ECLI:NL:RBNNE:2024:4273

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
18.318057.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in verkeerszaak door onduidelijkheden over toedracht ongeval

Op 1 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 23 augustus 2023 in Zwinderen, waarbij een fietser, mevrouw [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een mobiele kraan met een aanhangwagen, werd beschuldigd van onvoorzichtig rijgedrag dat leidde tot het fatale ongeval. Tijdens de zitting op 18 oktober 2024 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.R. Schuldink, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. A.R. Posthuma.

De tenlastelegging omvatte het inhalen van een rij van vier fietsers en het veroorzaken van een verkeersongeval door onoplettendheid. De officier van justitie eiste een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van drie maanden, stellende dat de verdachte onvoorzichtig had gehandeld door te vroeg naar rechts te sturen tijdens de inhaalmanoeuvre. De verdediging betoogde echter dat niet kon worden vastgesteld of de inhaalmanoeuvre de oorzaak was van de val van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat er te veel twijfels en onduidelijkheden bestonden over de exacte toedracht van het ongeval. Hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte mogelijk te vroeg naar rechts had gestuurd, was er ook bewijs dat het slachtoffer zelf ten val was gekomen. Het forensisch onderzoek bood geen uitsluitsel over de oorzaak van de val. Gezien deze onduidelijkheden kon de rechtbank niet wettig en overtuigend vaststellen dat de verdachte een strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij, met de opmerking dat de gevolgen van het ongeval tragisch waren en veel impact hadden op zowel de verdachte als de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.318057.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 november 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 oktober 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.R. Schuldink, advocaat te Hardenberg. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2023 te Zwinderen, gemeente Coevorden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (zijnde een met een relatief groot landbouwvoertuig met daarachter een grote aanhangwagen gekoppeld (en welk motorrijtuig veel lawaai maakte), daarmede rijdende over de weg, Nijlandsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- vanuit een in die weg gelegen tunnelbak, in een (flauwe) bocht naar links, een rij van 4 -achter elkaar- voortrijdende fietsers in te halen, althans bezig is geweest met de uitvoering van een inhaalmanoeuvre (en toen)
-op een moment dat een tegenligger verdachte naderde, zijn motorrijtuig(combinatie) naar de rechterzijde van de door hem, verdachte, gevoerde rijrichting te sturen,
waardoor, althans mede waardoor een verkeersongeval is ontstaan, waardoor de bestuurster van die fiets (genaamd mw. [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2023 te Zwinderen, gemeente Coevorden als bestuurder van een voertuig ((zijnde een met een relatief groot landbouwvoertuig met daarachter een grote aanhangwagen gekoppeld (en welk motorrijtuig veel lawaai maakte), daarmee rijdende op de weg,
- vanuit een in die weg gelegen tunnelbak, in een (flauwe) bocht naar links, een rij van 4 -achter elkaar- voortrijdende fietsers heeft ingehaald, althans bezig is geweest met de uitvoering van een inhaalmanoeuvre en toen
-op een moment dat een tegenligger verdachte naderde, zijn motorrijtuig(combinatie) naar de rechterzijde van de door hem gevoerde rijrichting heeft gestuurd,
waardoor, althans mede waardoor een verkeersongeval is ontstaan, waardoor de bestuurster van die fiets (genaamd mw. [slachtoffer]) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op basis van de verklaringen van de getuigen kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de val van het slachtoffer werd veroorzaakt doordat verdachte met zijn voertuigcombinatie, te weten een mobiele kraan en aangekoppelde zeefmachine, een rij van vier fietsers aan het inhalen was en vervolgens te vroeg naar de rechterzijde van de weg stuurde. Als gevolg daarvan kwam het slachtoffer in contact met de rechterachterband van de aangekoppelde zeefmachine waarna zij ten val kwam en ter plekke overleed. Gelet op de grootte van de voertuigcombinatie die verdachte bestuurde mocht van hem een grote mate van voorzichtigheid verwacht worden, met name ten opzichte van kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers. Verdachte heeft die voorzichtigheid echter niet betracht. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat het een smalle weg betrof en verdachte met zijn voertuigcombinatie een groot deel van die weg in beslag nam. Hoewel er bij aanvang van de inhaalmanoeuvre geen tegenligger te zien was, had verdacht zich moeten realiseren dat het inhalen van een rij van vier fietsers de nodige tijd in beslag zou nemen en dat daarmee de kans dat verdachte toch naar rechts zou moeten uitwijken voor een naderende tegenligger, reëel was. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet is vast te stellen of de inhaalmanoeuvre van verdachte de oorzaak is geweest dat het slachtoffer met of van haar fiets is gevallen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op 23 augustus 2023 heeft in Zwinderen een tragisch ongeval plaatsgevonden waardoor mevrouw [slachtoffer] is komen te overlijden. Het slachtoffer was samen met haar man, zwager en schoonzus op fietsvakantie. Zij fietsten achter elkaar in een rij van vier over de Nijlandsweg. Het slachtoffer fietste voorop. Verdachte reed met zijn voertuigcombinatie, te weten een mobiele kraan met aangekoppelde zeefmachine, achter de vier fietsers. Op enig moment begint verdachte aan een inhaalmanoeuvre waarbij hij via de linkerkant van de weg de eerste drie fietsers zonder problemen passeert. Ter hoogte van de vierde fietser, te weten het slachtoffer, gaat het mis: het slachtoffer valt en wordt deels overreden door de voertuigcombinatie.
Over de oorzaak van de val van het slachtoffer lopen de lezingen van verdachte en de getuigen uiteen. De familieleden van het slachtoffer hebben alle drie verklaard dat de val van het slachtoffer werd veroorzaakt doordat verdachte zijn voertuigcombinatie tijdens de inhaalmanoeuvre (te vroeg) naar de rechterkant van de weg stuurde, waardoor de rechterachterband van de aangekoppelde zeefmachine het slachtoffer raakte en het slachtoffer daardoor ten val kwam. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij ziet dat de voorste fietser ‘onzeker’ en ‘wiebelig’ fietste. Hij zag dat de bestuurder na het inhalen met zijn trekker rechts op de weghelft ging rijden. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer slingerend fietste en dat zij op enig moment zelf ten val is gekomen waarna zij vervolgens onder de rechterachterband van de aangekoppelde zeefmachine terecht is gekomen. Verdachte is stellig in zijn verklaring dat hij tijdens de inhaalmanoeuvre niet naar rechts heeft gestuurd. Na het ongeval heeft verdachte – zo verklaart hij – wel naar rechts gestuurd om zijn voertuigcombinatie aan de rechterkant van de weg tot stilstand te brengen.
Hoewel op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting een deel van de omstandigheden rondom het ongeval duidelijk is geworden, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de precieze oorzaak van de val van het slachtoffer niet vastgesteld kan worden. Het dossier biedt aanknopingspunten voor het scenario dat verdachte te vroeg naar rechts heeft gestuurd waardoor het slachtoffer ten val is gekomen maar ook voor het scenario dat het slachtoffer wiebelig fietste waardoor zij ten val is gekomen. Ook het forensisch onderzoek verkeer geeft geen uitsluitsel over de oorzaak van de val. Men kan niet vaststellen of het slachtoffer al voor de val in aanraking was gekomen met de rechterzijde van de voertuigcombinatie. Ook kan men niet uitsluiten dat het slachtoffer tijdens het voorbijrijden van de voertuigcombinatie haar evenwicht verloor en als gevolg daarvan ten val kwam.
Nu de rechtbank van oordeel is dat er te veel twijfels en onduidelijkheden bestaan over de oorzaak van de val en derhalve de verwijtbare verkeersgedraging niet kan vaststellen, komt de rechtbank niet toe aan de verdere beoordeling van artikel 6 dan wel artikel 5 van de Wegenverkeerwet. De rechtbank spreekt verdachte dan ook integraal vrij.
De rechtbank realiseert zich dat de gevolgen van het ongeval bijzonder tragisch zijn en dat het ongeval veel impact heeft op verdachte maar bovenal op de nabestaanden. Dat sprake is van een groot gemis is gebleken uit de aangrijpende slachtofferverklaring die door de man van het slachtoffer tijdens de zitting is afgelegd. De rechtbank realiseert zich dat deze uitspraak door de nabestaanden mogelijk als teleurstellend ervaren kan worden nu de nabestaanden ter terechtzitting ook de uitdrukkelijke wens tot waarheidsvinding hebben uitgesproken. Er bestaan echter te veel onduidelijkheden over de exacte toedracht van het ongeval en om die reden is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. E.R. van Slooten, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2024.
Mr. H. Brouwer en mr. E.R. van Slooten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.