2023, althans vanaf een in goede rechtspraak vast te stellen datum tot en met de dag dat de kosten zijn voldaan;
VI. de man te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de algehele voldoening.

4.De standpunten van partijen

De vrouw

4.1.
De vrouw stelt dat partijen in het echtscheidingsconvenant afspraken hebben gemaakt over de afwikkeling van hun schulden, waaronder de schuld aan de Belastingdienst ten bedrage van € 17.892,- terzake de kinderopvangtoeslag. De helft van deze schuld, te weten een bedrag van € 8.946,- is in mindering gebracht op het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning, ervan uitgaande dat de man voornoemde schuld aan de Belastingdienst zou voldoen. Deze schuld is echter door de Belastingdienst kwijtgescholden. Door het kwijtschelden van deze schuld, heeft de vrouw dus een bedrag van € 8.946,- te weinig ontvangen. Als de vrouw geweten had dat deze schuld kwijtgescholden zou worden en de man deze daarom niet zou hoeven te betalen, had de vrouw de helft van deze schuld nooit in mindering laten brengen op haar aandeel in de overwaarde van de woning. Op grond van dwaling vordert de vrouw de vernietiging van dit deel van het convenant en vordert zij dit bedrag van de man. Mocht dit beroep niet slagen dan is de vrouw van mening dat haar dit bedrag toekomt, omdat de man ten kosten van de vrouw tot dit bedrag is verrijkt.
4.2.
De vrouw voert voorts aan dat partijen als gedupeerde van de toeslagenaffaire recht hadden op compensatie volgens de Catshuisregeling. De vrouw stelt dat de man op grond van deze regeling een bedrag van € 38.225,- aan compensatie heeft ontvangen. De vrouw stelt dat zij de man nog gevraagd heeft of zij in aanmerking kwamen voor de Catshuisregeling, maar volgens de man was dat niet het geval. De man heeft vervolgens ook de ontvangst van de vergoeding opzettelijk voor de vrouw verzwegen.
Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat onbekende baten na het bekend worden aan de andere partij ter nadere verdeling gemeld dienen te worden, zulks op straffe van de sanctie die de wet in artikel 3:194 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) daaraan stelt. Nu de man de ontvangst van de compensatie heeft verzwegen, volgt uit dit wetsartikel dat de man zijn aandeel in het bedrag aan de vrouw verbeurt. De vrouw stelt zich dan ook primair op het standpunt dat aan het hele compensatiebedrag aan haar toekomt.
Subsidiair is de vrouw van mening dat sprake is van een nagekomen bate en dat op grond van artikel 3:179 BW de helft van dit bedrag aan haar toekomt.
De man
4.3.
Bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap is nog uitgegaan van de situatie dat de man draagplichtig zou zijn voor de schuld in verband met de teveel ontvangen kinderopvangtoeslag 2008 en 2009. Deze schuld is echter nadien door de Belastingdienst kwijtgescholden. De man ziet achteraf wel in er sprake is van verrijking als gevolg van de kwijtschelding van de belastingschuld. De man erkent dan ook dat aan de vrouw een bedrag van € 8.946,- toekomt.
4.4.
De man voert voor het overige verweer tegen de vorderingen. De man voert aan dat hij in verband met de toeslagenaffaire een aanvraag heeft ingediend voor compensatie. De man heeft het aanvragen van de compensatie helemaal alleen geregeld en stelt daar wel een jaar mee bezig te zijn geweest. Daarbij is de man door de Belastingdienst als fraudeur aangemerkt. De toeslagenaffaire heeft in alle kranten gestaan. De man zag geen reden om aan de vrouw te vertellen dat hij een compensatie had aangevraagd en ontvangen, omdat partijen op het moment dat hij het bedrag ontving al drie jaar uit elkaar waren. Volgens de man had de vrouw ook zelf een aanvraag kunnen doen, maar zij heeft helemaal niets gedaan. De vrouw kon ook aanspraak maken op een compensatie van € 10.000,- op grond van de ex-toeslagpartnerregeling. Daartoe heeft de vrouw geen actie ondernomen. Voor zover de vrouw al aanspraak kan maken op een door de man te betalen bedrag, kan dit dan ook niet hoger zijn dan € 10.000,-. De man voert tenslotte aan dat hij bij de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap, door toedoen van de vrouw, al een bedrag van € 20.000,- extra aan de vrouw heeft betaald. Het is daarom onredelijk dat de vrouw nu weer een vordering op de man stelt te hebben.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Met betrekking tot de ongerechtvaardigde verrijking

5.1.
De man erkent dat hij door de kwijtschelding van de kinderopvangschuld in 2008 en 2009 ongerechtvaardigd is verrijkt en dat om die reden aan de vrouw een bedrag van € 8.946,- toekomt. Gelet op deze erkenning kunnen de vorderingen van de vrouw onder II, III en IV worden toegewezen, met inachtneming van het volgende.
De vrouw heeft gevorderd de man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat de schadevergoeding door de man is ontvangen, althans vanaf 14 juli 2023. Wettelijke rente is pas verschuldigd als er sprake is van verzuim. Dat de man reeds vanaf de door de vrouw gestelde data in verzuim is, is niet gebleken. De rechtbank zal bepalen dat de man het verschuldigde bedrag dient te voldoen binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis. Indien de man hiermee in gebreke blijft, is hij na die zeven dagen in verzuim en is vanaf dat moment ook wettelijke rente verschuldigd over de vordering.
Met betrekking tot de compensatie op grond van de Catshuisregeling
5.2.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de door de man ontvangen compensatie als onbekende (nagekomen) bate als moet worden aangemerkt en dus tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoort. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende.
5.3.
De man heeft een vergoeding gekregen op grond van de Catshuisregeling. Deze regeling is bedoeld voor de vergoeding van schade en/of onrecht dat is geleden door het stopzetten en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag. In de situatie van partijen betrof het de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009. Op dat moment was er sprake van een huwelijksgemeenschap tussen partijen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de samenhang tussen de terugvordering van de kinderopvangtoeslag en de compensatie dat de aanspraak op de compensatie is ontstaan tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap tussen partijen. Dat de compensatie is uitgekeerd aan degene die ten tijde van het huwelijk de aanvrager van de kinderopvangtoeslag was, in dit geval de man, doet hieraan niet af. Het uitgangspunt is daarom dat de compensatie in de gemeenschap is gevallen. Bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap kon hier nog geen rekening mee worden gehouden. Dit maakt dat sprake is van een nagekomen bate die alsnog tussen partijen moet worden verdeeld.
De primaire vordering
5.4.
Nu sprake is van een nagekomen bate, rust op grond van zowel hetgeen partijen zijn overeengekomen in het echtscheidingsconvenant als artikel 3:194 lid 2 BW op beide partijen de verplichting om elkaar daarover te informeren, op straffe van verbeurte van het eigen aandeel in het betreffende goed.
5.5.
De vrouw heeft zich op toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW beroepen en vordert betaling van het gehele bedrag aan compensatie. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt. Voor een geslaagd beroep op art 3:194 lid 2 BW is opzet vereist, dat wil zeggen dat de deelgenoot die goederen verzwegen, zoek gemaakt of verborgen heeft, wist dat het onderhavige goed tot de gemeenschap behoorde. Daarbij is niet voldoende dat de deelgenoot de goederen heeft verzwegen, maar moet de deelgenoot ook hebben geweten dat de goederen tot de gemeenschap behoorde. Uit de aard van de onderhavige (zware) sanctie en uit de wetsgeschiedenis, waarin is vermeld dat (de sanctie van) de bepaling slechts geldt als de deelgenoot wist dat de goederen tot de gemeenschap behoorden, volgt dat het in artikel 3:194 lid 2 BW bedoelde opzet niet kan worden aangenomen indien de desbetreffende deelgenoot weliswaar niet wist, maar wel behoorde te weten dat het verzwegen, zoek gemaakte of verborgen goed tot de gemeenschap behoorde. [1]
5.6.
Aangezien de vrouw een beroep heeft gedaan op toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW, rust op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op de vrouw de plicht om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen dat de man niet alleen de ontvangst van de compensatie heeft verzwegen, maar óók dat de man wist dat de compensatie tot de huwelijksgemeenschap behoorde.
5.7.
Door de vrouw is gemotiveerd gesteld dat de man de aanvraag en ontvangst van de compensatie voor haar heeft verzwegen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man dit ook erkend. Door de erkenning van de man, staat het in artikel 3:192 lid 2 BW vereiste verzwijgen van het goed rechtens vast. Door de vrouw zijn echter geen feiten gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat de man daarbij ook wist dat de compensatie tot de huwelijksgemeenschap behoorde en dat hij gelet daarop de ontvangst van de compensatie heeft verzwegen. Zulks is ook niet door de man erkend, nu hij tot zijn verweer (slechts) heeft aangevoerd dat hij het oneerlijk zou vinden als de vrouw in de compensatie zou delen, omdat hij al het werk voor de aanvraag ervan had verricht, en omdat alleen hij – als aanvrager van de kinderopvangtoeslag - als fraudeur zou zijn aangemerkt. Nu de vrouw niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, is voornoemd opzet niet vast komen te staan en zal de vordering om de man te veroordelen om de gehele compensatie aan haar te betalen worden afgewezen.
De subsidiaire vordering
5.8.
Subsidiair is de vrouw van mening dat op grond van artikel 3:179 BW de helft van de ontvangen compensatie aan haar toekomt. De vrouw stelt dat de man een bedrag van € 38.225,- heeft ontvangen. Gelet op het door de man gevoerde verweer, waarin hij ontkent dat hij het door de vrouw gestelde bedrag heeft ontvangen, lag het op de weg van de vrouw om haar stelling nader te onderbouwen. De vrouw heeft echter, zonder schriftelijke onderbouwing, slechts gesteld dat een kennis van haar vader, die verder anoniem wenst te blijven, dit aan haar heeft meegedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw daarmee niet op de op haar rustende stelplicht voldaan. De vordering om de man te veroordelen om aan haar een bedrag van € 19.112,50 te betalen, zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
5.9.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man evenwel erkend dat hij als compensatie een bedrag van ongeveer € 37.000,- heeft ontvangen. Onder rechtsoverweging 5.3. heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de door de man ontvangen compensatie een nagekomen bate is. Deze nagekomen bate dient dus alsnog tussen partijen te worden verdeeld. De rechtbank zal de man daarom veroordelen om aan de vrouw de helft van het ontvangen bedrag, te weten een bedrag van € 18.500,-, te voldoen.
5.10.
Het verweer van de man dat hij terzake de afwikkeling van de echtscheiding door vertragingstactieken van de vrouw met betrekking tot van de levering van de woning een extra bedrag van € 20.000,- aan de vrouw heeft overgemaakt, kan niet leiden tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank de man op de mondelinge behandeling reeds heeft voorgehouden, wordt de waarde van de woning doorgaans bepaald op het moment van overdracht van de woning, hetgeen partijen kennelijk ook zo bedoeld hebben af te spreken in het echtscheidingsconvenant. Dat de man zich hierdoor achteraf benadeeld voelt, kan hem in het kader van onderhavig geschil niet baten.
5.11.
Dat de vrouw aanspraak zou hebben of zou hebben gehad op de door de overheid ingestelde ex-toeslagpartnerregeling, is naar het oordeel van de rechtbank voor de beoordeling van de onderhavige vorderingen evenmin relevant. Immers ligt slechts voor op welke wijze omgegaan dient te worden met de wél aangevraagde en uitgekeerde compensatie. De rechtbank zal hetgeen partijen hierover hebben aangevoerd dan ook verder onbesproken laten.
5.12.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde betalingstermijn van zeven dagen, zodat deze termijn als onweersproken zal worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente is als onweersproken toewijsbaar, met dien verstande dat de wettelijke rente ook hier pas verschuldigd is wanneer de man in gebreke blijft de vordering binnen zeven dagen na het te wijzen vonnis te voldoen.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
Niet gebleken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die meer hebben omvat dan een enkele brief van 28 juni 2023. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze brief worden aangemerkt als zijnde verstuurd ter voorbereiding van de processtukken en instructie van de zaak. De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
Met betrekking tot de proceskosten
5.14.
Deze procedure hangt samen met de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen en daarom met hun familierechtelijke betrekking. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 18.500,-, binnen zeven dagen na heden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van verzuim tot aan de dag dat de man de hoofdsom heeft betaald;
6.2.
vernietigt de verdeling van de huwelijksgemeenschap voor zover die ziet op de belastingschuld van partijen met betrekking tot de terugbetaling van de kinderopvangtoeslag 2008 en 2009, in totaal een bedrag van € 17.892,-, en de verrekening van de helft daarvan op het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning;
6.3.
verklaart voor recht dat de man ten koste van de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt;
6.4.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 8.946,-, binnen zeven dagen na heden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat de man in verzuim is, tot en met de dag dat de man deze hoofdsom betaalt;
6.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Woudenberg en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024. [2]

Voetnoten

1.HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565
2.type: mmv/615