RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/029787-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 oktober 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door officier van justitie
mr. J.G.F. van Boven.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, op of nabij de [adres] alhier,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met een mes gestoken tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker) schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen, althans eenmaal hard gestompt en/of geslagen tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, op of nabij de [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte met een mes gestoken tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker) schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen, althans eenmaal hard gestompt en/of geslagen tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- die [medeverdachte] aan te geven en/of aan te wijzen wie die [slachtoffer 1] is en/of waar deze op dat moment was en/of
- die [medeverdachte] een (groot gekarteld) mes in een foedraal te geven, wetende dat de [medeverdachte] met dat mes die [slachtoffer 1] wilde doden, althans ernstig letsel wilde toebrengen en/of
- die [medeverdachte] zijn (grijze) jas ter beschikking te stellen, zodat die [medeverdachte] genoemd mes en/of bijbehorend foedraal in die jas kon meenemen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, op of aan de [adres] alhier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker)schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam (een blijvend litteken tengevolge) heeft/hebben toegebracht, door met een mes te steken tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker) schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen, althans eenmaal hard te stompen en/of te slaan tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, op of aan de [adres] alhier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon gbenaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met een mes gestoken tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker) schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of meermalen, althans eenmaal hard gestompt en/of geslagen tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, openlijk, te weten, op of nabij het plein van de Internationale Schakelklas ( [instelling] ), gevestigd aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door deze
- bij de arm en/of het lichaam vast te pakken en/of
- op de grond te duwen, althans naar de grond te werken en/of
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag - (met kracht) tegen het het hoofd te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze
- ( stevig) bij de arm en/of het lichaam vast te pakken en/of
- op de grond te duwen, althans naar de grond te werken en/of
- meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag - (met kracht) tegen het het hoofd te schoppen;
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een een groot gekarteld mes (merk Colombia, kleur zwart), waarvan het lemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, omdat de ernst van het letsel niet kan worden vastgesteld en er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond. Wel kan een veroordeling wegens feit 1 meest subsidiair, feit 2 primair en feit 3 volgen. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat hoewel verdachte niet degene is geweest die heeft gestoken, het medeplegen wel kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
BewijsmiddelenFeit 1 primair
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 primair de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 27 januari 2024, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, Districtsrecherche Fryslân, met proces-verbaalnummer 2024023026 d.d. 20 mei 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 26 januari 2024 was ik op school. Ik ging samen met mijn docenten naar buiten. Opeens kwamen 3 jongens. Eén van de drie jongens, de broer van [verdachte] , kwam van achteren en heeft mij geslagen en tussen mijn linker bovenarm en linker schouder met een mes gestoken. Hij wilde met het mes doorslaan en maakte met het mes nog stekende bewegingen. Hij had een blauwe broek aan.
2. Een geneeskundige verklaring, op 22 februari 2024 opgemaakt en ondertekend door traumachirurg [naam] , opgenomen op pagina 45 van voornoemd dossier:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1] Uitwendig waargenomen letsel: wond linker schouder
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 26/01/2024
Overige van belang zijnde informatie: 10 cm diepe verwonding waarbij zeker spierletsel aanwezig. Kans op blijvend letsel is aanwezig.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 januari 2024, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 26 januari 2024 was ik als docent werkzaam op de internationale schakelklas. De school is gevestigd aan de [adres] te Leeuwarden. Ik stond buiten op de stoep, voor de ingang van de school. Ik stond daar samen met een zevental jongeren, waaronder [slachtoffer 1] . Ik zag dat drie jongeren onze kant op kwamen. Ik zag dat jongen (1) zijn rechtervuist met kracht naar voren bewoog richting het gezicht van [slachtoffer 1] . Ik zag dat deze jongen een mes van ongeveer 15 tot 20 centimeter lang, met één vlakke kant en één kartelrand, en aan het einde een punt, in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij twee of drie stappen zette in de richting van [slachtoffer 1] . Ik zag dat hij met zijn rechterhand een stekende beweging vooruit maakte. Ik zag dat hij twee keer opnieuw een stekende beweging maakte richting [slachtoffer 1] . Ik zag dat er wit pluis, ter hoogte van de linker bovenarm, uit de jas van [slachtoffer 1] kwam.
4. De door verdachte ter zitting van 17 oktober 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 26 januari 2024 naar de internationale schakelklas in Leeuwarden gegaan om wraak te nemen. Ik had namelijk een dag eerder ruzie gehad met jongens van die school, waaronder met [slachtoffer 1] . Mijn broer [medeverdachte] en vriend [naam] waren met mij meegegaan. Mijn broer had een blauwe spijkerbroek aan. Ik had een mes met kartels bij mij. [naam] en mijn broer wisten dat ik dit mes had, omdat ik het mes aan hun heb laten zien. Ik heb gewacht totdat de jongens naar buiten kwamen. Toen wij ze uiteindelijk buiten zagen staan, renden wij naar ze toe, waarbij één van ons drieën het mes heeft meegenomen. Daarna is een gevecht tussen ons en die jongens ontstaan, waarbij ik zag dat [slachtoffer 1] met het mes werd gestoken. Daarna zijn mijn broer en ik weggerend en heb ik het mes bij een gebouw verstopt.
Feit 2 primair
Nu verdachte feit 2 primair duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 30 januari 2024, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Feit 3
Nu verdachte feit 3 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 maart 2024, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] .
Bewijsoverweging feit 1 primairDe steker
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting wisselend verklaard over wie degene is geweest die heeft gestoken: hij of zijn broer [medeverdachte] . De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen de overtuiging dat [medeverdachte] degene is geweest die heeft gestoken met het mes dat verdachte had meegenomen.
Het medeplegen
Er heeft een vechtpartij plaatsgevonden tussen verdachte, [medeverdachte] en [naam] aan de ene kant en de jongeren, waaronder [slachtoffer 1] , van de internationale schakelklas aan de andere kant. In dit gevecht is [slachtoffer 1] geslagen en in zijn schouder gestoken door [medeverdachte] . Verdachte is samen met [medeverdachte] en [naam] naar de plaats van het gevecht toe gegaan en zij zijn samen het gevecht aangegaan. Verdachte heeft het mes meegenomen waarmee [medeverdachte] [slachtoffer 1] heeft gestoken. Hierdoor is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , gericht op het voltooien van het delict. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de gedragingen van [medeverdachte] .
Het opzet op de dood
De vervolgvraag is wat de gedraging van [medeverdachte] in juridische zin oplevert. Primair is een poging tot doodslag ten laste gelegd. De rechtbank dient daarvoor vast te stellen dat sprake was van opzet op het doden van [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van vol opzet op het doden van [slachtoffer 1] . Van opzet kan in juridische zin echter ook sprake zijn wanneer bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer is aanvaard. Dat wordt voorwaardelijk opzet genoemd. Dat deze aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] bestond, is door de raadsman van verdachte betwist.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van oordeel dat de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] aanwezig was en overweegt daartoe als volgt.
[medeverdachte] maakte met het mes voorwaartse stekende bewegingen richting [slachtoffer 1] , terwijl zij beiden rechtop stonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] meerdere stekende bewegingen richting het bovenlichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. [slachtoffer 1] is daarbij één keer geraakt, namelijk in zijn schouder, waardoor hij een tien centimeter diepe verwonding heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het menselijk bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevat.
Daarbij vindt de rechtbank in het bijzonder van belang dat [medeverdachte] meerdere stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt in een in beweging zijnde en dicht bij elkaar staande grote groep met jongeren die allemaal met elkaar in gevecht waren, waardoor er een groot risico op bestond dat een gerichte beweging in het tumult zou worden verstoord en een ongecontroleerde beweging zou worden. Hierdoor is de kans groter dat iemand in een vitaal orgaan wordt geraakt dan wanneer de groep kleiner is, stilstaat en ver van elkaar af staat.
Ook speelt een rol dat [medeverdachte] een verboden mes met een lemmet van 15 centimeter en twee snijkanten, waarvan één met kartels, in zijn hand had. Dit mes kan potentieel dodelijk zijn. Dat dit mes diepe verwondingen kan veroorzaken, is ook gebleken, omdat [slachtoffer 1] een steekverwonding van maar liefst tien centimeter diep heeft opgelopen.
Voornoemde omstandigheden, te weten de plek/richting waarin is gestoken, de in beweging zijnde en dicht op elkaar staande grote groep met jongeren, alsook de potentieel dodelijke kenmerken van het mes, maken dat de rechtbank van oordeel is dat de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] in het leven is geroepen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet. Een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag zal dan ook volgen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 26 januari 2024 te Leeuwarden, op de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft zijn mededader met een mes gestoken tussen de linker bovenarm en de linker schouder van die [slachtoffer 1] en meermalen stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en geslagen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op 26 januari 2024 te Leeuwarden, openlijk, te weten nabij het plein van de Internationale Schakelklas, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door deze
- vast te pakken,
- naar de grond te werken,
- meermalen tegen het lichaam te slaan en
- meermalen -terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag- tegen het hoofd te schoppen;
hij op 26 januari 2024 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie IV onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een groot gekarteld mes, merk Colombia, kleur zwart, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair medeplegen van poging tot doodslag;
2. primair openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
3. medeplegen van handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 205 dagen, met aftrek van het voorarrest (25 dagen), waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsook een werkstraf van 120 uren. De officier van justitie heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de strafeis van de officier van justitie te volgen, met uitzondering van de hoogte van de werkstraf. De raadsman heeft verzocht om bij de hoogte van de werkstraf in verminderende zin rekening te houden met de lange duur van het huisarrest en de elektronische monitoring.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van de Raad d.d. 9 oktober 2024 en GZ-psycholoog drs. M.Z. Pyrek, d.d. 14 mei 2024, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte is met een verboden mes en samen met zijn oudere broer en een vriend naar de school van de twee slachtoffers gegaan om wraak te nemen, omdat hij de dag ervoor ruzie met deze jongens had gehad.
Hij heeft deze jongens opgewacht en uiteindelijk is er een vechtpartij ontstaan tussen verdachte, zijn broer en zijn vriend en de groep leerlingen van de school. Hierbij is het ene slachtoffer door zijn broer geslagen en met het door verdachte meegebrachte mes gestoken en het andere slachtoffer door verdachte en zijn vriend tegen zijn lichaam geslagen en tegen zijn hoofd geschopt. Het slachtoffer dat gestoken is, heeft een verwonding van maar liefst tien centimeter diep in zijn schouder opgelopen. Deze wond is gehecht en tot op heden is er nog geen sprake van volledig herstel. De rechtbank is van oordeel dat deze vechtpartij mogelijk dodelijk had kunnen aflopen en dat alle betrokkenen van geluk mogen spreken dat dit niet gebeurd is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers, maar ook het gevoel van veiligheid in de maatschappij aangetast door in het openbaar, op een school, op deze manier te handelen. Meerdere docenten en kinderen zijn getuige geweest van deze vechtpartij. Extra kwalijk daarbij is dat verdachte doelbewust en met een mes op zak de confrontatie heeft opgezocht met de slachtoffers, waarbij het ene slachtoffer een ernstige verwonding heeft opgelopen en het andere slachtoffer tegen het hoofd is geschopt. Daarbij neemt de rechtbank het verdachte ook kwalijk dat hij geen volledige verantwoordelijkheid heeft genomen, door de schuld (gedeeltelijk) bij de slachtoffers te leggen en dat hij zijn broer en vriend in deze ruzie heeft meegesleurd.
Persoonlijke omstandigheden
De voorlopige hechtenis van verdachte is per 19 februari 2024 onder voorwaarden geschorst, waarbij verdachte ook heeft meegewerkt aan diagnostiek en behandeling bij [instelling] en elektronische monitoring en huisarrest. Per 17 juli 2024 is de elektronische monitoring komen te vervallen. Hij heeft in totaal 25 dagen in voorarrest verbleven.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 augustus 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van GZ-psycholoog drs. M.Z. Pyrek d.d. 14 mei 2024 blijkt het volgende. Verdachte functioneert cognitief op zwakbegaafd niveau en er is sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een aandachtsdeficiëntie-/hyper-
activiteitsstoornis; overwegend onoplettend beeld. De cognitieve beperkingen en vooral de normoverschrijdende gedragsstoornis zijn van invloed geweest op zijn handelen tijdens de feiten. Verdachte kon voorafgaand en tijdens de feiten niet los komen van zijn gedachte om wraak te willen nemen. Daarbij legitimeert verdachte zijn handelen met opvattingen vanuit zijn Syrische culturele afkomst. De gedachte van wraak willen nemen gaat bij verdachte gepaard met de emotie van boosheid. Mede door de cognitieve beperkingen overziet verdachte voorafgaand en tijdens de feiten onvoldoende de gevolgen van zijn gedrag voor
zichzelf en het slachtoffer. Culturele, sociale, cognitieve en emotionele factoren hebben versterkend doorgewerkt in zijn gedragskeuzes en agressief handelen. Het advies is dan ook om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen, welk advies de rechtbank overneemt.
De kans op herhaling is bij het achterwege blijven van passende begeleiding en behandeling matig tot hoog. Hij heeft een gering probleembesef en -inzicht. Zijn ouders zijn bezorgd over de ontwikkeling en de problemen van verdachte, maar hun invloed is echter beperkt. Verdachte onttrekt zich zo veel mogelijk aan het gezamenlijk gezinsleven en buitenshuis gaat hij zijn eigen gang. Een ongunstige factor is dat verdachte vrijwel geen omgang heeft met prosociale leeftijdgenoten en niet deelneemt aan prosociale activiteiten.
Om het herhalingsgevaar te verminderen is het belangrijk dat verdachte actief begeleid wordt, omgang heeft met prosociale leeftijdgenoten, deelneemt aan prosociale activiteiten en een zinvolle daginvulling heeft. Verdachte is niet gemotiveerd voor verdere scholing. Een behandeling is noodzakelijk voor zijn gebrekkige emotie-regulatie; het adequaat intern reguleren en extern uiten van zijn emoties, vooral het hanteren van de emotie van boosheid. Aanvullende behandeling zal waarschijnlijk nodig zijn voor de eventuele traumatische ervaringen uit het verleden.
Mede vanwege zijn geringe probleembeleving is verdachte niet intrinsiek gemotiveerd voor begeleiding en behandeling op vrijwillige basis. De kans dat hij zich onttrekt is reëel aanwezig. Een juridisch kader is derhalve noodzakelijk. Het advies is dan ook om hem bij een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden op te leggen, waardoor verdachte moet meewerken aan toezicht en begeleiding vanuit de reclassering en een therapeutische behandeling bij [instelling] of een soortgelijke instelling.
Uit het rapport van de Raad d.d. 9 oktober 2024 blijkt het volgende. Er is een grote kans op herhaling van delictgedrag als er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Om de risicofactoren te verkleinen is het van belang dat verdachte door de jeugdreclassering intensief ondersteund en begeleid wordt en mee blijft werken aan de behandeling bij de FJP van [instelling] . Uit het LIJ-instrument komen ITB harde kern en een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) als passend naar voren. De Raad is echter van mening dat deze interventies niet noodzakelijk zijn, aangezien verdachte heeft laten zien dat hij zich tijdens de elektronische monitoring en het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering goed aan de afspraken kan houden. De Raad is van mening dat verplicht toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering het beste aansluit bij wat verdachte op dit moment nodig heeft. Gezien de ernst van het delict en het gegeven dat verdachte nauwelijks spijt lijkt te hebben, is de Raad van mening dat een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf pedagogisch gezien van meerwaarde is om verdachte een signaal te geven dat hij met zijn strafbare handelen een grens is overgegaan. Al met al adviseert de Raad een deels (waarbij het onvoorwaardelijke deel voor de duur van het voorarrest) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met de bijzondere voorwaarden 1) onderwijs/dagbesteding,
2) behandeling bij [instelling] en 3) meldplicht, alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Ter terechtzitting van 17 oktober 2024 heeft de vertegenwoordiger van de Raad verzocht om de geadviseerde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De jeugdreclasseerder heeft ter terechtzitting van 17 oktober 2024 ingestemd met de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en aangegeven dat het terugsturen van verdachte naar de jeugdgevangenis ervoor zal zorgen dat de reeds ingezette behandeling bij [instelling] wordt stopgezet en verdachte zijn motivatie voor het hulptraject zal verminderen.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten zonder meer een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. De rechtbank heeft gezien de ernst van de feiten en houding van verdachte een jeugddetentie van langere duur dan de duur van het voorarrest van 25 dagen overwogen, maar gelet op de adviezen van de deskundigen, alsmede de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman, hiervan afgezien. Dit betekent dat de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 25 dagen oplegt. Dit is lager dan de onvoorwaardelijke jeugddetentie van 69 dagen die de broer opgelegd krijgt, omdat de rechtbank rekening heeft gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat zijn broer degene is geweest die daadwerkelijk heeft gestoken. De rechtbank zal wel de ernst van de feiten tot uitdrukking brengen door aan verdachte daarnaast de maximale taakstraf voor jeugdigen op te leggen, namelijk een werkstraf van 200 uren.
In de zaak van de broer van verdachte is een voorwaardelijke jeugddetentie van 240 dagen geëist door de officier van justitie. Dit is hoger dan geëist in de zaak van verdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat deze straf in de zaak van verdachte ook passend is, omdat verdachte anders dan zijn broer een tweede slachtoffer heeft gemaakt.
Om de kans op herhaling te verminderen vindt de rechtbank het van belang om de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal deze voorwaarden ook dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er gelet op de hoge kans op herhaling ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte (zonder behandeling) wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Al met al vindt de rechtbank een jeugddetentie van 265 dagen waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsook een werkstraf van 200 uren, passend en geboden. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 140,00 ter vergoeding van materiële schade en 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het materiële deel van de vordering geheel toe te wijzen en het immateriële deel van de vordering, gezien vergelijkbare jurisprudentie, te matigen tot een bedrag van 3.000,00. Daarbij heeft de officier van justitie vermeerdering met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling nihil) en hoofdelijke toewijzing, gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het immateriële deel van de vordering te matigen tot een bedrag van 1.500,00 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, omdat nog geen sprake is van een eindsituatie en de benadeelde partij eigen schuld heeft. De raadsman heeft ten aanzien van het materiële deel van de vordering geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte op dit punt niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2024.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De hoogte van de schade wordt op basis van de tot op heden bekende omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op 3.000,00. De rechtbank zal de
vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2024, en het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat nog geen sprake is van een eindsituatie. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld van aangever, omdat verdachte en zijn broer de benadeelde partij die dag zelf hebben opgezocht en de broer van verdachte, aangever opzettelijk met het mes van verdachte heeft gestoken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Inbeslaggenomen goed
In het dossier van verdachte bevindt zich een beslaglijst met daarop het in beslag genomen en bij de vechtpartij gebruikte mes. Verdachte heeft verklaard dat dit zijn mes is. De officier van justitie heeft verzocht om dit mes te onttrekken aan het verkeer. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen en het mes onttrekken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 265 dagen.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 240 dagen, nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op de door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zolang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
dat veroordeelde onderwijs zal volgen of een alternatieve dagbesteding heeft;
dat veroordeelde meewerkt aan behandeling vanuit de FJP van [instelling] , of een soortgelijke door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling, voor zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de gecertificeerde instelling, te weten het Leger des Heils Jeugdreclassering en Jeugdbescherming te Leeuwarden, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.