ECLI:NL:RBNNE:2024:4369

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
LEE 22/4095
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over recht op arbeidskorting bij ontvangen uitkeringen van het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 22 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Eiser heeft in 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.516 is opgelegd. De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de heffingskorting met € 99 verhoogd, maar eiser is van mening dat hij recht heeft op arbeidskorting voor de uitkeringen die hij van het UWV heeft ontvangen. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag en de arbeidskorting correct heeft vastgesteld. Eiser stelt dat de uitkeringen van het UWV als arbeidsinkomen moeten worden aangemerkt, terwijl de inspecteur dit betwist. De rechtbank concludeert dat de uitkeringen van het UWV niet als arbeidsinkomen kunnen worden aangemerkt en dat de inspecteur de arbeidskorting correct heeft berekend. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag blijft staan en eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4095
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren, kantoor Almere, de inspecteur
(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 oktober 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.516.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 48 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de heffingskorting € 99 hoger vastgesteld. De aanslag en belastingrentebeschikking zijn daardoor verminderd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de inspecteur bijgestaan door [naam 2] . Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. De rechtbank heeft eiser op 4 juni 2024 per brief meegedeeld waar en wanneer de zitting zou plaatsvinden. De rechtbank heeft deze brief aangetekend verstuurd naar het adres van eiser. Uit informatie uit het Track & Trace-systeem van PostNL blijkt dat de uitnodiging, nadat de bezorging aan het huisadres van eiser niet gelukt was, op 12 juli 2024 is afgehaald bij een PostNL-punt. Eiser is dus correct uitgenodigd voor de zitting.

Feiten

2.
2.1.
Op 21 juni 2021 heeft eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 gedaan. In de aangifte heeft eiser de volgende inkomsten aangegeven.
Uitkeringsinstantie
Loon/uitkering
Ingehouden loonheffing
UWV
€ 7.116
€ 346
UWV
€ 4.900
€ 1.832
Eiser heeft beide uitkeringen aangegeven bij categorie ‘13 Pensioen, lijfrente of andere uitkering’. Op basis van deze aangifte heeft eiser geen recht op arbeidskorting, omdat hij geen arbeidsinkomen [1] heeft aangegeven.
2.2.
Bij brief van 23 mei 2022 heeft de inspecteur aan eiser laten weten dat hij plan is van de aangifte af te wijken. De correctie ziet op het alsnog in aanmerking nemen van een uitkering van € 3.500 die eiser van [naam werkgever] heeft ontvangen. De inspecteur verhoogt daarom het inkomen van eiser met € 3.500 en houdt rekening met de ingehouden loonheffing van € 227 op deze uitkering. Deze uitkering wordt door de inspecteur eveneens niet tot het arbeidsinkomen van eiser gerekend.
2.3.
Uit de aanslag IB/PVV 2020 volgt een te betalen bedrag van € 1.081.
2.4.
Tegen de aanslag IB/PVV 2020 maakt eiser bezwaar door een nieuwe aangifte IB/PVV 2020 in te dienen. In de aangifte heeft eiser alle drie de uitkeringen aangegeven maar nu bij categorie ‘12 Loon of uitkering Ziektewet’. In de schriftelijke toelichting van
9 augustus 2022 geeft eiser aan dat alle uitkeringen ziektewetuitkeringen zijn geweest.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de ziektewetuitkering van [naam werkgever] alsnog aangemerkt als arbeidsinkomen. Omdat dit een ziektewetuitkering betreft die al voor 2020 door eiser ontvangen wordt, valt deze namelijk onder het overgangsrecht. De arbeidskorting op grond van deze uitkering bedraagt € 99.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Meer specifiek zal de rechtbank beoordelen of de inspecteur de arbeidskorting op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 en de daarin vastgestelde arbeidskorting op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Arbeidskorting
6. Eiser stelt dat de beide uitkeringen die hij van het UWV heeft ontvangen ziektewetuitkeringen zijn. Het klopt volgens eiser niet dat deze uitkeringen tot het inkomen uit vroegere dienstbetrekking zijn toegerekend. De rechtbank vat deze stelling van eiser zo op dat eiser bedoelt dat deze UWV-uitkeringen zouden moeten worden toegerekend tot zijn arbeidsinkomen zodat hij recht heeft op een hogere arbeidskorting.
7. De inspecteur stelt dat de UWV-uitkeringen die eiser heeft ontvangen van het geen inkomen vormt dat als arbeidsinkomen kan worden aangemerkt. De arbeidskorting is daarom tot het juiste bedrag berekend, aldus de inspecteur.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 8.11, lid 1, Wet IB 2001 geldt de arbeidskorting voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Onder arbeidsinkomen wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen door een belastingplichtige met
tegenwoordige arbeidis genoten als winst, loon en of resultaat uit werkzaamheden (zie artikel 8.1, eerste lid, onderdeel e, Wet IB 2001). In artikel 8.1, tweede lid, van de Wet IB 2001 worden daarnaast een aantal specifieke situaties onder het begrip arbeidsinkomen gebracht.
9. De rechtbank stelt vast dat – anders dan eiser stelt – de UWV-uitkeringen
geenuitkeringen uit hoofde van de Ziektewet zijn (die op grond van artikel 8.1, tweede lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 in bepaalde gevallen wel als arbeidsinkomen worden aangemerkt). Uit de door de inspecteur overgelegde renseignering van het UWV volgt dat het gaat om een WGA-uitkering en een aanvulling daarop uit hoofde van de Toeslagenwet. Dat eiser (mogelijk) de WGA-uitkering heeft gekregen omdat hij door ziekte niet of minder kan werken, maakt niet dat dan ook sprake is van een Ziektewetuitkering.
10. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat eiser een WGA-uitkering en een aanvulling daarop uit hoofde van de Toeslagenwet heeft ontvangen van het UWV. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze UWV-uitkeringen niet als arbeidsinkomen aan te merken. Er is immers geen sprake van inkomen genoten uit
tegenwoordige arbeid. De UWVuitkeringen zijn naar het oordeel van de rechtbank ook niet te plaatsen onder één van de uitbreidingen van het begrip arbeidsinkomen genoemd in artikel 8.1, tweede lid, van de Wet IB 2001.
11. Conclusie is dat de inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met de UWV-uitkeringen bij het berekenen van de arbeidskorting en dat hij de arbeidskorting dan ook tot het juiste bedrag berekend heeft.
Belastingrente
12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft. De aanslag, zoals verminderd bij uitspraak op bezwaar, blijft hetzelfde. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 oktober 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2020)
Artikel 8.1
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e.
arbeidsinkomen: het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden.
2. Tot het
arbeidsinkomenwordt tevens gerekend:
(…)
c. loon genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 629
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen en hetgeen wordt genoten ingevolge de Ziektewet, voor zover die betrekking hebben op de periode waarin de dienstbetrekking in de zin van die wet nog niet is beëindigd of voor zover die voortvloeien uit een vrijwillige verzekering als bedoeld in artikel 64 van die wet;
(…)
Artikel 8.11
(…)
2. De arbeidskorting bedraagt:
a. 2,812% van het
arbeidsinkomenmet een maximum van € 279, vermeerderd met:
b. 28,812% van het
arbeidsinkomenvoor zover dat meer bedraagt dan € 9.921, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a en b niet meer bedraagt dan € 3.595, alsmede vermeerderd met:
c. 1,656% van het
arbeidsinkomenvoor zover dat meer bedraagt dan € 21.430, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a, b en c niet meer bedraagt dan € 5.532, en verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:
d. 6% van het
arbeidsinkomenvoor zover dat meer bedraagt dan € 34.594.
Ingeval het
arbeidsinkomenniet meer bedraagt dan € 34.954, bedraagt de arbeidskorting ten minste de volgens artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964 toegekende arbeidskorting ter zake van het loon dat wordt belast volgens de loonbelastingtabellen, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van die wet, maar maximaal het in de eerste volzin, onderdeel c, als tweede vermelde bedrag.

Voetnoten

1.Zie voor het begrip