ECLI:NL:RBNNE:2024:4368

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
LEE 23/2884
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding in bezwaarprocedure bij belastingaanslag en de rol van de inspecteur

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 22 oktober 2024, wordt de vraag behandeld of eiseres recht heeft op een kostenvergoeding voor de rechtsbijstand in de bezwaarprocedure tegen een belastingaanslag. Eiseres had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen, die aanvankelijk was vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen van € 29.292. Na bezwaar van eiseres werd deze aanslag verlaagd naar € 27.195, maar eiseres stelde dat zij recht had op een kostenvergoeding omdat de inspecteur niet adequaat had gehandeld bij het vaststellen van de aanslag.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen kostenvergoeding hoefde toe te kennen, omdat er geen sprake was van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Eiseres had niet gereageerd op een brief van de inspecteur waarin om aanvullende informatie werd gevraagd, en de rechtbank concludeert dat de gevolgen van het niet reageren voor rekening van eiseres komen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de aanslag heeft gecorrigeerd op basis van de informatie die hij had ontvangen, en dat eiseres bewust had gekozen om niet te reageren op de verzoeken om informatie. Hierdoor kan de inspecteur niet verweten worden dat hij de onjuiste renseignering van de werkgever heeft gevolgd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van haar proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en adequate communicatie tussen belastingplichtigen en de belastingdienst, en de verantwoordelijkheden die daarbij komen kijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2884
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [naam 1] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, kantoor Den Haag, de inspecteur
(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiseres voor het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.292.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiseres € 4 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.195. De belastingrentebeschikking is verminderd tot € nihil.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [naam 3] .

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
De gemachtigde van eiseres heeft op 19 april 2022 de aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 voor eiseres ingediend.
2.2.
Bij brief van 24 oktober 2022 heeft de inspecteur aan eiseres meegedeeld van plan te zijn om bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2021 af te wijken van de aangifte. De brief is verstuurd naar de gemachtigde van eiseres. De inspecteur schrijft – voor zover van belang – het volgende:

“Hoe wil ik afwijken van de aangifte van uw cliënt?

Verhoging van de inkomsten uit loon of uitkering van uw cliënt
U vermeldt in de aangifte dat uw cliënt in 2021 een bedrag van € 27.341 heeft ontvangen aan inkomsten uit loon of uitkering. De werkgever(s) en/of uitkeringsinstantie(s) hebben ook loongegevens doorgegeven aan de Belastingdienst. Deze loongegevens vindt u in de bijlage LOONGEGEVENS. Uit deze loongegevens blijkt:
  • dat uw cliënt in 2021 in totaal € 29.418 heeft ontvangen aan inkomsten uit loon of uitkering;
  • dat hierop in totaal € 3.912 aan loonheffing is ingehouden.

Voor de berekening van de inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen ga ik uit van de laatste bedragen.

Welke gevolgen heeft de afwijking voor uw cliënt?

Door deze afwijking van de aangifte van uw cliënt verandert het verzamelinkomen van uw cliënt. Hierdoor verandert ook de te betalen of terug te ontvangen belasting.

Wat kunt u doen?

Bent u het eens met de afwijking van de aangifte van uw cliënt? Dan hoeft u niets te doen.

Bent u het niet eens met de wijziging van de inkomsten uit loon of uitkering van uw cliënt? Stuur mij dan een brief, waarin u uitlegt waarom u denkt dat de wijziging niet juist is. Stuur ook kopieën van de jaaropgaven van uw cliënt mee. U kunt daarvoor contact opnemen met de salarisadministratie van de werkgever of uitkeringsinstantie van uw cliënt.
Stuur de brief naar het op deze brief vermelde retouradres. Uw reactie moet vóór 14 november 2022 binnen zijn.

Wat kunt u van ons verwachten?

Als u niet reageert ontvangt uw cliënt na het verstrijken van de reactietermijn binnen vier weken de aanslag over 2021.

Als ik wel een reactie van u ontvang, dan heb ik meer tijd nodig om de aanslag van uw cliënt over 2021 vast te stellen. Uw cliënt ontvangt dan binnen twee maanden na uw reactie de aanslag.
Op de aanslag leest uw cliënt hoeveel belasting hij/zij moet betalen of terugkrijgt.”
2.3.
Eiseres of haar gemachtigde hebben niet gereageerd op de brief van
24 oktober 2022.
2.4.
Met dagtekening 13 december 2022 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2021 vastgesteld overeenkomstig de aangekondigde afwijking (zie 2.2.).
2.5.
Bij brief van 11 januari 2023 heeft gemachtigde namens eiseres bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2021. In de bezwaarprocedure heeft eiseres de stukken overgelegd ter onderbouwing van het in de aangifte opgegeven inkomen. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2021 verminderd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt voorop dat het geschil zich beperkt tot het antwoord op de vraag of de inspecteur een kostenvergoeding had moeten toekennen aan eiseres voor de rechtsbijstand die in de bezwaarprocedure is verleend. De aanslag IB/PVV 2021, die na het bezwaar is verlaagd (zie 1.3.) is inhoudelijk niet meer in geschil.
4. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur geen kostenvergoeding hoefde toe te kennen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een kostenvergoeding omdat zij haar aangifte op juiste wijze heeft ingediend. Een van de werkgevers heeft over het betreffende jaar echter een onjuiste renseignering gedaan waardoor de aangifte van eiseres is uitgeworpen. In plaats van bij de werkgever te controleren of deze gerenseigneerde gegevens wel juist zijn, heeft de inspecteur ervoor gekozen om bij eiseres navraag te doen. Doordat de inspecteur heeft nagelaten bij de werkgever van eiseres een deugdelijke controle te doen heeft eiseres nu kosten moeten maken. Het klopt dat de inspecteur een verzoek om informatie heeft gestuurd maar hierop reageren heeft volgens eiseres geen nut, want met die informatie wordt niks gedaan door de inspecteur.
6. De inspecteur stelt dat hij geen kostenvergoeding hoefde toe te kennen omdat er geen sprake was van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Hij heeft via een brief nadere informatie opgevraagd bij eiseres. Pas nadat hier niet op is gereageerd heeft hij de aanslag gecorrigeerd. Dat hij hierbij gebruik heeft gemaakt van de (achteraf gebleken onjuiste) informatie van de werkgever, brengt niet met zich mee dat sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van een bezwaar heeft moeten maken alleen vergoed worden als sprake is van een herroeping van het bestreden besluit wegens een
aan het bestuursorgaan te wijten een onrechtmatigheid.
8. In de wetshistorie met betrekking tot deze onrechtmatigheid is het volgende te lezen:

Wordt een besluit niet herroepen, dan komen de gemaakte kosten voor rekening van de belanghebbende. Loutere vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingsplicht. Het woord "herroepen" impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding.
9. In dit geval heeft de voormalig werkgever van eiseres, zo blijkt achteraf, een onjuiste renseignering gedaan. Dit risico bestaat natuurlijk en als de inspecteur deze renseignering zonder verdere navraag bij eiseres had gevolgd dan was dit risico ook voor rekening van de inspecteur gekomen. Zo is het hier alleen niet gegaan. De inspecteur heeft namelijk een brief gestuurd naar de gemachtigde van eiseres (zie 2.2.). Daarbij heeft de inspecteur duidelijk aangegeven dat hij andere gegevens had ontvangen van de werkgever van eiseres en hij vraagt of dit kan kloppen en zo nee of hem dan meer informatie kan worden verstrekt. Op deze brief heeft eiseres helemaal niet gereageerd. Nadat de reactietermijn is verstreken heeft de inspecteur de aanslag aan de hand van de gerenseigneerde informatie gecorrigeerd en het inkomen naar boven toe bijgesteld.
10. Op de vraag van de rechtbank aan eiseres waarom niet op de brief is gereageerd heeft zij aangegeven dat dit een bewuste keuze is geweest. Uit eerdere ervaringen is haar namelijk gebleken dat toch niks met reacties wordt gedaan door de inspecteur. De rechtbank stelt daarmee vast dat het verzoek om informatie eiseres heeft bereikt en het niet reageren op deze brief een bewuste (strategische) is keuze geweest. Naar het oordeel van de rechtbank komen de gevolgen van het niet reageren op deze brief in dit geval daarom voor rekening en risico van eiseres. Nu eiseres (bewust) niet heeft gereageerd op de brief van 24 oktober 2022, kan naar het oordeel van de rechtbank het de inspecteur niet verweten worden dat hij de renseignering heeft gevolgd.
11. Dat de voormalig werkgever van eiseres ook een onjuiste renseignering zou hebben gedaan voor zijn andere werknemers doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niets af.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 oktober 2024.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.