ECLI:NL:RBNNE:2024:4279

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
23/3238
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een e-mail van een niet-bestuursorgaan met betrekking tot exameneisen voor de Proffit-toets

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de directeur van de Politieacademie beoordeeld. Eiser, die de opleiding tot politieagent volgde, had in september 2019 een dienstongeval gehad en kon daardoor de Proffit-toets niet tijdig afronden. Hij verzocht de Teamchef BPO om vervangende opdrachten, maar zijn verzoek werd afgewezen via een e-mail van 12 november 2021. Eiser diende hiertegen bezwaar in, maar de directeur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de e-mail niet als een besluit kon worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de e-mail van de Teamchef niet afkomstig is van een bestuursorgaan en dus geen rechtsgevolg heeft. Eiser had zich moeten wenden tot de Examencommissie, die uiteindelijk een alternatieve Proffit-toets heeft goedgekeurd, die eiser op 19 april 2023 heeft afgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de directeur de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Welter),
en

de directeur van de Politieacademie

(gemachtigden: mr. S.O. Visch en G. van der Weij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de directeur van 10 juni 2022, waarin zijn bezwaar gericht tegen de e-mail van de Teamchef BPO [plaats 2] van 12 november 2021 niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld, gezamenlijk met het beroep in de zaak met procedurenummer LEE 23/3243. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigde van de politieacademie en [naam 2] Teamchef BPO [plaats 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiser, die de opleiding tot politieagent volgde, heeft in september 2019 een dienstongeval gehad waarbij hij letsel aan zijn elleboog heeft opgelopen. In maart 2021 is hij aan zijn elleboog geopereerd. Door medische problemen die langer duurden dan voorzien, kon hij een verplicht onderdeel van zijn opleiding, te weten de Proffit-toets, niet tijdig afronden. Hij heeft de Teamchef BPO [plaats 2] verzocht om hem vervangende opdrachten te geven. In dat verband heeft hij een aantal voorstellen gedaan.
2.2.
Bij e-mail van 12 november 2021 heeft de Teamchef BPO [plaats 2] de door eiser aangedragen vervangende opdrachten afgewezen. Zij heeft eiser geadviseerd om eerst te herstellen van zijn blessure en om verlenging van de opleidingsduur aan te vragen. Na voldoende herstel zou hij dan alsnog de Proffit-toets kunnen afleggen.
2.3.
Tegen de e-mail van 12 november 2021 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Hij stelt dat hij door deze beslissing zijn opleiding niet kan afronden. Verder stelt hij dat met de verplichting om de Proffit-toets af te leggen, aan hem zwaardere eisen worden gesteld dan nodig zijn voor het in de praktijk uitoefenen van de functie van agent. Hij ziet bovendien geen grondslag voor deze verzwaarde opleidingseis. Eiser betoogt dat in dit concrete geval en voor zover het betreft de Proffit-toets, het daarmee verband houdende algemeen verbindend voorschrift zoals neergelegd in de Onderwijs- en examenregeling Politieacademie 2022 (OER) buiten toepassing moet worden gelaten.
2.4.
Op 3 januari 2022 heeft eiser het sectorhoofd van de school verzocht om verlenging van de doorlooptijd van zijn opleiding. Eiser heeft een verlenging van de termijn met 13 maanden gekregen, tot en met 31 januari 2023.
2.5.
Bij het bestreden besluit heeft de directeur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Hij stelt zich op het standpunt dat tegen de exameneisen, waar de Proffit-toets onderdeel van uitmaakt, geen bezwaar kan worden gemaakt, omdat de exameneisen zijn neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift. Daarnaast heeft de Teamchef BPO [plaats 2] niet de bevoegdheid om af te wijken van de exameneisen. De e-mail van 12 november 2021 is niet op rechtsgevolg gericht en kan niet kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan wel artikel 47 van de OER 2022.
2.6.
De directeur heeft eisers verzoek op 7 november 2022 doorgestuurd naar de Examencommissie, het orgaan dat bevoegd is om kennis te nemen van dit soort verzoeken. De Examencommissie heeft besloten dat eiser een alternatieve – maar gelijkwaardige – Proffit-toets kan afleggen. Eiser is op 19 april 2023 voor deze alternatieve toets geslaagd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van de directeur om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Zij doet dat ambtshalve en aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft tegen het besluit van de directeur aangevoerd dat hij schade heeft geleden, omdat de Teamchef BPO door van hem te eisen dat hij slaagt voor de Proffit-toets, hem ervan heeft weerhouden om met succes binnen de gestelde opleidingsduur zijn opleiding af te ronden. Hij heeft dat uiteindelijk pas op 19 april 2023 kunnen doen. Als de Proffit-eisen niet zouden zijn gesteld, had hij zijn opleiding eerder kunnen afronden, waardoor hij eerder in een hogere schaal terecht zou zijn gekomen. Hij betwist voorts de rechtmatigheid van de Proffit-toets.
5. De rechtbank stelt vast dat zij in deze zaak alleen dient te beoordelen of de directeur het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepsgrond dat de exameneis betreffende de Proffit-toets niet aan eiser gesteld had mogen worden, kan de rechtbank in deze procedure niet beoordelen. Die rechtsvraag valt buiten de omvang van dit geding.
5.1.
De rechtbank is met de directeur van oordeel dat de e-mail van 12 november 2021 niet kan worden aangemerkt als een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld en bezwaar kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, in samenhang met de artikelen 8:1 en 7:1 van de Awb. Van een besluit kan enkel sprake zijn als het een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan betreft, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Hiervan is in dit geval echter geen sprake. De e-mail van 12 november 2021 is afkomstig van de Teamchef BPO [plaats 2] , niet zijnde een bestuursorgaan. Verder betreft de e-mail enkel een reactie op het verzoek van eiser om te kijken naar de mogelijkheden om de Proffit-toets te vervangen door alternatieven en worden in deze email de door eiser voorgestelde alternatieven afgewezen. Deze beslissing is naar het oordeel van de rechtbank geen besluit, omdat de Teamchef geen bestuursorgaan is en niet de bevoegdheid heeft om te bepalen dat de eis om de Proffit-toets te halen niet gesteld hoeft te worden en achterwege kan blijven. Deze beslissing is daardoor ook niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen publiekrechtelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De directeur van de Politieacademie is wel een bestuursorgaan, maar heeft deze publiekrechtelijke bevoegdheid evenmin. Eiser had zich met zijn verzoek, gelet op het bepaalde in artikel 15 van de OER, moeten wenden tot de Examencommissie van de Politieacademie. Deze commissie beslist over verzoeken van leerlingen over aanpassing van examenopdrachten. De directeur heeft op 7 november 2022 het verzoek van eiser naar deze commissie doorgezonden, die uiteindelijk de examenopdracht voor eiser heeft aangepast, zodat hij zijn opleiding op 19 april 2023 heeft kunnen afronden.
5.2.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de e-mail van 12 november 2021 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Dit betekent dat tegen de e-mail geen beroep kan worden ingesteld en geen bezwaar kan worden gemaakt. De directeur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
6.1.
Ter zitting heeft de directeur aangegeven bereid te zijn de proceskosten in deze zaak en in de zaak met procedurenummer LEE 23/3243 te vergoeden tot een totaalbedrag van
€ 2.625,-. Dit bedrag is voor het indienen van twee beroepschriften en voor het deelnemen aan de zitting bij de rechtbank. Het betreft derhalve drie punten met een waarde van € 875,- per punt. In deze zaak zal de rechtbank de directeur opdragen een vergoeding toe te kennen voor het indienen van een beroepschrift en de helft van een punt voor het bijwonen van de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de directeur tot betaling van € 1.312,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. van Loo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.