ECLI:NL:RBNNE:2024:4367

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
LEE 24/1489
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van erfbelasting en vrijstellingen in relatie tot de Successiewet 1956

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanslag erfbelasting die is opgelegd aan eiser na het overlijden van zijn moeder. Eiser woonde ten tijde van het overlijden bij zijn moeder en heeft een erfenis verkregen van € 60.945. De inspecteur van de Belastingdienst heeft bij het opleggen van de aanslag een vrijstelling voor kinderen toegepast van € 20.946, waardoor de belaste verkrijging op € 39.999 is vastgesteld. Eiser is van mening dat hij recht heeft op een hogere vrijstelling, gebaseerd op vervallen wetgeving die eerder hogere vrijstellingen bood voor bepaalde situaties, zoals de samenwoonvrijstelling voor oudere thuiswonende kinderen en de partnervrijstelling voor mantelzorgers. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 2 oktober 2024 en na de zitting de mondelinge uitspraak op 9 oktober 2024 gedaan. De rechtbank oordeelt dat de aanslag erfbelasting op het juiste bedrag is vastgesteld en dat er geen grond is voor het toepassen van een hogere vrijstelling. De rechtbank wijst erop dat de rechter gebonden is aan de wet en dat het niet mogelijk is om vervallen wetgeving toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag in stand blijft en eiser het griffierecht niet terugkrijgt. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/1489
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren, kantoor Zwolle, de inspecteur
(gemachtigde: mr. [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 december 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser een aanslag erfbelasting met datum 4 april 2023 opgelegd voor de verkrijging van – een deel van – de nalatenschap van zijn moeder.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser afgewezen. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, en namens de inspecteur mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk daarna de mondelinge uitspraak verdaagd voor de duur van 1 week.

Feiten

2.1.
De moeder van eiser is op [datum] 2020 overleden. Eiser woonde al sinds zijn geboorte bij zijn moeder in hetzelfde huis.
2.2.
Eiser heeft naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder een erfenis verkregen ter grootte van € 60.945.
2.3.
Bij het opleggen van de aanslag erfbelasting heeft de inspecteur een vrijstelling toegepast van € 20.946 (zijnde de vrijstelling voor kinderen van artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel 4, letter c, van de Successiewet 1956, zoals die luidde op [datum] 2020). De belaste verkrijging uit de erfenis is zodoende berekend op € 39.999.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag erfbelasting op het juiste bedrag is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De toegepaste vrijstelling
5. Eiser stelt – samengevat – het volgende. Eiser wil dat een hogere vrijstelling toegepast wordt. Eiser zou op basis van inmiddels vervallen wetgeving wel recht hebben gehad op een hogere vrijstelling. Eiser vindt dat de wetgever na het afschaffen van deze vrijstellingen, te weten de samenwoonvrijstelling voor oudere thuiswonende kinderen en de partnervrijstelling voor mantelzorgers, een vervangende regeling had moeten treffen voor de situatie van eiser. Door dat niet te doen, en ook niet in een overgangsregeling te voorzien, is er een leemte in de wet ontstaan. Eiser verzoekt de rechtbank om in deze leemte te voorzien en alsnog, al dan niet op basis van de reeds vervallen wetgeving, een hogere vrijstelling toe te passen.
6. De inspecteur stelt – samengevat – dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Er is volgens de inspecteur geen grond voor het toepassen van een hogere vrijstelling.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat een hogere vrijstelling moet worden toegepast. De rechtbank begrijpt eiser zo dat hij wenst dat de rechtbank de huidige hogere partnervrijstelling toepast onder dezelfde voorwaarden als de per 1 januari 2010 afgeschafte samenwoonvrijstelling voor oudere thuiswonende kinderen [1] of de met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 afgeschafte mantelzorgvrijstelling [2] werden toegepast. De rechtbank ziet geen reden om de huidige partnervrijstelling op die wijze op de verkrijging van het deel van de nalatenschap van zijn moeder in 2020 toe te passen. De rechtbank overweegt daartoe dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en dat het de rechter dus niet is toegestaan om in het geval van eiser reeds vervallen wetgeving toe te passen. Er is in dit geval ook geen rechtsregel die er aan in de weg staat dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om de hiervoor genoemde vrijstellingen af te schaffen. In zijn algemeenheid geldt ook dat een belastingplichtige er niet op kan vertrouwen dat wetgeving niet verandert. De wetgever was in dit geval ook niet verplicht om overgangsrecht te verzorgen. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024 door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel vierde, letter e, in samenhang met artikel 24, tweede lid, letter c, van de Successiewet 1956 (oud).
2.Als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, van de SW (oud).
3.Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4888.