De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies d.d. 5 maart 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding en een poging daartoe. Hij is zijn buurvrouw gevolgd in haar schuur en heeft haar vastgepakt bij haar armen. Ze moest hem wegduwen en zichzelf beschermen door haar armen kruislinks voor haar borsten te houden. Verdachte kwam met zijn gezicht dicht bij het hare en heeft door zijn handelen een onveilige situatie gecreëerd voor zijn buurvrouw. Voor het slachtoffer is de plek in en rondom haar woning bij uitstek een plaats waar ze zich veilig mocht wanen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met het slachtoffer. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen frustratie en seksuele behoefte. Daarnaast heeft verdachte een andere buurvrouw aangerand in zijn woning. Deze buurvrouw hielp verdachte en zijn minderjarige dochter met hun verhuizing. In de woning van verdachte heeft hij de buurvrouw meerdere keren opgetild en heeft hij haar gezoend in haar nek en op haar kaaklijn. Het slachtoffer heeft herhaaldelijk aangegeven dat zij dit niet wilde en hem afgeweerd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij hier geen gehoor aan heeft gegeven. Verdachte belemmerde het slachtoffer de weg en hij heeft haar vastgegrepen en in haar borst en billen geknepen. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de verklaring van aangeefster blijkt hoezeer de gebeurtenis impact op haar heeft gehad. Verdachte heeft zeer respectloos gehandeld jegens het slachtoffer en heeft misbruik gemaakt van haar hartelijkheid.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering waaruit blijkt dat er zorgen zijn rondom verdachte en dat momenteel wordt onderzocht of er voor hem een zorgmachtiging aangevraagd kan worden. De reclassering heeft geprobeerd in contact te komen met verdachte, maar dat is ondanks herhaalde pogingen niet gelukt.
Uit het onderzoek ter zitting en hetgeen in het dossier is beschreven over de situatie van verdachte, bestaat de sterke overtuiging dat verdachte kampt met psychische problemen en wordt duidelijk dat verdachte zorgmijdend is. Hij woont momenteel alleen (zijn vrouw heeft hem verlaten), hij heeft geen sociaal netwerk of dagbesteding en beheerst de Nederlandse taal niet.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor zedenmisdrijven.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het voorwaardelijke strafdeel dient daarbij als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast zullen aan dit strafdeel bijzondere voorwaarden worden verbonden. Gelet op de zorgen die er zijn rondom verdachte, vindt de rechtbank het belangrijk dat hij zich meldt bij de reclassering en meewerkt aan ambulante behandeling.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 600,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding dient te worden gematigd tot een bedrag van 400,-, aangezien het gaat om een poging en niet om een voltooide aanranding, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom gedeeltelijk worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 mei 2022. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 400,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel nietontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Bij onherroepelijk vonnis van 27 mei 2021 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te
Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 27 mei 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 1 december 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op de problematiek van verdachte en het tijdsverloop, vindt de rechtbank het echter niet opportuun dat de voorwaardelijke straf ten uitvoer wordt gelegd en zal derhalve de vordering afwijzen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.