Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd in het advies van 3 oktober 2024. De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent verdachte opgemaakte adviezen van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 2 september 2023 schuldig gemaakt aan een overval op [bedrijf] te [plaats] . Verdachte is volledig in het zwart gekleed en met gezichtsbedekking het tankstation binnengelopen en heeft door bedreiging met geweld de medewerkster van het tankstation vervolgens gedwongen tot afgifte van geld en sigaretten. Verdachte heeft verklaard de overval te hebben gepleegd omdat hij geld wilde hebben voor het afbetalen van een drugsschuld. Verdachte heeft zich door het plegen van de overval enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend en brengen doorgaans nadelige psychische gevolgen met zich mee. Bij het plegen van de overval heeft verdachte zich niet bekommerd om de impact van zijn strafbaar handelen op het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte spijt heeft betuigd en er sprake is van een geslaagd mediation-traject tussen verdachte en het slachtoffer. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte inzicht toont in het kwalijke van zijn handelen en daarvoor verantwoordelijkheid neemt.
Persoon van de verdachte
Uit het advies van de reclassering d.d. 3 oktober 2024 volgt dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde een negatief sociaal netwerk had en er sprake lijkt te zijn van een gebrekkige coping, impulsiviteit en antisociaal gedrag. Hoewel verdachte gedurende het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing een ambivalente houding heeft laten zien ten aanzien van gedragsverandering en hulpverlening, zet verdachte zich inmiddels meer in voor de behandeling en het toezicht. Daarnaast heeft hij afstand genomen van zijn negatieve sociale netwerk. Verdachte heeft nog onvoldoende inzicht in zijn eigen gedrag, wat maakt dat het risico op recidive als gemiddeld wordt ingeschat. Wanneer verdachte zich blijft inzetten voor zijn behandeling en blijft meewerken aan reclasseringstoezicht, zal dit recidiverisico lager worden. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het reeds ingezette hulpverleningstraject doorkruisen, hetgeen niet wenselijk is.
Op te leggen straf
Het door verdachte begane strafbare feit rechtvaardigt in beginsel, overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (het LOVS), oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meerdere jaren. Desondanks ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van verdachte aanleiding niet over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat conform de eis van de officier van justitie oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Tevens zullen aan dit voorwaardelijk strafdeel, ter voorkoming van recidive, bijzondere voorwaarden worden verbonden. Deze bijzondere voorwaarden zijn een meldplicht, meewerken aan ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het zich inspannen voor het vinden van dagbesteding. De rechtbank legt aan verdachte daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis op.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 368 (driehonderdachtenzestig) dagen.