ECLI:NL:RBNNE:2024:4230

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
18.006018.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • NCCA
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens bezit van hard- en softdrugs, telen van hennep, diefstal van elektriciteit en rijden onder invloed

Op 25 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het bezit van hard- en softdrugs, het telen van hennep, de diefstal van elektriciteit en rijden onder invloed. De feiten vonden plaats op 2 augustus 2023 in de gemeente Pekela, waar de verdachte een voertuig bestuurde na gebruik van MDMA, cocaïne, GHB en alcohol. Daarnaast had hij een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten en GHB in zijn bezit. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden op, alsook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen en toezicht van de reclassering, opnieuw ernstige strafbare feiten had gepleegd, wat de ernst van de situatie onderstreept. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar besloot geen voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf op te leggen, gezien de recidive van de verdachte. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de impact van de daden van de verdachte op de maatschappij.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.006018.24 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.001795.23 vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 05.108451.20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1985 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18-006018-24
1
hij op of omstreeks 2 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Pekela een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof(fen) als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) en/of cocaïne en/of GHB gamma-hydroxyboterzuur)en/of alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, hetgehalte in zijn bloed (of adem) bij iedere aangewezen stof en/of alcohol
  • 230 microgram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) per liter bloed en/of
  • 12 microgram cocaïne per liter bloed en/of
  • 27 milligram GHB (gamma-hydroxyboterzuur) per liter bloed en- 0.31 milligram ethanol/alcohol per milliliter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde in combinatie gebruikt -.
2
hij op of omstreeks 2 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Pekela opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 154, althans een groot aantal hennepplanten (hennepstekken), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3
hij op of omstreeks 2 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Pekela opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 290,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (gammahydroxyboterzuur), zijnde GHB (gamma-hydroxyboterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4
hij op of omstreeks 2 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Pekela opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van ongeveer 204, althans een groot aantal hennepplanten (hennepstekjes) en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Pekela stoffen en/of voorwerpen voorhanden gehad (in een pand aan de [adres] ), te weten
  • ( in de kweekruimtes) vijverfolie op houten rekken/platen en/of slabs (groeiblokken) met potgrond danwel steenwol en/of stekdozen (met 204 stuks hennepstekjes)
  • ( op de benedenverdieping) 19 armaturen, 19 assimilatielampen, 1 schakelbord, 2 tijdschakelaars, 19 transformatoren, 1 voedingscomputer, 2 afzuigslangen, 2 koolstoffilters, 2 ventilatoren, 1 opticlimate, 5 CO2boosters, 2 kachels, 2 temperatuurventilaatieregelaars, 4 dompelpompen, 36 x groeimiddelen en/of overige chemicaliën en/of
  • ( op de bovenverdieping) 1 schakelbord, 2 snelheidsregelaars, 1 koolstoffilter, 3 luchtafzuigers en/of 9 stuks armaturen en/of 9 stuks assimilatielampen en/of 9 stuks transformatoren en/of 1 koolstoffilter en/of
1. ventilator en/of 1 opticlimate en/of een thermometer waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
In de zaak met parketnummer 18-001795-23
1
hij in de periode van 9 juli 2022 tot en met 24 januari 2023 te [plaats] , gemeente Zuidwest-Friesland, opzettelijk, meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt in een pand aan de [adres] ,
(telkens) een hoeveelheid hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2
hij op of omstreeks 24 januari 2023 te [plaats] , gemeente Zuidwest-Friesland, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van (in totaal) 190 hennepplanten en/of 1600 hennepstekken en/of 166 hennepplanten (zogenaamde moederplanten), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3
hij in de periode van 9 juli 2022 tot en met 24 januari 2023 te [plaats] , gemeente Zuidwest-Friesland, meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) (een) hoeveelheid(en) stroom, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 18-006018-24 en de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 18-001795-23.
Standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 18-006018-24
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde rijden onder invloed. De raadsman heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie, daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het bloedonderzoek van verdachte voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zodat geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Daarnaast heeft de raadsman zich met betrekking tot het onder 4 primair ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor het aanwezig hebben van hennepplanten.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat het onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
In de zaak met parketnummer 18-001795-23
De raadsman heeft zich met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18-006018-24
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van rijden onder invloed d.d. 1 september
2023, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2023204654 d.d. 24 november 2023, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
3. een geschrift, te weten een rapport van Maasstad Ziekenhuis d.d. 29 augustus 2023, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier als bijlage bij voornoemd proces-verbaal, inhoudend als bevindingen van dr. T.M. Bosch.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak en overweegt daartoe als volgt. Van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank in het dossier geen feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat het onderzoek niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen. Daartoe overweegt de rechtbank dat het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad ziet op onderzoeken vóór 1 maart 2019. Vanaf 1 maart 2019 wordt het afgenomen bloed bewaard en getransporteerd bij een tempratuur van -20. Aangezien de bloedafname en het transport plaatsvond ná 1 maart 2019 ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat het bloedonderzoek voldoet aan de daaraan gestelde eisen en dat er derhalve sprake is van een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 lid 5
WVW.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2023,opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] , [verbalisant] en [verbalisant] ;
een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 2 augustus 2023,opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier;
een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van 2 augustus 2023,opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van 7 november
2023, opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
6. een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van NFiDENT d.d. 7 november 2023, opgenomen oppagina 102 e.v. van voornoemd dossier als bijlage bij voornoemd proces-verbaal, inhoudend als bevindingen van ing. C.M.M. Diever-Heezen.
Ten aanzien van feit 4
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2023,opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] .
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep in de woning. Dit gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en de korte tijdsperiode waarin verdachte de woning tot zijn beschikking had. Dit wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [naam] die heeft verklaard dat er midden juni nog geen hennepkwekerij in de woning aanwezig was.
In de zaak met parketnummer 18-001795-23
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2023,opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023204654 d.d. 9 november 2023, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] .
Ten aanzien van feit 3
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2024;
een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte d.d. 2 februari 2023, opgenomen op pagina 1 e.v. losopgenomen bij voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verbalisant] .
In de zaak met parketnummer 18-006018-24
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 2 augustus 2023 te [plaats] een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine) en cocaïne en GHB (gamma-hydroxyboterzuur) en alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en alcohol
  • 230 microgram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) per liter bloed en
  • 12 microgram cocaïne per liter bloed en
  • 27 milligram GHB (gamma-hydroxyboterzuur) per liter bloed en
  • 0.31 milligram ethanol/alcohol per milliliter bloed bedroeg,telkens een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde in combinatie gebruikt -.
2
hij op 2 augustus 2023 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd 154 hennepplanten (hennepstekken), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3
hij op 2 augustus 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 290,73 gram, van een materiaal bevattende GHB (gamma-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (gamma-hydroxyboterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4
hij op 2 augustus 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) 204 hennepplanten (hennepstekjes), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
In de zaak met parketnummer 18-001795-23
De rechtbank acht de onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 9 juli 2022 tot en met 24 januari 2023 te [plaats] , opzettelijk, meermalen, op verschillende tijdstippen, telkens heeft geteeld in een pand aan de [adres] , een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2
hij op 24 januari 2023 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 190 hennepplanten en 1600 hennepstekken en 166 hennepplanten (zogenaamde moederplanten), zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3
hij in de periode van 9 juli 2022 tot en met 24 januari 2023 te [plaats] , meermalen, op verschillende tijdstippen, telkens hoeveelheden stroom die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18-006018-24
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

In de zaak met parketnummer 18-001795-23

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,meermalen gepleegd.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel vanverbreking.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft oplegging van een taakstraf bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de richtlijnen een taakstraf voorschrijven en dat verdachte zijn leven heeft gebeterd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Waaronder het voorhanden hebben van meerdere hoeveelheden hard- en softdrugs, het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, wat overlast en schade voor de maatschappij veroorzaakt. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol, MDMA, cocaïne en GHB. Het is een feit van algemene bekendheid dat de concentratie, waarneming en het reactievermogen negatief worden beïnvloed door het gebruik van verdovende middelen en alcohol.
Verdachte heeft de verkeersveiligheid daarmee ernstig in gevaar gebracht.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van 13 augustus 2024 van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten reeds is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bovendien stond verdachte onder toezicht van de reclassering. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Fivoor van 21 mei 2024. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. De reclassering komt tot de conclusie dat verdachte de delicten heeft gepleegd uit financieel oogpunt, om aan zijn forse schuldenlast te kunnen voldoen. Verdachte heeft inmiddels inkomen uit werk en lost zijn schulden op die manier af. Ondanks dat verdachte van 2020 tot 2024 onder toezicht heeft gestaan van de reclassering, heeft dit nieuwe justie contacten niet kunnen voorkomen. Verdachte heeft aangegeven niet open te staan voor reclasseringstoezicht.
Op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, ernst en hoeveelheid van de feiten een gevangenisstraf passend is. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk deel op te leggen en zal de rechtbank de gevangenisstraf geheel onvoorwaardelijk opleggen. Dit mede gelet op het feit dat verdachte, terwijl hij onder toezicht stond van de reclassering, opnieuw ernstige/soortgelijke strafbare feiten heeft gepleegd. De eerdere veroordelingen, proeftijd en bijzondere voorwaarden hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende is naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank acht het daarnaast van belang om een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gelet op de door verdachte eerder begane verkeersovertredingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te kiezen voor een onvoorwaardelijke modaliteit.
De rechtbank legt, alles afwegende, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren op.
Bij onherroepelijk vonnis van 18 augustus 2020 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland te Zutphen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van vijftien (15) maanden, waarvan vijf (5) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie (3) jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 september 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 februari 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer
18-006018-24 en het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer
19-001795-23 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
zes (6) maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee (2) jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 05.108451.20:Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 18 augustus 2020, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. E.R. van Slooten, rechters, bijgestaan door mr. R.D. Ensel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 oktober 2024.
Mr. H.J. Schuth en mr. E.R. van Slooten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.