ECLI:NL:RBNNE:2024:4257

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
18.221861.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor een overval op een tankstation te Nieuw-Amsterdam

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 2 september 2023 een overval heeft gepleegd op een tankstation in de gemeente Emmen. De verdachte, geboren in 2004, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.G. Compagner, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met geweld en bedreiging de medewerkster van het tankstation heeft gedwongen tot de afgifte van contante geldbedragen en sigaretten. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen geoordeeld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een taakstraf opgelegd van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft spijt betuigd en er is een geslaagd mediation-traject tussen hem en het slachtoffer geweest. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en deelname aan een behandeling.

De rechtbank heeft in haar oordeel ook de impact van het delict op het slachtoffer meegewogen en benadrukt dat dergelijke feiten ernstige psychische gevolgen kunnen hebben. De verdachte heeft zich laten leiden door financiële nood, maar de rechtbank heeft ook positieve ontwikkelingen in zijn gedrag en houding opgemerkt, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf over te gaan.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/221861-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2004 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 oktober 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te [plaats] , gemeente Emmen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van contante geldbedragen en/of sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf] (vestiging: [adres] ) en/of een derde toebehoorde(n), door
  • met zwarte gezichts- en/of hoofdbedekking (een hoodie en/of bivakmuts) en/of een zwarte zonnebril open/of handschoenen en/of zwarte kleding aan het [bedrijf] binnen te gaan, en/of
  • (vervolgens) de woorden te zeggen/spreken "dit is een overval. Ik heb hier een tas en een mes bij mij.
Als je rustig blijft gebeurt er jou niets", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- de indruk te wekken dat verdachte een mes en/of wapen bij zich had;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te [plaats] , gemeente Emmen, althans in Nederland, contante geldbedragen en/of sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of [bedrijf] (vestiging: [adres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door - met zwarte gezichts- en/of hoofdbedekking (een hoodie en/of bivakmuts) en/of een zwarte zonnebril op en/of handschoenen en/of zwarte kleding aan het [bedrijf] binnen te gaan, en/of
- ( (vervolgens) de woorden te zeggen/spreken "dit is een overval. Ik heb hier een tas en een mes bij mij.
Als je rustig blijft gebeurt er jou niets", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of - de indruk te wekken dat verdachte een mes en/of wapen bij zich had.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2023,opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2023233755 d.d. 17 oktober 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2023, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 2 september 2023 een overval heeft gepleegd op [bedrijf] te [plaats] . Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij een mes bij zich had, acht de rechtbank dit wel bewezen. De rechtbank baseert dit op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt beschreven dat verdachte tegen verbalisanten direct na zijn aanhouding zegt “Ik had geen eens een mes, ik deed maar alsof”.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 september 2023 te [plaats] met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van contante geldbedragen en sigaretten die aan [bedrijf] (vestiging: [adres] ) toebehoorden, door
  • met zwarte gezichts- en hoofdbedekking (een hoodie en bivakmuts), een zwarte zonnebril op,handschoenen en zwarte kleding aan het [bedrijf] binnen te gaan, en
  • vervolgens de woorden te zeggen "Dit is een overval. Ik heb hier een tas en een mes bij mij. Als je rustigblijft gebeurt er jou niets", en
  • de indruk te wekken dat verdachte een mes bij zich had.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: Primair: afpersing
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd in het advies van 3 oktober 2024. De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent verdachte opgemaakte adviezen van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 2 september 2023 schuldig gemaakt aan een overval op [bedrijf] te [plaats] . Verdachte is volledig in het zwart gekleed en met gezichtsbedekking het tankstation binnengelopen en heeft door bedreiging met geweld de medewerkster van het tankstation vervolgens gedwongen tot afgifte van geld en sigaretten. Verdachte heeft verklaard de overval te hebben gepleegd omdat hij geld wilde hebben voor het afbetalen van een drugsschuld. Verdachte heeft zich door het plegen van de overval enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend en brengen doorgaans nadelige psychische gevolgen met zich mee. Bij het plegen van de overval heeft verdachte zich niet bekommerd om de impact van zijn strafbaar handelen op het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte spijt heeft betuigd en er sprake is van een geslaagd mediation-traject tussen verdachte en het slachtoffer. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte inzicht toont in het kwalijke van zijn handelen en daarvoor verantwoordelijkheid neemt.
Persoon van de verdachte
Uit het advies van de reclassering d.d. 3 oktober 2024 volgt dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde een negatief sociaal netwerk had en er sprake lijkt te zijn van een gebrekkige coping, impulsiviteit en antisociaal gedrag. Hoewel verdachte gedurende het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing een ambivalente houding heeft laten zien ten aanzien van gedragsverandering en hulpverlening, zet verdachte zich inmiddels meer in voor de behandeling en het toezicht. Daarnaast heeft hij afstand genomen van zijn negatieve sociale netwerk. Verdachte heeft nog onvoldoende inzicht in zijn eigen gedrag, wat maakt dat het risico op recidive als gemiddeld wordt ingeschat. Wanneer verdachte zich blijft inzetten voor zijn behandeling en blijft meewerken aan reclasseringstoezicht, zal dit recidiverisico lager worden. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het reeds ingezette hulpverleningstraject doorkruisen, hetgeen niet wenselijk is.
Op te leggen straf
Het door verdachte begane strafbare feit rechtvaardigt in beginsel, overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (het LOVS), oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meerdere jaren. Desondanks ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van verdachte aanleiding niet over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat conform de eis van de officier van justitie oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Tevens zullen aan dit voorwaardelijk strafdeel, ter voorkoming van recidive, bijzondere voorwaarden worden verbonden. Deze bijzondere voorwaarden zijn een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het zich inspannen voor het vinden van dagbesteding. De rechtbank legt aan verdachte daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis op.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 368 (driehonderdachtenzestig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
1. Veroordeelde meldt zich bij VNN Reclassering op het adres Boermarkeweg 46b te Emmen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

Ambulante behandeling

2. Veroordeelde laat zich behandelen door de forensische poli van VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

3. Veroordeelde verblijft bij Wender of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

Dagbesteding

4. Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een ofmeer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. E.C. Hellinga, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2024.