In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen over de vergoeding van aardbevingsschade aan haar woning. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor schadevergoeding, waarop het Instituut op 17 december 2020 een bedrag van € 15.091,10 toekende. Na bezwaar van eiseres werd op 14 juni 2022 een aanvullende schadevergoeding van € 391,01 toegekend. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij stelde dat de herstelmethode voor de schade aan haar woning niet adequaat was.
De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als het Instituut vertegenwoordigd waren door gemachtigden en deskundigen. De rechtbank oordeelt dat het bewijsvermoeden, zoals opgenomen in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is en dat de herstelmethode die door het Instituut is geadviseerd, niet tot onacceptabele oneffenheden zal leiden. Eiseres betwistte de herstelmethode en stelde dat deze zou resulteren in een visueel onacceptabel resultaat. De rechtbank concludeert echter dat de herstelmethode voldoende is en dat de door eiseres voorgestelde alternatieven verder gaan dan herstel in oude toestand.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor schade 61, omdat het Instituut een aanvullende schadevergoeding van € 926,31 moet toekennen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het schade 61 betreft en bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden, evenals de proceskosten van in totaal € 3.223,18. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.