ECLI:NL:RBNNE:2024:4360

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
18-322914-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens openlijke geweldpleging met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 11 november 2023 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon in Leeuwarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, de benadeelde partij heeft vastgepakt, tegen de grond geduwd en geschopt. De verdachte heeft bekend dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, maar heeft betoogd dat hij geen opzet had op het toebrengen van letsel. De rechtbank heeft de tenlastelegging gedeeltelijk bewezen verklaard, maar de verdachte vrijgesproken van de onderdelen waarin hij zou hebben gezegd 'steek hem neer' en 'ik vermoord hem', omdat hiervoor onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het jeugdstrafrecht van toepassing is, gezien de leeftijd van de verdachte (18 jaar) en zijn psychosociale problematiek. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken en een leerstraf van 50 uren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan een leerprogramma. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding voor materiële schade afgewezen, maar een bedrag van 1.000 euro voor immateriële schade toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-322914-23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-263334-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 oktober 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.I. Veenstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, openlijk, te weten, op of aan het [adres] (ter hoogte van [bedrijf] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
  • die [slachtoffer] bij het lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) op/tegen de grond te duwen en/of
  • die [slachtoffer] bij het hoofd en/of de schouder(s) en/of een of meer (andere(e)) de(e)l(en) van het lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) vast te houden en/of
  • in het bijzijn van die [slachtoffer] en/of tegen zijn mededader(s) te zeggen: "Steek
hem neer." en/of "Ik vermoord hem.", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, in elk geval het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden en/of
  • die [slachtoffer] tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het onderdeel van de tenlastelegging waarin staat “steek hem neer” en “ik vermoord hem”.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte dient worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet op het toebrengen van pijn of letsel heeft gehad en dat de wezenlijke bijdrage aan hetgeen ten laste is gelegd ontbreekt. De bijdrage van verdachte bestond uit een korte aanraking, het vastpakken van een stoel waarmee aangever wilde slaan en een tackle. De tackle is echter geen onderdeel van de tenlastelegging, waardoor deze handeling niet bij kan dragen aan een bewezenverklaring. Ook de overige handelingen van verdachte zijn niet voldoende voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte van het onderdeel van de tenlastelegging waarin staat “steek hem neer” en “ik vermoord hem” dient te worden vrijgesproken.
Voor dat deel van de tenlastelegging is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte de feitelijke handelingen duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2023, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023302551 d.d. 29 januari 2024, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] ;
een eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 22 oktober 2024, betreffende de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden van het incident.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw strekkende tot vrijspraak en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van het in vereniging plegen van geweld in de zin van artikel 141 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld dient te worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is geweest.
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte is samen met zijn medeverdachten achter aangever aangerend, heeft hem geduwd en heeft hem een trap tegen het lichaam gegeven door hem te tackelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en dat hij daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onderdeel van de tenlastelegging waarin staat “steek hem neer” en “ik vermoord hem”. De rechtbank zal verdachte voor dat onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 november 2023 te Leeuwarden, openlijk, te weten, op het [adres] (ter hoogte van [bedrijf] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , door
  • die [slachtoffer] bij het lichaam vast te pakken en op de grond te duwen en
  • die [slachtoffer] bij het hoofd en de schouders en andere delen van het lichaam vast te pakken en vast te houden en
  • die [slachtoffer] tegen het lichaam te stompen en te trappen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in verenging geweld plegen tegen personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht en dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering moeten worden verbonden. Voorts heeft de officier van justitie een leerstraf (So-Cool Verlengd) voor de duur van 50 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens verzocht om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en heeft oplegging van de leerstraf So-Cool Verlengd bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er rekening gehouden dient te worden met de geringe bijdrage van verdachte aan het geweld. Mede gelet op de geringe bijdrage van verdachte en de behandelingen die verdachte reeds in een vrijwillig kader ondergaat, heeft een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geen meerwaarde. Daarnaast heeft verdachte een positieve lijn ingezet en dient er rekening gehouden te worden met zijn persoonlijke omstandigheden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de nacht van 11 november 2023 schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging. Verdachte en zijn vriend [medeverdachte] waren na een avond stappen onderweg naar het station toen zij zagen dat twee onbekende mensen ruzie hadden. Die onbekende mensen waren [medeverdachte] en [slachtoffer] . Zij hadden ruzie over kleding en schoenen die [medeverdachte] had uitgeleend aan [slachtoffer] en ter plekke terug wilde hebben. Verdachte en [medeverdachte] zijn zich met de ruzie gaan bemoeien en zijn [medeverdachte] te hulp geschoten. Met zijn drieën zijn zij achter [slachtoffer] aangerend en hebben zij hem ingesloten. Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] onder andere tegen de grond geduwd, vastgepakt, gestompt en getrapt. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] gestoken met een mes. Na de geweldshandelingen hebben zij de jas en schoenen van [slachtoffer] meegenomen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geweld heeft toegepast in een situatie waar hij niets mee te maken had. Het geweld dat verdachte heeft uitgeoefend, is op geen enkele manier te rechtvaardigen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van [slachtoffer] en hem pijn toegebracht. Bovendien draagt geweld in het openbaar bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd toen hij 18 jaar oud was. Uit de justitiële documentatie van 24 september 2024 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens een mishandeling. Bovendien heeft verdachte het bewezen verklaarde feit gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep van een voorwaardelijke werkstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De eerdere veroordeling en de dreiging van een werkstraf hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord-
Nederland van 7 oktober 2024. Uit het rapport blijkt dat verdachte gediagnostiseerd is met ADHD en een licht verstandelijke beperking heeft. Verdachte woont bij zijn ouders en mist een structurele dagbesteding. Verdachte kent een belast verleden, waarin hij enige tijd niet thuis heeft gewoond. Positief is dat verdachte na het bewezenverklaarde feit een positief sociaal netwerk heeft opgebouwd. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld, gelet op de justitiële documentatie van verdachte, zijn jeugdige leeftijd en de vastgestelde ADHD die risicos met zich meebrengt ten opzichte van impulsief gedrag. De reclassering heeft de leerstraf So-Cool Verlengd en de oplegging van bijzondere voorwaarden geadviseerd. Zij acht het van belang dat verdachte een stevig pakket aan voorwaarden zal krijgen, waaronder een meldplicht, een ambulante behandeling en dagbesteding, om te voorkomen dat verdachte nieuwe strafbare feiten zal plegen.
Ter zitting heeft de reclassering het advies bevestigd en nader toegelicht. De reclassering heeft naar voren gebracht dat het contact met verdachte goed verloopt. Hij is ontvankelijk voor hulp en advies. Zolang verdachte niet bovenmatig alcohol drinkt, gaat het goed met hem. Na het incident heeft verdachte een positief netwerk opgebouwd. Verdachte heeft baat bij herhaling, zodat wat hij geleerd heeft, blijft hangen. In een vrijwillig kader heeft verdachte reeds de training So-Cool Regulier gevolgd. Het is wenselijk dat verdachte de training So-Cool Verlengd zal volgen. De geadviseerde bijzondere voorwaarden zouden kunnen worden opgelegd bij een voorwaardelijke werkstraf.
Toepassing volwassenstrafrecht of jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan toen hij 18 jaar oud was. Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van de strafbare feiten meerderjarig is, volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten voor jongvolwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De reclassering heeft geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering functioneert verdachte op een laag verstandelijk beperkt niveau en is er sprake van risicoverhogende psychosociale problematiek. Verdachte is beïnvloedbaar en kan de gevolgen van zijn handelen niet altijd overzien.
Verdachte maakt deel uit van een gezin en pedagogische beïnvloeding is wenselijk. Daarnaast is de jeugdreclassering in het kader van een eerdere voorwaardelijke veroordeling reeds betrokken en wordt het wenselijk geacht dat de jeugdreclassering betrokken blijft.
De rechtbank neemt gelet op het voorgaande het advies van de reclassering over en zal het jeugdstrafrecht toepassen. Daarbij heeft de rechtbank enerzijds in aanmerking genomen dat verdachte kwetsbaar is vanwege zijn verstandelijke beperking en psychosociale problematiek en hij nog kan profiteren van een pedagogische aanpak en anderzijds dat contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht niet aan de orde zijn. Daarnaast acht de rechtbank het ook van belang dat de jeugdreclassering betrokken blijft.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst en de aard van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld voor een geweldsincident, oplegging van een jeugddetentie passend is. De rechtbank zal de duur van de door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor jeugd, enigszins matigen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte blijft meewerken aan het toezicht en de begeleiding van de jeugdreclassering en zal om die reden, en om hem te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten, de jeugddetentie geheel voorwaardelijk opleggen, waaraan de rechtbank de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, zal verbinden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de problematiek van verdachte, een leerstraf, zoals geadviseerd door de reclassering, eveneens passend is.
Alles afwegende acht de rechtbank een leerstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, een passende afdoening. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van twee weken. Aan deze straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren moet houden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 585,00 ter vergoeding van materiële schade en 4.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor hoofdelijke toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de hoogte van de vordering heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel niet is onderbouwd. Ten aanzien van de materiële schade ontbreekt het rechtstreeks verband met het ten laste gelegde feit. Het materiële gedeelte van de vordering dient derhalve te worden afgewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat zowel de schadepost “verlies van werk” als de overige immateriële kosten eveneens dienen te worden afgewezen, wegens het ontbreken van een onderbouwing. Indien de rechtbank wel een gedeelte van de vordering toewijst, heeft de raadsvrouw zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de schadevergoeding niet hoofdelijk aan verdachte moet worden opgelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er rekening gehouden dient te worden met de rol van verdachte in het geweld.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de materiële schadeposten betreffende kleding, schoenen en een oplader niet worden aangemerkt als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal het materiële gedeelte van de vordering derhalve niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Onder Immateriële schade (smartengeld) heeft de benadeelde partij onder meer aangegeven dat hij zijn werk is kwijtgeraakt, waarvoor hij een bedrag van 1.000,00 als schade heeft gevorderd. De rechtbank begrijpt deze post als schade bestaande in een periodiek verlies aan verdienvermogen, wat als materiële schade heeft te gelden. Bij gebreke aan onderbouwing van deze schadepost, zal de rechtbank de vordering in zoverre afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast 3.000,00 aan immateriële schade gevorderd wegens emotionele schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad, letsel heeft opgelopen en dat hij het bewezen verklaarde feit als vernederend heeft ervaren. Daarentegen is er verder weinig bekend over de gevolgen van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom het bedrag vaststellen op
1.000,00. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal in afwijking van het verzoek van de raadsvrouw de vordering van de benadeelde partij niet op een lager bedrag vaststellen. Iedere deelnemer aan een strafbaar feit kan hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel van de toegebrachte schade, ongeacht zijn aandeel. Verdachte en zijn medeverdachten zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien (één van) zijn medeverdachte(n) deze al hebben betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht op nul.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag telkens toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade, te weten 11 november 2023. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 28 maart 2023 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 12 april 2023.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 24 september 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering af te wijzen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van de werkstraf geen meerwaarde heeft. Verdachte moet zich kunnen focussen op zijn leerstraf, het behalen van zijn opleiding en rijbewijs en zijn werk. Daarnaast is het wenselijk dat de bijzondere voorwaarden geldend bij voormeld vonnis nog van kracht zullen blijven.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw om de vordering af te wijzen, aangezien de rechtbank er van uitgaat dat de ten uitvoer te leggen werkstraf verdachtes draagkracht niet te boven gaat en aan verdachte nieuwe bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk strafdeel zal opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van twee (2) weken.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee (2) jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de [instelling] (WSSjbjr), telefoonnummer [telefoonnummer] , en dat hij zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling start per eerstvolgend aanbod. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft in het kader van de behandeling;
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
dat de veroordeelde zich ambulant laat begeleiden door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodigt vindt. Veroordeelde houdt zich aan de regels en de aanwijzingen in het kader van de ambulante begeleiding.
Geeft aan de [instelling] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, te weten het volgen van So-Cool Verlengd voor de duur van 50 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
- het bedrag van
1.000,00(zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de schadeposten betreffende kleding, schoenen en een oplader ( 585,00) niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de schadepost periodiek verlies aan verdienvermogen ( 1.000,00) en ten aanzien van de overige immateriële schade ( 2.000,00) af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van
1.000,00(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.263334-22:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 28 maart 2023, te weten: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2024.
Mr. A.H.M. Dölle en mr. S.T. Kooistra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.