Op 25 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel binnendringen en het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De zaak was behandeld in een meervoudige kamer en de verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.P. Snorn. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.
De tenlastelegging betrof handelingen die de verdachte in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022 zou hebben gepleegd met een minderjarige, die op het moment van de handelingen nog niet de leeftijd van twaalf jaar had bereikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het vermeende slachtoffer en haar moeder onvoldoende steun boden voor de beschuldigingen. De rechtbank benadrukte dat in zedenstrafzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de vermeende handelingen, waardoor bewijs moeilijk te verkrijgen is.
De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen. De verklaringen waren voornamelijk gebaseerd op de auditu-verklaringen van de moeder van het slachtoffer, die niet op eigen waarneming waren gebaseerd. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. De vordering van de benadeelde partij werd ook afgewezen, omdat het feit niet bewezen was verklaard. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten moest dragen.