ECLI:NL:RBNNE:2024:4255

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
18.282998.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een hamer

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 september 2022, waarbij de verdachte met een hamer op het lichaam van het slachtoffer heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die ter terechtzitting aanwezig was, op camerabeelden te zien was terwijl hij het slachtoffer achtervolgde en meermalen met een hamer op hem insloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan het slachtoffer, wat resulteerde in een veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door het geweldsincident. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte verplicht om een totaalbedrag van 3.218,60 euro te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het incident. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het geweld, de impact op het slachtoffer en de proceshouding van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/282998-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 oktober 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.P. Eujen, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 23 september 2022 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen met een hamer heeft geslagen op de benen, armen
en/of torso, althans op het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Verdachte ontkent dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Op de camerabeelden voorafgaand aan en na het incident bij de [bedrijf] is verdachte niet te herkennen. Voor het overige bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 september 2022,opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022251436 d.d. 19 januari 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Vrijdag 23 september 2022, tussen 14.00 uur en 15.30 uur, heeft een man geprobeerd mij van mijn leven te beroven door op mij in te slaan met een hamer op het laden en lossen terrein van de [bedrijf] . Ik zag dat hij op mij af kwam rennen met een hamer. Ik rende in de richting van het magazijn en hier ging ik ook naar binnen. Ik struikelde en viel voorover. Ik draaide mij op mijn rug, zodat ik het slaan kon afweren met armen en benen. Hij bleef maar zwaaien en op mij inslaan met die hamer. Ik voelde de eerste klap op mijn hoofd en nek. Dit deed mij pijn, ik heb hierdoor ook een kneuzing en een schram in mijn nek gekregen. Hierna voelde ik twee of drie klappen op mijn hoofd. Ik voelde dat dit met veel kracht ging. Ik zag dat de klappen op mijn hoofd waren gericht. Omdat ik mijn armen voor mijn gezicht hield, zijn die klappen op mijn armen terechtgekomen. Hier heb ik veel pijn van. Ik heb nog drie of vier klappen op mijn benen gevoeld, ik voelde dat de klauw van de hamer in mijn scheenbeen kwam. Ik heb hierdoor een gat in mijn scheenbeen gekregen, dit gat moest worden gehecht. Hier heb ik veel pijn van. De bestuurder sloeg mij met volle kracht, van elke klap heb ik pijn ervaren.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 oktober 2022,opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] :
Ik was op 23 september 2022 aan het werk in het magazijn van de [bedrijf] . Opeens kwam het slachtoffer het magazijn inrennen, met die vent achter hem. Het slachtoffer struikelde en viel op de grond.
Toen sloeg hij met de hamer.
V: Hoe belandde het slachtoffer op de grond?
A: Op zijn rug.
V: Wat gebeurde er toen?
A: De meneer haalde uit met de hamer. Hij begon er mee te slaan.
V: Waar richtte hij op?
A: Torso, het bovenlichaam.
V: Zag je het slachtoffer ook wat doen?
A: Nee, alleen verdedigen, ja met zijn handen voor zijn hoofd zichzelf beschermen.
V: Als je een schatting moet maken, hoe vaak is het slachtoffer geraakt volgens jou?
A: Zes keer.

3. De eigen waarneming van de rechtbank, naar aanleiding van de op de ter terechtzitting van 17 oktober 2024 getoonde camerabeelden d.d. 23 september 2022 van de beveiligingscamera van de [bedrijf] te Assen:

De rechtbank ziet op de camerabeelden een man met een hamer achter het slachtoffer aanrennen op het terrein van de [bedrijf] . De rechtbank ziet dat de lengte, het postuur en de leeftijd van de man op de camerabeelden overeenkomt met die van verdachte. Daarnaast komt het profiel van het gezicht en het kapsel van de man op de camerabeelden overeen met die van verdachte.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 september 2022 te Assen meermalen met een hamer heeft geslagen op de benen, armen en torso van slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte ontkent dat hij de persoon is op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, maar de rechtbank heeft verdachte, die ter terechtzitting aanwezig was, goed in zich kunnen opnemen en op grond van haar eigen waarneming van de camerabeelden, zoals hierboven beschreven, herkent de rechtbank verdachte buiten redelijke twijfel als de persoon die op deze beelden te zien is.
De rechtbank is van oordeel dat het meermalen slaan met een hamer op het lichaam van het slachtoffer in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich brengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel door die persoon wordt opgelopen. De gedragingen van verdachte kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de poging om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Dat het niet zo ver is gekomen, is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 september 2022 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen met een hamer heeft geslagen op de benen, armen en torso, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: poging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, ten aanzien van de op te leggen straf opgemerkt dat bij een poging tot zware mishandeling met licht letsel doorgaans wordt volstaan met oplegging van werkstraffen, al dan niet met daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Tevens heeft de raadsman opgemerkt dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen tot strafvermindering zou moeten leiden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 23 september 2022 te Assen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een hamer op de benen, armen en torso van slachtoffer [slachtoffer] te slaan. Het slachtoffer was aan het werk als vrachtwagenchauffeur en stond op het punt om op het terrein bij de [bedrijf] te laden en lossen, waarna uit het niets verdachte op hem af komt rennen met een hamer in zijn hand. Het slachtoffer vlucht het magazijn van de [bedrijf] in en verdachte rent achter het slachtoffer aan en slaat, terwijl het slachtoffer op de grond ligt, meermalen met een klauwhamer op hem in. Door verdachte wordt grof en niets ontziend geweld gebruikt tegen het slachtoffer dat zich alleen kon verdedigen door met zijn handen zijn hoofd te beschermen. Uit de vordering van de benadeelde partij en de toelichting daarop ter terechtzitting is gebleken dat het incident veel impact heeft gehad op het slachtoffer. Hij heeft gekampt met angstgevoelens en heeft als gevolg hiervan zelfs zijn baan moeten opzeggen. De rechtbank acht de door verdachte uitgeoefende mate van geweld zeer ernstig en rekent dit verdachte aan. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden passend en geboden is.
De rechtbank beschikt over weinig informatie over de persoon van verdachte, mede nu de reclassering niet in staat is geweest over verdachte te rapporteren omdat verdachte geweigerd heeft contact met de reclassering op te nemen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een vriendin en kinderen heeft en momenteel niet werkt in verband met lichamelijke klachten die verdachte heeft overgehouden aan een auto-ongeval van een aantal jaren geleden. Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2024 volgt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, hetgeen aldus geen aanleiding geeft tot strafvermeerdering. Voorgaande leidt echter ook niet tot strafvermindering.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn wat zou moeten leiden tot strafvermindering. Verdachte is immers niet al op 23 september 2022, maar pas op 1 november 2022 aangehouden. Er zijn dus nog geen 2 jaren verstreken sinds het moment dat verdachte kon verwachten dat er strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, gelet op de proceshouding en de persoon van verdachte geen enkele aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf aan verdachte in voorwaardelijke zin op te leggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 219,60 ter vergoeding van materiële schade en
3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft opgemerkt dat, ook los van het feit dat geen enkele aansprakelijkheid door verdachte wordt erkend, de causaliteit tussen het feit en de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de causaliteit tussen het bewezen verklaarde en de gevorderde schade door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 september 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 3.218,60 (zegge: drieduizend tweehonderdachttien euro en zestig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 3.218,60 (zegge: drieduizend tweehonderdachttien euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 218,60 aan materiële schade en 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 42 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. E.C. Hellinga, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2024.