ECLI:NL:RBNNE:2024:4222

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
22/2880
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen inzake schadevergoeding voor aardbevingsschade aan een woning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen over de vergoeding van aardbevingsschade aan haar woning. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor schadevergoeding, waarop het Instituut op 17 december 2020 een bedrag van € 15.091,10 toekende. Na bezwaar van eiseres werd op 14 juni 2022 een aanvullende schadevergoeding van € 391,01 toegekend. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij stelde dat de herstelmethode voor de schade aan haar woning niet adequaat was.

De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als het Instituut vertegenwoordigd waren door gemachtigden en deskundigen. De rechtbank oordeelt dat het bewijsvermoeden, zoals opgenomen in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is en dat de herstelmethode die door het Instituut is geadviseerd, niet tot onacceptabele oneffenheden zal leiden. Eiseres betwistte de herstelmethode en stelde dat deze zou resulteren in een visueel onacceptabel resultaat. De rechtbank concludeert echter dat de herstelmethode voldoende is en dat de door eiseres voorgestelde alternatieven verder gaan dan herstel in oude toestand.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor schade 61, omdat het Instituut een aanvullende schadevergoeding van € 926,31 moet toekennen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het schade 61 betreft en bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden, evenals de proceskosten van in totaal € 3.223,18. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen en is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N. de Boer),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen

(gemachtigde: mr. B.C. Rots en mr. R.A.M.H.W. Wierenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op haar aanvraag om vergoeding van aardbevingsschade aan haar woning op het adres [adres] te [plaats].
1.1.
Het Instituut heeft met het besluit van 17 december 2020 een schadevergoeding toegekend. Met het bestreden besluit van 14 juni 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het Instituut een aanvullende schadevergoeding toegekend.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met haar gemachtigde en de gemachtigden van het Instituut. Aan de zijde van eiseres was deskundige P.J. Vrieling aanwezig. Aan de zijde van het Instituut was deskundige P. Kroes aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is eigenaar van de woning op het adres [adres] te [plaats]. Deze woning is in 1910 gebouwd en in 2002 door eiseres aangekocht.
2.1.
Eiseres heeft op 27 mei 2020 een aanvraag voor vergoeding van schade aan haar woning ingediend bij de rechtsvoorganger van het Instituut, de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG).
2.2.
Het Instituut heeft een deskundige aangewezen voor een schade-opname van de woning. Op 24 augustus 2020 heeft deskundige J. van der Ree Dolaard, verbonden aan adviesbureau CED, een onderzoek verricht. Daarbij zijn 61 schades opgenomen.
2.3.
Op 28 september 2020 heeft Van der Ree Dolaard een adviesrapport aan het Instituut uitgebracht.
2.4.
Eiseres heeft op dit rapport gereageerd met een zienswijze.
2.5.
Op 9 december 2020 is door J. Martena, verbonden aan CED, een herzien adviesrapport aan het Instituut uitgebracht.
2.6.
Het Instituut heeft met het besluit van 17 december 2020, onder overname van het herzien adviesrapport, een schadevergoeding van € 15.091,10 toegekend aan eiseres, aangevuld met € 595,- aan bijkomende kosten en € 175,66 aan wettelijke rente.
2.7.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij is een contra-expertiserapport van R. Lania, verbonden aan Vergnes Expertise B.V. (hierna: Vergnes), gevoegd. Daarbij is een herstelbegroting overgelegd voor een bedrag van € 24.371,55. Hier zijn ook twee aanvullende schades bij betrokken die nog niet waren opgenomen. Uiteindelijk heeft eiseres besloten voor de twee nieuwe schades een nieuwe aanvraag in te dienen.
2.8.
Op 21 september 2021 heeft eiseres haar bezwaren kunnen toelichten tijdens een hoorzitting van de bezwaaradviescommissie.
2.9.
Met het bestreden besluit van 14 juni 2022 heeft het Instituut eiseres een aanvullende schadevergoeding van € 391,01 toegekend. Daarnaast is aanvullend € 16,90 aan wettelijke rente en € 3.528,07 aan bijkomende kosten toegekend.
3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
3.1.
Het Instituut heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd. Bij het verweerschrift is een deskundigenadvies van P.F. Kroes, verbonden aan CED, van 20 april 2023 gevoegd.
3.2.
Op 1 augustus 2024 en 10 september 2024 heeft eiser aanvullende stukken ingediend. Hierbij bevindt zich een memo van Vergnes van 17 juni 2024.
3.3.
Het Instituut heeft op 13 september 2024 een nader advies van P.F. Kroes ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is reeds in zoverre gegrond, omdat voor schade 61 een aanvullende schadevergoeding door het Instituut aan eiseres wordt toegekend
.
Herstelmethode en herstelkosten
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bewijsvermoeden, zoals opgenomen in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ter plaatse van de woning van eiseres van toepassing is. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het bewijsvermoeden ten aanzien van de 61 opgenomen schades niet is weerlegd. Het beroep van eiseres richt zich tegen de door het Instituut aangewezen herstelmethode en de herstelcalculatie van schades 1 tot en met 40 en schade 61. Schades 1 tot en met 40 betreffen scheurvorming in de gestucte buitengevels van het pand. Schade 61 betreft scheurvorming in de binnenmuur van de hal.
Schades 1 tot en met 40
7. Eiseres stelt dat de door het Instituut vastgestelde herstelmethode voor schades 1 tot en met 40 incorrect en ontoereikend is. Met deze herstelmethode vindt plaatselijk herstel van de scheurvorming en het stucwerk plaats. Volgens eiseres zal dan duidelijk zichtbaar zijn waar het stucwerk is hersteld, waardoor een soort lappendeken in het stucwerk ontstaat. Deze herstelmethode verhoudt zich niet goed tot het advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019. Daarin staat dat bij het herstel van de schade ruimhartigheid het uitgangspunt moet zijn en herstel van scheurvorming in onder andere buitengevels er niet toe mag leiden dat er visuele verschillen ontstaan met de rest van de gevel. Eiseres verwijst verder naar het contra-expertiserapport van Vergnes. Daarin wordt onderbouwd dat plaatselijk herstel van het stucwerk zal zorgen voor oneffenheden in het de gevelwerking en er krimpscheuren kunnen optreden bij de aanhechting van het “oude” en het nieuwe gedeeltelijk herstelde stucwerk. Daarom moet het gehele stucwerk van de betreffende gevels worden overgezet. Daarnaast heeft eiseres een offerte opgevraagd bij Handelsonderneming [naam]. Die stelt tevens dat bij plaatselijk herstel krimpscheuren kunnen ontstaan. De offerte van Handelsonderneming [naam] van 6 september 2024 betreft een bedrag van € 24.175,80 voor herstel van schades 1 tot en met 40. Daarbij is het herstel van het beschadigde metselwerk onder het stucwerk nog niet betrokken. Ook andere stukadoors adviseren volgens eisers eerst het metselwerk te herstellen en vervolgens volledig nieuw stucwerk aan te brengen.
7.1.
Het Instituut stelt zich met verwijzing naar adviezen van deskundigen Martena, Dobbe en Kroes, op het standpunt dat de geadviseerde herstelmethode volstaat om de schade deugdelijk te herstellen. Als het herstel door een deugdelijk stukadoorsbedrijf met de juiste middelen wordt uitgevoerd, zal plaatselijk herstel niet leiden tot krimpscheuren of onacceptabele oneffenheden. In combinatie met het aanbrengen van nieuw keimwerk zorgt dit voor een meer dan acceptabel eindresultaat. Daarbij is het stucwerk al in slechte staat, op veel plekken is sprake van afbladdering en oneffenheden, die naar hun aard niet veroorzaakt kunnen zijn door mijnbouwschade.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij de begroting van (vermogens)schade is dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. Het Instituut begroot de ontstane schade aan de hand van de kosten die eiser zou moeten maken om de schade te herstellen om uit te komen in een toestand die minimaal gelijkwaardig is aan de toestand waarin het pand zich bevond voordat deze werd beschadigd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een calculatiemodel.
7.3.
De rechtbank onderkent dat schadeherstel in de oude toestand niet betekent dat altijd een esthetisch goede oplossing wordt geboden. Hierbij speelt mee dat bij aankoop van de woning in 2002 reeds sprake was van gestucte buitenmuren en dat niet bekend is van welke datum alle stuclagen dateren en om welke reden deze stuclagen zijn aangebracht. Wel is duidelijk geworden dat 1 van de zijgevels opnieuw gestuct is in opdracht van eiseres. Eiseres heeft nog wel geprobeerd navraag te doen naar de reden van het aanbrengen van het stucwerk op de buitenmuren doch dit bleek niet mogelijk omdat de vorige eigenaar van de woning reeds was overleden.
7.4.
De rechtbank ziet, alles overziende, geen aanleiding om te twijfelen aan de herstelmethode die door de door het Instituut ingeschakelde deskundigen is geadviseerd. De door Vergnes en de door eiseres benaderde bouwbedrijven voorgestelde herstelmethode - vervanging van het gehele stucwerk - gaat naar het oordeel van de rechtbank verder dan herstel in oude toestand. Daarbij betrekt de rechtbank dat, zoals het Instituut naar voren heeft gebracht en ook uit de foto’s volgt, het stucwerk al in slechte staat verkeert en, bijvoorbeeld door afbladderingen en kleine reparaties die al eerder zijn uitgevoerd, op dit moment ook geen sprake is van een effen beeld. Voor zover eiseres in beroep naar voren heeft gebracht dat de scheuren (deels) doorlopen in het onderliggende metselwerk, betreft dit schade die geen onderdeel uitmaakt van de schades die in dit dossier door het Instituut zijn opgenomen, waardoor de rechtbank die schade in deze procedure niet kan beoordelen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Schade 61
8. Eiseres stelt in het aanvullend beroepschrift van 1 augustus 2024 dat de geadviseerde herstelmethode voor schade 61 ontoereikend is. De scheurvorming loopt in twee wanden door, voor deugdelijk herstel moet daarom het stucwerk van de wand overgezet te worden. Daarnaast lopen alle aaneengesloten wanden door in dezelfde kleurstelling en moeten deze gesaust worden. Ook de afwerking van zowel wand 1 als wand 2 moet worden meegenomen, waardoor de calculatie moet worden gecorrigeerd naar in totaal 8 m2. Daarnaast moet het demonteren van de radiator en het aanbrengen van de stucloper worden gecalculeerd.
8.1.
De gemachtigde van het Instituut heeft ter zitting gezegd de schade conform de calculatie van Vergnes te willen vergoeden. Dit betekent dat aan eiseres voor deze schade een aanvullende schadevergoeding van € 926,31 inclusief BTW kan worden toegekend. De heer Vrieling heeft ter zitting namens eiseres gezegd zich te kunnen vinden in deze calculatie. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding het beroep gegrond te verklaren en door zelf te voorzien alsnog te bepalen dat eiseres een hoger bedrag vergoed krijgt voor schade 61.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat het Instituut zich anders dan in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat voor schade 61 een aanvullende schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover dit ziet op schade 61.
9.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat het Instituut voor schade 61 een aanvullende schadevergoeding van € 926,31 inclusief BTW aan eiseres moet toekennen.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het Instituut het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het Instituut moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
Daarnaast komen de door eiseres gemaakte kosten voor het inschakelen van een deskundige voor een vergoeding in aanmerking. Dit betreft een bedrag van € 1.473,18. De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 3.223,18.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in zoverre gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 juni 2022 voor zover dit ziet op schade 61;
- bepaalt dat de aan eiseres toe te kennen aanvullende schadevergoeding voor schade 61 € 926,31 bedraagt;
- laat voor het overige het bestreden besluit in stand;
- bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Instituut tot betaling van € 3.223,18 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.