Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1976, die werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift. De zaak betrof een verklaring over de inbreng van eigen middelen bij een hypotheekaanvraag, waarbij de verdachte en haar medeverdachte, haar man, een verklaring hadden ingediend die niet overeenkwam met de werkelijkheid. De officier van justitie eiste een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het opzet bij de verdachte ontbrak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte mogelijk geen wetenschap had van de valsheid van de verklaring, en dat het enkele medeondertekenen van de verklaring niet voldoende was voor een bewezenverklaring van het medeplegen van valsheid in geschrift. Ook het gebruik van een vervalst document kon niet bewezen worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.