ECLI:NL:RBNNE:2024:4354

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
18-322920-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, diefstal en joyriding door minderjarige verdachte met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, diefstal en joyriding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft het jeugdstrafrecht toegepast. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 365 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk. De feiten vonden plaats op verschillende data in november 2023, waarbij de verdachte op 11 november 2023 in Leeuwarden een poging tot doodslag heeft gepleegd door een ander met een mes te steken. Daarnaast heeft hij op 8 november 2023 twee spaarpotten gestolen en op 16 november 2023 een auto gebruikt zonder toestemming. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook camerabeelden, in haar oordeel betrokken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, maar dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie grotendeels toegewezen, maar de verdachte is vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische problematiek, en heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-322920-23
Ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18-313100-23 en 18-304239-23 Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-242205-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 5 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 oktober 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 18- 322920-23 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • die [slachtoffer 1] bij het lichaam heeft vastgepakt en/of (vervolgens) op/tegen de grond heeft geduwd en/of
  • die [slachtoffer 1] bij het hoofd en/of de schouder(s) en/of een of meer (andere(e)) de(e)l(en) van het lichaam heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of
  • in het bijzijn van die [slachtoffer 1] en/of tegen zijn mededader(s) heeft gezegd: "Steek hem neer." en/of "Ik vermoord hem.", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, in elk geval het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of
  • die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • die [slachtoffer 1] bij het lichaam heeft vastgepakt en/of (vervolgens) op/tegen de grond heeft geduwd en/of
  • die [slachtoffer 1] bij het hoofd en/of de schouder(s) en/of een of meer (andere(e)) de(e)l(en) van het lichaam heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of
  • in het bijzijn van die [slachtoffer 1] en/of tegen zijn mededader(s) heeft gezegd: "Steek hem neer." en/of "Ik vermoord hem.", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, in elk geval het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of
  • die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2023 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, openlijk, te weten, op of aan het [adres] (ter hoogte van [bedrijf] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door
  • die [slachtoffer 1] bij het lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) op/tegen de grond te duwen en/of
  • die [slachtoffer 1] bij het hoofd en/of de schouder(s) en/of een of meer (andere(e)) de(e)l(en) van het lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) vast te houden en/of
  • in het bijzijn van die [slachtoffer 1] en/of tegen zijn mededader(s) te zegen: "Steek hem neer." en/of "Ik vermoord hem.", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, in elk geval het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden en/of
  • die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt.
en in de zaak met parketnummer 18-313100-23 dat:
hij op of omstreeks 8 november 2023 te [adres] , gemeente Ooststellingwerf, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, twee spaarpotten inhoudende 950,00 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
en in de zaak met parketnummer 18-304239-23 dat:
hij te Drachten, gemeente Smallingerland op of omstreeks 16 november 2023 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (auto), toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [adres] , in elk geval op een weg.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, met uitzondering van het onderdeel van de tenlastelegging waarin staat “steek hem neer” en “ik vermoord hem”. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte degene is geweest die aangever heeft gestoken met een mes. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever een klap op zijn borst heeft gegeven. Het met kracht steken met een mes in de richting van de borst levert een aanmerkelijke kans op de dood op, die verdachte bovendien bewust heeft aanvaard. Daarnaast is sprake van medeplegen, nu verdachte zijn opzet was gericht op het samen met de medeverdachten plegen van geweld.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zowel ter terechtzitting als bij de politie stellig heeft ontkend het slachtoffer te hebben gestoken. Indien verdachte wordt gevolgd in zijn verklaring, kan er geen bewezenverklaring volgen van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 oktober 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 11 november 2023 in Leeuwarden heb ik aangever geschopt. Op de camerabeelden genaamd “ingezoomd” ben ik degene die vanaf minuut 00:08 aan de rechterkant staat.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2023, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023302551 d.d. 29 januari 2024, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] :
Op 11 november 2023 hebben wij [slachtoffer 1] gehoord als aangever. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij op 11 november 2023 samen met [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ) naar Leeuwarden was gegaan. [slachtoffer 1] werd vastgepakt en op de grond geduwd door twee Nederlanders en [medeverdachte 2] . Vervolgens werd hij neergestoken.
3. Een geschrift, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 12 november 2023, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door M.B. Boom, forensisch arts, verbonden aan GGD Fryslân, voor zover inhoudende als zijn/haar bevindingen:
Datum onderzoek: 11 november 2023 Naam betrokkene: [slachtoffer 1]
Letselbeschrijving:
Op de overgang van borstbeen naar buik vanaf het midden van het borstbeen naar iets links van het borstbeen bevindt zich een circa 2 cm lange, horizontaal lopende licht golvende
huiddoorklieving met aan de (vanuit slachtoffer gezien) linkerzijde een spits toelopend wondeinde en aan de (vanuit slachtoffer gezien) rechterzijde een breder wondeinde. Letsel is passend bij een steekverwonding dan wel snijverwonding.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 december 2023, opgenomen op pagina 319 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
V: Je zei net dat je van [naam] (de rechtbank begrijpt: hebt gehoord) wat hij had gedaan? A: Hij heeft verteld dat hij had gestoken.
V: Wat heeft hij verteld aan jou?
A: Dat hij die man had gestoken in zijn buik met een mes.
5. Een eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 22 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Op de camerabeelden met bestandsnaam “ingezoomd” is vanaf minuut 00:08 te zien dat verdachte aan de rechterkant van aangever staat. Verdachte houdt in zijn rechterhand een op een mes gelijkend voorwerp vast. Vervolgens loopt verdachte, met zijn rechterarm gestrekt naar voren, om het slachtoffer heen, waarna hij een trappende beweging richting het slachtoffer maakt. Daaropvolgend maakt verdachte met zijn rechterhand, waarin hij het op een mes gelijkend voorwerp vasthoudt, een stekende beweging richting het bovenlijf van het slachtoffer.
Nadere bewijsmotivering
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De ontkennende verklaring van verdachte wordt weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangever heeft gestoken met een mes. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe deze handeling juridisch gekwalificeerd dient te worden.
Poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) heeft gehad op de dood van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier het overlijden van aangever aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden
waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte eenmaal heeft gestoken met een mes in de borststreek van het slachtoffer. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ook met enige kracht moet hebben gestoken, het mes is immers door de kleren van het slachtoffer heen gegaan en er is een steekverwonding ontstaan. Het steken met een mes in de borststreek levert een aanmerkelijke kans op de dood op. Bovendien was die kans voorzienbaar voor verdachte. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de borststreek meerdere vitale organen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen aangemerkt te worden als zozeer gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten gericht op de poging tot doodslag, niet is komen vast te staan. Niet is gebleken dat de medeverdachten de wetenschap hadden dat verdachte een mes bij zich droeg en dit zou gaan gebruiken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van aangever. De rechtbank acht daarmee de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht daarentegen niet bewezen dat verdachte de poging doodslag samen met een ander heeft begaan. De rechtbank zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken. Tevens zal de rechtbank verdachte van het onderdeel in de tenlastelegging waarin staat “steek hem neer” en “ik vermoord hem” vrijspreken, nu dit onderdeel niet wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 november 2023, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023300488 d.d. 27 november 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 november 2023, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023308071 d.d. 23 november 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2]
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2023, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [naam] en [naam] .

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 november 2023 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
  • die [slachtoffer 1] met een mes in de borststreek heeft gestoken en
  • die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 november 2023 te [adres] in een woning, aan de [adres] alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, twee spaarpotten inhoudende 950,00 euro, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij te Drachten op 16 november 2023 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, auto, toebehorende aan [naam] , als bestuurder heeft gebruikt op de weg de Wielewalen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23:
Diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
Overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht en dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel dezelfde voorwaarden worden verbonden als
die in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van toepassing zijn, met een proeftijd van twee jaren. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de poging tot doodslag in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is de eis van de officier van justitie passend. Een nu nog op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie zou het ingezette traject negatief doorkruisen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de nacht van 11 november 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte en zijn vriend [medeverdachte 1] waren na een avond stappen onderweg naar het station toen zij zagen dat twee onbekende mensen ruzie hadden. Die onbekende mensen waren [medeverdachte 2] en [slachtoffer 1] . Zij hadden ruzie over kleding en schoenen die [medeverdachte 2] had uitgeleend aan [slachtoffer 1] en ter plekke terug wilde hebben. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn zich met de ruzie gaan bemoeien en zijn [medeverdachte 2] te hulp geschoten. Met zijn drieën zijn zij achter [slachtoffer 1] aangerend en hebben zij hem ingesloten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer 1] onder andere tegen de grond geduwd, vastgepakt, gestompt en getrapt. Verdachte heeft [slachtoffer 1] getrapt en met een mes gestoken. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer 1] een 2 centimeter lange wond ter hoogte van de overgang van het borstbeen naar de buik opgelopen. Dat het letsel niet dodelijk is geweest, is een toevallige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Naar eigen zeggen heeft verdachte zich bemoeid met de ruzie omdat hij wilde dat [medeverdachte 2] zijn spullen terug zou krijgen. Dat verdachte om een dergelijke reden aanleiding ziet om anderen met een mes te lijf te gaan, is op geen enkele manier te rechtvaardigen.
Met zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en hem pijn en letsel toegebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat hij een mes bij zich had in de openbare ruimte en dat hij daarmee daadwerkelijk geweld heeft toegepast. Het ongecontroleerde bezit van steekwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van messen leidt namelijk gemakkelijk tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten gericht tegen de eigenaren van de beschermde woonvorm waar hij destijds verbleef en nu nog steeds verblijft. Verdachte is op 8 november 2023 de woning van de eigenaren binnengegaan en heeft twee spaarpotten met een totale inhoud van 950,00 gestolen. Naar eigen zeggen heeft verdachte het geld opgemaakt toen hij was weggelopen van de beschermde woonvorm. Daarnaast heeft verdachte op 16 november 2023 de auto van de woonvorm meegenomen, zonder dat hij daartoe de toestemming had en zonder dat hij beschikte over een rijbewijs. Naar eigen zeggen heeft verdachte dat gedaan omdat hij het spannend vond en omdat hij het zag als een soort wraakactie voor de onenigheid die hij had gehad met de eigenaren. Met zijn
handelen heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Daarnaast heeft verdachte met het joyriding zonder rijbewijs onverantwoorde risicos genomen en de veiligheid van de aan het verkeer deelnemende personen in gevaar gebracht door op de openbare weg een auto te besturen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd toen hij net 18 jaar oud was. Uit de justitiële documentatie van 9 oktober 2024 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens diefstallen en joyriding. Bovendien heeft verdachte de bewezen verklaarde feiten gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep van een voorwaardelijke werkstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De eerdere veroordelingen en de dreiging van een werkstraf hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het psychologisch Pro Justitiarapport van 27 april 2024, opgemaakt door R. Gerats, orthopedagoog-generalist.
Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een reactieve hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Door de ernst en de duur van de bij verdachte aanwezige problematiek is er inmiddels sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij verdachte zichzelf overschat, zichzelf overschreeuwt en de neiging heeft om spanning op te zoeken. Als gevolg van voornoemde stoornissen en de licht verstandelijke beperking is verdachte impulsief, heeft hij moeite met het sturen van zijn gedrag en het overzien van de gevolgen van zijn handelen. Daarnaast heeft verdachte een gebrekkige gewetensontwikkeling, een gebrekkig empathisch vermogen en geen gevoel voor zijn eigen of andermans grenzen. De hechtingsstoornis, de licht verstandelijke beperking en de normoverschrijdende gedragsstoornis hebben de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte beïnvloed ten tijde van de ten laste gelegde poging tot doodslag. De orthopedagoog-generalist heeft geadviseerd dit feit in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank neemt, mede gelet op de toedracht van het feit en de indruk die verdachte ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, voormelde conclusie over. De rechtbank ziet in de door de deskundige beschreven problematiek aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten.
Uit het rapport blijkt dat onder meer dat verdachte spanning opzoekt, impulsief is, behoeftebevrediging nastreeft en dat hij onvoldoende wordt geremd door een geweten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze problematiek ook doorgewerkt bij de ten laste gelegde diefstal uit de woning en de joyriding, die bovendien enkele dagen voor en enkele dagen na de poging tot doodslag zijn begaan. De rechtbank concludeert dan ook dat alle feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen en zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de straf.
De orthopedagoog-generalist heeft verder geconcludeerd dat de kans op geweldsrecidive op korte termijn laag is. Verdachte is in staat tot deelname aan maatschappelijke activiteiten zoals werken, het volgen van interventies of behandelingen en het op afstand onderhouden van zijn sociale contacten, zolang hem voortdurende nabijheid, structuur en duidelijkheid worden geboden door iemand van wie hij dit accepteert. Indien daarvan geen sprake is, zal verdachte direct overvraagd worden en grenzen overschrijden. In dat geval wordt de kans op geweldsrecidive als hoog ingeschat. Om de kans op recidive te kunnen verminderen, is het volgens de deskundige van belang dat behandeling wordt ingezet in een woonsetting, waarbij er voortdurend toezicht is en het grootste gedeelte van de dag één op één begeleiding wordt geboden. De deskundige adviseert de inzet van [instelling] , begeleiding in een woonsetting en behandeling die gericht is op de effecten van vroegkinderlijke traumatisering en coping. De deskundige adviseert voornoemde interventies op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke
straf, waarbij de inzet van elektronische monitoring kan worden overwogen.
De rechtbank heeft daarnaast gelet op het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord-Nederland van 15 oktober 2024. Verdachte is van 5 december 2023 tot en met 6 augustus 2024 gedetineerd geweest in de [naam] , waarna zijn voorlopige hechtenis is geschorst onder een aantal voorwaarden, waaronder een jeugdreclasseringsmaatregel en [instelling] . Hoewel verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, heeft hij wel regelmatig de grenzen opgezocht. Dat resulteerde op 19 augustus 2024 in een officiële waarschuwing. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld, gelet op de justitiële documentatie van verdachte, zijn jeugdige leeftijd en de psychosociale problematiek. De reclassering acht het van belang dat de opgestarte voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis worden voortgezet. Bij veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, [instelling] voor de duur van zes maanden, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod met de medeverdachten, een locatiegebod met elektronische monitoring en het hebben van dagbesteding.
Ter zitting heeft de reclassering het advies bevestigd en nader toegelicht. De reclassering heeft naar voren gebracht dat de strikte schorsingsvoorwaarden verdachte helpen en dat hij openstaat voor hulpverlening. In het schriftelijke advies is geen termijn verbonden aan het locatiegebod en de elektronische monitoring, maar het wordt wenselijk geacht dat dit voor de gehele proeftijd geldt. In een vrijwillig kader krijgt verdachte ambulante begeleiding van [instelling] . Het is belangrijk dat deze begeleiding wordt voortgezet. Daarnaast is het wenselijk dat verdachte een ambulante behandeling volgt van [instelling] of [instelling] .
Toepassing volwassenstrafrecht of jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan toen hij 18 jaar oud was. Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van de strafbare feiten meerderjarig is, volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten voor jongvolwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De orthopedagoog-generalist heeft geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, vanwege de algemene ontwikkelingsachterstand bij verdachte en zijn onvermogen om zelf richting te geven aan zijn leven.
Verdachte is daardoor sterk afhankelijk van aansturing van anderen. De reclassering heeft eveneens geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering functioneert verdachte op een laag verstandelijk beperkt niveau en is er sprake van risicoverhogende psychosociale problematiek. Verdachte is beïnvloedbaar en kan de gevolgen van zijn handelen niet altijd overzien. Hoewel hij niet actief deel uitmaakt van een gezin, is er wel sprake van pedagogische beïnvloeding door zijn persoonlijke begeleider. Daarnaast is de jeugdreclassering al betrokken in het kader van het schorsingstoezicht en wordt het wenselijk geacht dat de jeugdreclassering betrokken blijft.
De rechtbank neemt gelet op het voorgaande de adviezen van de orthopedagoog-generalist en de reclassering over en zal het jeugdstrafrecht toepassen. Daarbij heeft de rechtbank enerzijds in aanmerking genomen dat bij verdachte sprake is van een algemene ontwikkelingsachterstand en dat hij nog kan profiteren van een pedagogische aanpak en anderzijds dat contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht niet aan de orde zijn. Daarnaast acht de rechtbank het ook van belang dat de jeugdreclassering betrokken blijft.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder de poging tot doodslag, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Het gemak waarmee verdachte een mes heeft gebruikt in een geweldssituatie waar hij in eerste instantie niets mee te maken had, baart de rechtbank zorgen, mede gelet op de bij verdachte aanwezige problematiek. Ondanks de ernst van de feiten, zal de rechtbank aan verdachte geen langere jeugddetentie opleggen dan dat het voorarrest heeft geduurd. Aan verdachte wordt deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 246 dagen. De rechtbank overweegt daartoe dat in het jeugdstrafrecht, anders dan in het volwassenstrafrecht, de nadruk vooral ligt op de pedagogische beïnvloeding en het voorkomen van recidive en minder op vergelding. De rechtbank is met de deskundige en de betrokken partijen van oordeel dat het van essentieel belang is dat verdachte de juiste behandeling en begeleiding krijgt, zodat het recidiverisico kan worden verminderd en laag blijft. Uit de rapportages blijkt immers dat verdachte een strak kader nodig heeft waarbij er voortdurend toezicht en begeleiding is. Het daarop gerichte traject is tijdens de schorsingsperiode ingezet en zou door een nu nog op te leggen onvoorwaardelijke jeugddetentie negatief worden doorkruist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 365 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 119 dagen voorwaardelijk, passend en oplegging daarvan geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering in haar rapport geformuleerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod met de medeverdachten, waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren moet houden.
Daarnaast zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling opleggen, zoals ter terechtzitting door de reclassering is toegelicht. De rechtbank zal de duur van het locatiegebod en de elektronische monitoring beperken tot negen maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt. De rechtbank overweegt daartoe dat zij een locatiegebod met elektronische monitoring voor de duur van de gehele proeftijd gelet op het vrijheidsbeperkende karakter daarvan, te lang vindt. De rechtbank heeft gekozen voor een periode van negen maanden zodat er geleidelijk kan worden afgebouwd vanaf het moment waarop het intensieve toezicht vanuit de [instelling] na zes maanden stopt en er door middel van de enkelband nog drie maanden gemonitord kan worden. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 585,00 ter vergoeding van materiële schade en 4.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.075,00 ter vergoeding van materiële schade en 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum
waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 195,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor hoofdelijke toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de hoogte van de vordering heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van 950,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige gevorderde dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard, wegens gebrek aan onderbouwing daarvan.
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet is onderbouwd, maar dat toewijzing van een bedrag voor de immateriële schade denkbaar is. Voor wat betreft de hoogte daarvan heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering tot een bedrag van 950,00 kan worden toegewezen. Verdachte heeft met betrekking tot voornoemd bedrag met de benadeelde partij een betalingsregeling getroffen. Verdachte heeft reeds drie betalingen van 150,00 verricht. De vierde van betaling van 150,00 zal verdachte begin van de maand november voldoen. Voor het overige gevorderde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23 Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de materiële schadeposten betreffende kleding, schoenen en een oplader niet worden aangemerkt als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal het materiële gedeelte van de vordering derhalve niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Onder Immateriële schade (smartengeld) heeft de benadeelde partij onder meer aangegeven dat hij zijn werk is kwijtgeraakt, waarvoor hij een bedrag van 1.000,00 als schade heeft gevorderd. De rechtbank begrijpt deze post als schade bestaande in een periodiek verlies aan verdienvermogen, wat als materiële schade heeft te gelden. Bij gebreke aan onderbouwing van deze schadepost, zal de rechtbank de vordering in zoverre afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast 3.000,00 aan immateriële schade gevorderd wegens emotionele schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen heeft hij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij pijn heeft gehad, letsel heeft opgelopen en dat hij het bewezen verklaarde feit als vernederend heeft ervaren. Daarentegen is er verder weinig bekend over de gevolgen van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom het bedrag vaststellen op 1.000,00. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het geweld samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien (één van) zijn medeverdachte(n) deze al hebben betaald, en andersom.
Ten aanzien van parketnummer 18-313100-23 Materiële schade
De rechtbank is met betrekking tot de schadepost van de gestolen envelop met geld uit de kassa
( 1.500,00) van oordeel dat deze schade geen rechtstreeks verband heeft met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering derhalve niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de schadepost van de gestolen spaarpotten heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de aangifte en de bijlage met gestolen goederen, waaruit blijkt dat er voor een bedrag van 950,00 is weggenomen. Voorts zal de rechtbank het bedrag matigen met inachtneming van de reeds voldane betalingen die verdachte heeft verricht in het kader van de betalingsregeling die hij met de benadeelde partij heeft getroffen en de betaling die hij begin november zal verrichten. Het totaalbedrag van de door verdachte aan de benadeelde gedane betalingen komt uit op 600,00. De rechtbank zal derhalve de
vordering toewijzen tot een bedrag van 350,00 en het overige afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast 1.500,00 aan immateriële schade gevorderd, wegens het verlies van woongenot.
De rechtbank overweegt dat indien geen sprake is van lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam, zoals in onderhavig geval, op grond van artikel 6:106 lid 1 BW alleen een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Naar het oordeel van de rechtbank kan zonder verdere onderbouwing niet zonder meer worden vastgesteld dat het verlies van woongenot meer is dan een psychisch onbehagen en dus van een aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 sub 2 BW. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet- ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van parketnummer 18-304239-23
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom volledig worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen - ten aanzien parketnummer 18-298916-23 hoofdelijk - om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het aantal dagen dat gijzeling kan worden toegepast bepaalt de rechtbank vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht telkens op nul.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadebedragen telkens toewijzen vanaf de datum van het ontstaan van de schade. Ook ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel zal dit worden bepaald.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 6 december 2022, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 20 december 2022.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 januari 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de proeftijd te verlengen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat hoewel er redenen zijn om over te gaan tot het tenuitvoerleggen van de voorwaardelijke straf, ervoor gewaakt dient te worden dat verdachte wordt overvraagd.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Verdachte heeft immers de aan de uitspraak verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. De rechtbank is echter van oordeel dat toewijzing van de vordering niet opportuun is, gelet op de draagkracht van verdachte en de omstandigheid dat de rechtbank bij het bepalen van de straf de nadruk heeft willen leggen op begeleiding en behandeling door middel van een strak pakket aan bijzondere voorwaarden. Daarbij komt dat verdachte voortdurend één op één toezicht nodig heeft van een voor hem vertrouwde persoon, wat bij de uitvoering van een reguliere werkstraf lastig te realiseren is. De rechtbank ziet daarin aanleiding om af te zien van het gelasten van de tenuitvoerlegging van de werkstraf. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering dan ook afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet: op de artikelen:
de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-322920-23, het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-313100-23 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18- 304239-23 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte,
groot 119 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de [instelling] (WSSjbjr), telefoonnummer [telefoonnummer] , en dat hij zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde in het kader van reclasseringstoezicht medewerking verleent aan het toezicht van en de begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van Intensieve [instelling] gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, verblijft bij Zorg & Natuur of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het (dag)programma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
dat de veroordeelde zich, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, laat begeleiden door [instelling] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich aan de regels en de aanwijzingen die de instelling geeft voor de begeleiding;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, meewerkt aan een door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte ambulante behandeling van [instelling] , [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich aan de regels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
6. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, geen drugs en alcohol gebruikt en meewerkt aan controle door middel van urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest). De jeugdreclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
7. dat de veroordeelde gedurende maximaal negen maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres [adres] . Daarbij heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van vijftien respectievelijk twaalf uren ter invulling van dagbesteding zoals met de jeugdreclassering wordt afgesproken. De veroordeelde werkt gedurende ten hoogste negen maanden mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod;
8. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de [instelling] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van parketnummer 18-322920-23
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van de schadeposten betreffende kleding, schoenen en een oplader ( 585,00) niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van de schadepost periodiek verlies aan verdienvermogen ( 1.000,00) en ten aanzien van de overige immateriële schade ( 2.000,00) af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van
1.000,00(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18.313100.23
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] ten aanzien van de schadepost envelop met geld
( 1.500,00) en ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk ( 1.500,00). Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] ten aanzien van de schadeposten gestolen spaarpotten ( 600,00) af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van
350,00(zegge: driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18.304239.23
Wijst de vordering van de benadeelde partij volledig toe en veroordeelt verdachte om aan

[slachtoffer 2] te betalen:

  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van
195,00(zegge: honderdvijfennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2023. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.242205-22:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 6 december 2022.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2024.
Mr. A.H.M. Dölle en mr. S.T. Kooistra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.