ECLI:NL:RBNNE:2024:426

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
18-930099-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrift wegens gebrek aan wetenschap

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1976, die werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift. De zaak betrof een verklaring over de inbreng van eigen middelen bij een hypotheekaanvraag, waarbij de verdachte en haar medeverdachte, haar man, een verklaring hadden ingediend die niet overeenkwam met de werkelijkheid. De officier van justitie eiste een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voor het opzet bij de verdachte ontbrak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte mogelijk geen wetenschap had van de valsheid van de verklaring, en dat het enkele medeondertekenen van de verklaring niet voldoende was voor een bewezenverklaring van het medeplegen van valsheid in geschrift. Ook het gebruik van een vervalst document kon niet bewezen worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930099.18
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
21 februari 2023, 23 februari 2023, 11 december 2023, 10 januari 2024 en 1 februari 2024.
Verdachte is op 11 december 2023 verschenen, bijgestaan door mr. J. Zevenboom, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. B. von Bartheld en mr. E. Duijts.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 12 juni 2015 tot en met 9 juli 2015 te Assen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
  • een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een verklaring over de inbreng van eigen middelen behorende bij offertenummer [nummer] t.n.v. [medeverdachte] en [verdachte] valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door in die verklaring op te nemen dat het bedrag aan eigen middelen is ontstaan door de verkoop uit privébezit van een sportpaard voor het bedrag van 240.000 euro en dat 35.000 euro van dit bedrag gebruikt is voor de aankoop van een ander paard met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, en/of
  • opzettelijke gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift te weten een e-mail van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] d.d. 9 juli 2015, terwijl zij en haar mededader(s) wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat dit geschrift bestemd was om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een taakstraf van 180 uur en een maand gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte en haar medeverdachte, haar man [medeverdachte] , hebben in het kader van de aanschaf van hun woning een hypotheek aangevraagd bij [bedrijf 1] . Naast deze hypotheek hebben verdachte en de medeverdachte ook een bedrag aan eigen middelen ingebracht. [bedrijf 1] heeft aangegeven dat er strenger werd gecontroleerd op de inbreng van eigen geld.
Verdachte en de medeverdachte moesten daarom een schriftelijke, ondertekende verklaring inbrengen die zag op de herkomst van de eigen inbreng.
Dat hebben zij gedaan. Daarna heeft [bedrijf 1] nog nadere vragen over de eigen inbreng gesteld, die zijn beantwoord door de tussenpersoon [bedrijf 2] .
Op grond van de stukken in het dossier blijkt de door verdachte en de medeverdachte ingediende schriftelijke verklaring op een aantal punten niet te kloppen. Zo lijkt er geen paard verkocht te zijn voor 240.000,-, maar voor 220.000,-. Daarnaast blijkt dat er van dit geld geen ander paard is gekocht. Voorts is ongeloofwaardig dat het sportpaard überhaupt in privébezit is geweest bij medeverdachte [medeverdachte] , omdat niet blijkt van betaling van kosten voor het paard. Tot slot is het ongeloofwaardig dat de medeverdachte het paard zelf heeft geleerd en getraind tot een uitstekend sportpaard.
Nu verdachte de verklaring ook heeft ondertekend, kan ze worden aangemerkt als medepleger van het valselijk opmaken van een geschrift. Het is niet voorstelbaar dat verdachte niet heeft geweten van de
valsheden. In het bijzonder is het ondenkbaar dat ze niet heeft geweten van het feit dat de medeverdachte geen paarden beleert en traint.
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte en haar medeverdachte opzettelijk gebruik hebben gemaakt van de valse e-mail van [bedrijf 2] . Deze tussenpersoon kan de valse informatie uit de e-mail alleen maar van verdachte en haar medeverdachte hebben gekregen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De door verdachte en de medeverdachte ingediende schriftelijke verklaring luidt als volgt:
Het bedrag aan eigen middelen is ontstaan doordat [medeverdachte] in 2012 een sportpaard verkocht heeft (welke in privébezit was) voor 240.000,-. Hiervan is in 2013 35.000,- gebruikt voor de aankoop van een ander paard, welke tot op heden nog in het bezit is van de heer [medeverdachte] . In de resterende jaren is er vanuit eigen middelen gespaard tot het benodigde bedrag voor de aankoop.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de medeverdachte, de partner van verdachte, in 2012 daadwerkelijk betrokken was bij Stal [medeverdachte] . Bij Stal [medeverdachte] werden volop paarden beleerd en getraind om vervolgens verkocht te worden. Op basis van het dossier valt dan ook niet uit te sluiten dat verdachte inderdaad geen wetenschap had van de valsheid van de verklaring. Het voorgaande brengt mee dat het bewijs voor het vereiste opzet bij verdachte ontbreekt. Het enkele medeondertekenen van de schriftelijke verklaring is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van valsheid in geschrift.
Evenmin kan worden bewezen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruikmaken van een vervalst document, te weten de email van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] . Er is onvoldoende bewijs voor het feit dat verdachte betrokken is geweest bij het beantwoorden van de vragen zoals een en ander in deze email is verwoord, terwijl ook ten aanzien van dit document het bewijs ontbreekt dat verdachte heeft geweten van de valsheid.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2024.