ECLI:NL:RBNNE:2024:4344

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
18-029785-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en werkstraf opgelegd voor poging tot doodslag en verboden wapenbezit

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot doodslag en het dragen van een verboden mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 januari 2024 in Leeuwarden, samen met zijn medeverdachte, een gewelddadige confrontatie is aangegaan met een slachtoffer, waarbij de verdachte met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde, aangezien hij meerdere stekende bewegingen richting het slachtoffer maakte, wat resulteerde in een ernstige verwonding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 309 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is er een werkstraf van 200 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen, waarbij een schadevergoeding van 3.140 euro is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd, gezien de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/029785-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 oktober 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door officier van justitie mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, op of nabij de [adres] alhier,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met een mes gestoken tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker) schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam van die [slachtoffer] en/of meermalen stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of meermalen, althans eenmaal hard gestompt en/of geslagen tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, op of aan de [adres] alhier,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker)schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam (een blijvend litteken tengevolge) heeft/hebben toegebracht, door met een mes te steken tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker) schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam van die [slachtoffer] en/of meermalen stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of meermalen, althans eenmaal hard te stompen en/of te slaan tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, op of aan de [adres] alhier,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met een mes gestoken tussen de (linker)bovenarm en/of de (linker) schouder, althans in (de achterzijde van) het lichaam van die [slachtoffer] en/of meermalen stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of meermalen, althans eenmaal hard gestompt en/of geslagen tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, al dan niet tezamen en in vereniging, althans alleen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een gekarteld survival mes (merk Colombia), waarvan het lemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair en feit 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair, omdat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond en er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Wel kan een veroordeling wegens feit 1 meer subsidiair en feit 2 volgen. De raadsman heeft op het medeplegen geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
BewijsmiddelenFeit 1 primair
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 primair de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever d.d. 27 januari 2024, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland, Districtsrecherche Fryslân, met proces-verbaalnummer 2024023026 d.d. 20 mei 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 26 januari 2024 was ik op school. Ik ging samen met mijn docenten naar buiten. Opeens kwamen 3 jongens. Eén van de drie jongens, de broer van [medeverdachte] , kwam van achteren en heeft mij geslagen en tussen mijn linker bovenarm en linker schouder met een mes gestoken. Hij wilde met het mes doorslaan en maakte met het mes nog stekende bewegingen.
2. Een geneeskundige verklaring, op 22 februari 2024 opgemaakt en ondertekend door traumachirurg [naam] , opgenomen op pagina 45 van voornoemd dossier:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] Uitwendig waargenomen letsel: wond linker schouder
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 26/01/2024
Overige van belang zijnde informatie: 10 cm diepe verwonding waarbij zeker spierletsel aanwezig. Kans op blijvend letsel is aanwezig.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 januari 2024, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 26 januari 2024 was ik als docent werkzaam op de internationale schakelklas. De school is gevestigd aan de [adres] te Leeuwarden. Ik stond buiten op de stoep, voor de ingang van de school. Ik stond daar samen met een zevental jongeren, waaronder [slachtoffer] . Ik zag dat drie jongeren onze kant op kwamen. Ik zag dat jongen (1), met grijze winterjas, zijn rechtervuist met kracht naar voren bewoog richting het gezicht van [slachtoffer] . Ik zag dat deze jongen een mes van ongeveer 15 tot 20 centimeter lang, met één vlakke kant en één kartelrand, en aan het einde een punt, in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij twee of drie stappen zette in de richting van [slachtoffer] . Ik zag dat hij met zijn rechterhand een stekende beweging vooruit maakte. Ik zag dat hij twee keer opnieuw een stekende beweging maakte richting [slachtoffer] . Ik zag dat er wit pluis, ter hoogte van de linker bovenarm, uit de jas van [slachtoffer] kwam.
4. De door verdachte ter zitting van 17 oktober 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 26 januari 2024 ben ik met mijn broertje [medeverdachte] en een vriend [naam] naar een school in Leeuwarden, de internationale schakelklas, gegaan. [medeverdachte] wilde wraak nemen op [slachtoffer] . Ik wist dat [medeverdachte] een mes bij zich had en heb aan hem gevraagd om dit mes aan mij te geven. Het mes had een scherpe punt en aan één kant kartels. Hij heeft het mes in mijn grijze jas die ik droeg gestopt. [medeverdachte] zag de jongens, met [slachtoffer] , staan en toen zijn wij erheen gegaan. Toen is er een gevecht ontstaan, waarbij ik [slachtoffer] met het mes heb gestoken. Daarna zijn [medeverdachte] en ik weggerend en heeft [medeverdachte] het mes weggelegd bij een gebouw.
Feit 2
Nu verdachte feit 2 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 maart 2024, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] .
Bewijsoverweging feit 1 primairHet steken
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] per ongeluk met het mes heeft geraakt toen hij een afweerbeweging maakte, omdat hij werd aangevallen. Hoewel de rechtbank gelooft dat verdachte ook klappen heeft gekregen, vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte [slachtoffer] per ongeluk heeft geraakt. Dat vindt namelijk geen steun in de rest van het dossier, zodat de verklaring van verdachte daarin op zichzelf staat. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] en getuige [naam] gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte bewust meerdere voorwaartse stekende bewegingen richting het slachtoffer heeft gemaakt.
Het opzet op de dood
De vervolgvraag is wat de gedraging van verdachte in juridische zin oplevert. Primair is een poging tot doodslag ten laste gelegd. De rechtbank dient daarvoor vast te stellen dat sprake was van opzet op het doden van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van vol opzet op het doden van [slachtoffer] . Van opzet kan in juridische zin echter ook sprake zijn wanneer bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het
slachtoffer is aanvaard. Dat wordt voorwaardelijk opzet genoemd. Dat deze aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bestond, is door de raadsman van verdachte betwist.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van oordeel dat de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] aanwezig was en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte maakte met het mes voorwaartse stekende bewegingen richting [slachtoffer] , terwijl zij beiden rechtop stonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte meerdere stekende bewegingen richting het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt. [slachtoffer] is daarbij één keer geraakt, namelijk in zijn schouder, waardoor hij een tien centimeter diepe verwonding heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het menselijk bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevat.
Daarbij vindt de rechtbank in het bijzonder van belang dat verdachte meerdere stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt in een in beweging zijnde en dicht bij elkaar staande grote groep met jongeren die allemaal met elkaar in gevecht waren, waardoor er een groot risico op bestond dat een gerichte beweging in het tumult zou worden verstoord en een ongecontroleerde beweging zou worden.
Hierdoor is de kans groter dat iemand in een vitaal orgaan zou worden geraakt dan wanneer de groep kleiner is, stilstaat en ver van elkaar af staat.
Ook speelt een rol dat verdachte een verboden mes met een lemmet van 15 centimeter en twee snijkanten, waarvan één met kartels, in zijn hand had. Dit mes kan potentieel dodelijk zijn. Dat dit mes diepe verwondingen kan veroorzaken, is ook gebleken, omdat [slachtoffer] een steekverwonding van maar liefst tien centimeter diep heeft opgelopen.
Voornoemde omstandigheden, te weten de plek/richting waarin is gestoken, de in beweging zijnde en dicht op elkaar staande grote groep met jongeren, alsook de potentieel dodelijke kenmerken van het mes, maken dat de rechtbank van oordeel is dat de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] door het handelen van verdachte in het leven is geroepen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook bewust heeft aanvaard, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet.
Het medeplegen
Er heeft een vechtpartij plaatsgevonden tussen verdachte, [medeverdachte] en [naam] aan de ene kant en de jongeren, waaronder [slachtoffer] , van de internationale schakelklas aan de andere kant. In dit gevecht is [slachtoffer] geslagen en in zijn schouder gestoken door verdachte. Verdachte is samen met [medeverdachte] en [naam] naar de plaats van het gevecht toe gegaan en zij zijn samen het gevecht aangegaan. [medeverdachte] heeft het mes meegenomen waarmee verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. Hierdoor is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en
[medeverdachte] , gericht op het voltooien van het delict. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [medeverdachte] als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de gedragingen van verdachte.
Conclusie
Een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot doodslag zal volgen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 26 januari 2024 te Leeuwarden, op de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte met een mes gestoken tussen de linker bovenarm en de linker schouder van die [slachtoffer] en meermalen stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en geslagen tegen het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een gekarteld survival mes, merk Colombia, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair medeplegen van poging tot doodslag;
2. medeplegen van handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 309 dagen, met aftrek van het voorarrest (69 dagen), waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsook een werkstraf van 150 uren. De officier van justitie heeft dus gevorderd om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en, gelet op zijn partieel bepleite vrijspraak, een voorwaardelijke jeugddetentie van 80 dagen op te leggen. Daarbij heeft hij verzocht om gelet op het drukke leven van verdachte de geëiste werkstraf niet op te leggen. De raadsman heeft ook verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 11 september 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte is samen met zijn broertje, die een verboden mes bij zich had, en een vriend naar de school van het slachtoffer gegaan om wraak te nemen, omdat zijn broertje de dag ervoor ruzie had gehad met het latere slachtoffer. Hij heeft deze jongens opgewacht en uiteindelijk is er een vechtpartij ontstaan tussen verdachte, zijn broertje en zijn vriend en de groep leerlingen van de school. Hierbij is het slachtoffer door hem geslagen en met het door zijn broertje meegebrachte mes gestoken. Het slachtoffer heeft een verwonding van maar liefst tien centimeter diep in zijn schouder opgelopen. Deze wond is gehecht en tot op heden is er nog geen sprake van volledig herstel. De rechtbank is van oordeel dat deze vechtpartij mogelijk dodelijk had kunnen aflopen en dat alle betrokkenen van geluk mogen spreken dat dit niet gebeurd is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook het gevoel van veiligheid in de maatschappij aangetast door in het openbaar, op een school, op deze manier te handelen. Meerdere docenten en kinderen zijn getuige geweest van deze vechtpartij. Extra kwalijk daarbij is dat verdachte doelbewust de confrontatie heeft opgezocht met het slachtoffer, waarbij het slachtoffer een ernstige verwonding heeft opgelopen. Zorgelijk vindt de rechtbank dat verdachte -al dan niet vanuit loyaliteit met of onder invloed van zijn broertje- telkens de verkeerde keuzes heeft gemaakt. Zo wilde hij niet mee, maar is hij toch meegegaan, wilde hij naar huis, maar is hij toch gebleven, en heeft hij het mes van zijn broertje overgenomen zodat zijn broertje deze niet zou gebruiken, en is hij uiteindelijk degene die het mes heeft gebruikt. Iedere keuze die verdachte ter bescherming van zijn broertje of ter voorkoming van erger maakte, zorgde paradoxaal genoeg alleen maar voor meer problemen en ellende. Daarbij neemt de rechtbank het verdachte ook kwalijk dat hij tot de zitting van 17 oktober 2024 geen verantwoordelijkheid
heeft genomen, maar heeft geprobeerd de schuld op zijn broertje af te schuiven, die ten aanzien van het steken -vanuit schuldgevoelens- een valse bekentenis had afgelegd. Positief is wel dat verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2024 heeft bekend degene te zijn geweest die gestoken heeft en spijt heeft betuigd, wat op de rechtbank oprecht is overgekomen.
Persoonlijke omstandigheden
De voorlopige hechtenis van verdachte is per 3 april 2024 onder voorwaarden geschorst, waarbij verdachte ook heeft meegewerkt aan elektronische monitoring en huisarrest. Per 17 juli 2024 is de elektronische monitoring komen te vervallen. Hij heeft in totaal 69 dagen in voorarrest verbleven. Onwenselijk is hierbij dat verdachte, hoewel het advies was om te verblijven in een jeugdinrichting, heeft verbleven in een volwassenen regime.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 augustus 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Uit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 11 september 2024 blijkt het volgende. Het beeld van verdachte dat uit het onderzoek naar voren komt, staat in schril contrast met het onderhavige feit. Hij heeft huisvesting, een zinvolle dagbesteding, er zijn geen financiële problemen, er is geen sprake van problematisch middelengebruik en hij heeft een coöperatieve houding. Een belangrijke delictgerelateerde risicofactor is het psychosociaal functioneren, in de zin van de beïnvloedbaarheid, waarbij hij mogelijk onbedoeld meegezogen kan worden in risicovolle situaties zoals in onderhavig feit. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Het belangrijkste risico voor mogelijke (algemene) recidive is gelegen in de beïnvloedbaarheid en gevoelens van verantwoordelijkheid/loyaliteit van verdachte. Dit kan ertoe leiden dat hij onverhoopt in negatieve situaties terecht komt. Aandacht en behandeling op dit gebied dient te leiden tot meer (zelf)inzicht en tot preventie.
Verdachte maakt op de reclassering een kwetsbare, beïnvloedbare en jeugdige indruk. Hij woont nog bij zijn ouders, is schoolgaand en is ontvankelijk voor de invloed van volwassenen. Daarnaast is er gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis sprake van een goed verlopend toezicht bij de jeugdreclassering. De reclassering ziet gelet hierop een pedagogische meerwaarde voor het toepassen van het jeugdstrafrecht en het beleggen van een toezicht bij de jeugdreclassering en adviseert daarom toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten de meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer en het volgen van onderwijs en/of beschikken over dagbesteding. Gezien de opleiding die verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft hervat en
overige positieve stappen die hij heeft gezet, acht de reclassering een (jeugd)detentie vanuit reclasseringsperspectief niet gewenst. Een detentie kan voornoemde negatief doorkruisen.
Ter terechtzitting van 17 oktober 2024 heeft de jeugdreclasseerder ingestemd met het toepassen van het jeugdstrafrecht en het opleggen van voornoemde bijzondere voorwaarden.
Jeugdstrafrecht
De verdachte was 18 jaar oud toen hij het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De rechtbank heeft besloten om, gelet op het advies van de reclassering, in dit geval van deze mogelijkheid gebruik te maken.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten zonder meer een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. De rechtbank heeft gezien de ernst van de feiten een jeugddetentie van langere duur dan het voorarrest van 69 dagen overwogen, maar gelet op de adviezen van de deskundigen, alsmede de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman, hiervan afgezien. Dit betekent dat de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 69 dagen oplegt. Dit is hoger dan de onvoorwaardelijke jeugddetentie van 25 dagen die het broertje opgelegd krijgt, omdat de rechtbank rekening heeft gehouden met het feit dat verdachte degene is geweest die daadwerkelijk heeft gestoken. De rechtbank zal wel de ernst van de feiten tot uitdrukking brengen door aan verdachte daarnaast de maximale taakstraf voor jeugdigen op te leggen, namelijk een werkstraf van 200 uren.
De rechtbank vindt de geëiste voorwaardelijke jeugddetentie van 240 dagen passend en geboden, gelet op de ernst van de feiten alsook de noodzaak om in het kader van het voorkomen van herhaling de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om het geadviseerde contactverbod met het slachtoffer op te leggen.
Al met al vindt de rechtbank een jeugddetentie van 309 dagen waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsook een werkstraf van 200 uren, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 140,00 ter vergoeding van materiële schade en 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het materiële deel van de vordering geheel toe te wijzen en het immateriële deel van de vordering, gezien vergelijkbare jurisprudentie, te matigen tot een bedrag van 3.000,00. Daarbij heeft de officier van justitie vermeerdering met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (gijzeling nihil) en hoofdelijke toewijzing, gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het materiële deel van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verder verzocht om het immateriële deel van de vordering, gezien jurisprudentie in de Smartengeldgids, te matigen tot een bedrag van maximaal
2.500,00 en voor het overige af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte op dit punt niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2024.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De hoogte van de schade wordt op basis van de tot op heden bekende omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op 3.000,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2024, en het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat nog geen sprake is van een eindsituatie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goed

In het dossier van verdachte bevindt zich een beslaglijst met daarop het in beslag genomen en bij de vechtpartij gebruikte mes. De rechtbank heeft echter in de zaak van het broertje van verdachte het mes onttrokken aan het verkeer. Nu dit maar één keer kan, zal de rechtbank geen beslissing nemen over dit mes op de beslaglijst in de zaak van verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n,77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 309 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie
een gedeelte, groot 240 dagen, nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering (Leger des Heils Jeugdzorg en Jeugdreclassering) op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
dat veroordeelde zich, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt, laat behandelen door een door de jeugdreclassering te bepalen zorgverlener. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat veroordeelde zich, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt, inzet om zijn huidige mbo-opleiding bij [instelling] af te ronden, dan wel een andere mbo-opleiding, in samenspraak met de jeugdreclassering, opdat hij een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt behaalt. In het geval veroordeelde niet over een opleiding beschikt, dient hij dagbesteding anderszins te hebben, te bepalen door de jeugdreclassering en voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
Geeft aan de gecertificeerde instelling, te weten het Leger des Heils Jeugdreclassering en Jeugdbescherming te Leeuwarden, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Ten aanzien van feit 1 primair
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.140,00 (zegge: drieduizend honderdveertig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.140,00 (zegge: drieduizend honderdveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 140,00 aan materiële schade en 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 0 dagen.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. K. Offerein-Hulshoff, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2024.
Mr. N.A. Vlietstra en mr. K. Offerein-Hulshoff zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.