ECLI:NL:RBNNE:2024:4221

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
18-347105-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van valsheid in geschrift en diefstal in de zaak van een Ten Broeke Kruiser

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van valsheid in geschrift en diefstal, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1967, werd bijgestaan door advocaat mr. H.G.M. van Zutphen, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. van der Heide. De tenlastelegging omvatte onder andere het vervalsen van een factuur met betrekking tot de verkoop van een Ten Broeke Kruiser en het wegnemen van deze boot, die toebehoorde aan een ander, met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2024 werd het bewijs besproken. De officier van justitie vorderde veroordeling, maar de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de factuur niet opzettelijk had vervalst, aangezien de mededeling over het pandrecht feitelijk juist was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van valsheid in geschrift, omdat de verdachte handelde in de veronderstelling dat hij recht had op de boot. Bovendien was er geen bewijs dat de verdachte het oogmerk had om de boot wederrechtelijk toe te eigenen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de valsheid in geschrift als de diefstal, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. E.P. van Sloten buiten staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/347105-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.M. van Zutphen, advocaat te Almelo. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. H.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2018 tot en met 5 februari 2019 te [adres] , in de
gemeente Almelo, althans in Nederland, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een factuur ( factuurnummer 18800182) van verkoop van een boot, te weten een Ten Broeke Kruiser, genaamd [naam] , valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op deze factuur de zinsnede te vermelden: “Let op!! Op deze boot rust een pandakte waarvan de inhoud u bekend is. Verkoop en Aflevering aan derden slechts in overleg en schriftelijke toestemming van pandnemer. De [naam] blijft onze volledige eigendom tot pandrecht wordt vrijgegeven en volledige betaling heeft plaatsgevonden “, althans heeft vermeld dat er op genoemde boot een pandrecht rust, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2019 tot en met 4 september 2019 te Almelo, althans in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) factuur (factuurnummer 18800182) van verkoop van een boot, te weten een Ten Broeke Kruiser, genaamd [naam] , (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat voornoemde factuur werd overlegd tijdens de behandeling van een kort geding en/of tijdens de behandeling een bodemprocedure en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat verdachte in strijd met de waarheid op deze factuur de zinsnede heeft vermeld: “Let op!! Op deze boot rust een pandakte waarvan de inhoud u bekend is. Verkoop en Aflevering aan derden slechts in overleg en schriftelijke toestemming van pandnemer. De [naam] blijft onze volledige eigendom tot pandrecht wordt vrijgegeven en volledige betaling heeft plaatsgevonden;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2019 te [adres] , in de gemeente Waadhoeke een boot, een Ten Broeke Kruiser met de naam [naam] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen boot onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten (een) sleutel(s) van genoemde boot tot welk gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op de factuur van 31 november 2018 een clausule is opgenomen waarin staat dat op de verkochte zaak een pandrecht rust. In de administratie van het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] , [bedrijf 1] , is een factuur aangetroffen van 19 november 2018, maar daarin staat deze clausule niet opgenomen. In deze administratie is echter geen tweede factuur aangetroffen. De pandakte van 11 november 2018 bevat handelingen waarvan is gebleken dat deze handelingen pas na 11 november hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft deze eerste factuur gestuurd naar [bedrijf 1] , en daarna een tweede factuur opgemaakt die (deels) vals was. Verdachte heeft zijn investering willen veiligstellen door het vestigen van een pandrecht op de boot die hij in een eerder stadium aan het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] had verkocht. Dit maakt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een geschrift om tot bewijs te dienen heeft vervalst, aldus de officier van justitie.
Zij heeft vervolgens aangevoerd dat verdachte wist dat de boot was verkocht. Vlak voor het faillissement heeft verdachte de boot opgehaald, terwijl hij daartoe niet bevoegd was. De boot was niet meer van verdachte. Verdachte heeft daarmee het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad. Dit maakt dat ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, aldus de officier van
justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft zijn boot verkocht aan het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] , [bedrijf 1] . Bij de verkoop heeft hij de vestiging van een pandrecht bedongen. De akte betreffende de vestiging van dit pandrecht behoort tot het strafdossier. Er is discussie ontstaan tussen de koper van de boot, aangever [slachtoffer] , en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft het stille pandrecht omgezet in een vuistpand. Ook de brief waarmee het vuistpand is ingeroepen behoort tot het strafdossier. Ten tijde van het inroepen van het vuistpand verkeerde verdachte in de gerechtvaardigde veronderstelling dat er een stil pandrecht was, en dat hij de boot mocht meenemen. Het pandrecht was gevestigd door middel van een onderhandse akte. Deze akte is op 5 februari 2019 geregistreerd bij de Belastingdienst. Dat maakt dat het pandrecht wel gevestigd was, maar tot die tijd geen derdenwerking had. Dit betekent echter nog niet dat de opmerking die verdachte op de factuur heeft geplaatst ook vals was. Verdachte heeft deze opmerking in een tweede factuur toegevoegd. Verdachte heeft niet beoogd om met deze factuur een nieuwe situatie te creëren, maar heeft deze opmerking slechts als bevestiging van een bestaande situatie bedoeld. Deze situatie lag al vast in de pandakte en de overeenkomst tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Dit maakt dat geen sprake is van valsheid in geschrifte, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde, aldus de raadsman.
Verdachte verkeerde daarnaast in de veronderstelling dat [medeverdachte] nog eigenaar van de boot was, omdat nog niet de volledige koopprijs was betaald. Om die reden verkeerde verdachte in de veronderstelling dat hij zijn pandrecht ook kon inroepen. Omdat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij zijn vuistpand kon inroepen, is geen sprake geweest van diefstal. Dit maakt dat verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Op basis van het strafdossier stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn boot, een Ten Broeke Kruiser, genaamd [naam] , heeft verkocht aan medeverdachte [medeverdachte] . Deze verkoop heeft plaatsgevonden in november 2018. In het strafdossier bevindt zich een onderhandse pandakte van 11 november 2018, waaruit blijkt dat het bedrijf van verdachte, [bedrijf 2] , en het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] , [bedrijf 1] , overeen zijn gekomen dat er een (stil) pandrecht komt te rusten op deze boot.
Het pandrecht is, na advies van de advocaat van verdachte, geregistreerd op 5 februari 2019. Pas na registratie van het pandrecht kreeg dit pandrecht derdenwerking. Op 28 februari 2019 heeft verdachte het stil pandrecht omgezet in een vuistpand. Verdachte verkeerde naar eigen zeggen op dat moment in de veronderstelling dat de eigendom nog niet was overgedragen, omdat de verkoopprijs aan hem nog niet volledig was voldaan. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden dit zo afgesproken in de koopovereenkomst.
In de administratie van [bedrijf 1] zijn twee facturen aangetroffen die beide zijn gedateerd op 13 november 2018. De eerste factuur bevat geen mededeling dat op de boot een pandrecht rust, de tweede factuur bevat deze mededeling wel. Uit diverse schermafbeeldingen afkomstig van het accountantskantoor van verdachte blijkt dat er onder meer op 13 november 2018 meerdere pogingen zijn gedaan om deze factuur uit te draaien. Verdachte heeft, zowel tijdens zijn verhoor bij de politie als ter zitting van 8 oktober 2024, verklaard dat hij de factuur een tweede keer heeft willen printen en handmatig de mededeling aangaande het pandrecht op de factuur heeft toegevoegd. Deze factuur heeft hij toegezonden aan het
bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring van verdachte geloofwaardig, temeer omdat op de eerste factuur een creditnota is gevolgd. Hieruit blijkt dat beide partijen het erover eens waren dat de eerste factuur een omissie bevatte, die kennelijk in de tweede factuur is hersteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een opzettelijk vervalste factuur. De mededeling die verdachte heeft toegevoegd betrof een situatie die feitelijk juist was. Er was namelijk op 11 november bij onderhandse akte een (stil) pandrecht gevestigd op de Ten Broeke Kruiser. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de onderhandse akte is geantidateerd of anderszins in strijd met de waarheid is opgemaakt. Hoewel het pandrecht nog geen derdenwerking had, was de mededeling op de factuur van 13 november 2018 feitelijk niet onjuist. Het pandrecht was, gelet op die onderhandse akte, bekend bij de ontvanger van de factuur, medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft met deze mededeling dan ook geen nieuwe situatie gecreëerd, maar heeft slechts de feitelijke situatie bevestigd. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een vervalste mededeling op de factuur, kan zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij met medeverdachte [medeverdachte] op 4 december 2018 een koopovereenkomst heeft gesloten. Hij heeft de Ten Broeke Kruiser, genaamd [naam] , gekocht van het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] . De koopprijs bedroeg 46.000,-. Meteen na de verkoop heeft aangever 40.000,- betaald en zou de boot ook geleverd worden, met dien verstande dat de boot in de stalling bij [medeverdachte] zou blijven liggen. Medeverdachte [medeverdachte] zou de boot nog winter- en zomerklaar maken. In april 2019 zou de resterende 6.000,- worden betaald. Volgens deze koopovereenkomst zou de boot meteen aan [slachtoffer] geleverd worden.
Verdachte is op 28 februari 2019 naar het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] gegaan en heeft de Ten Broeke Kruiser meegenomen. Uit een brief van diezelfde datum blijkt dat verdachte het vuistpand heeft ingeroepen.
Verdachte heeft, zowel ter terechtzitting als tijdens zijn verhoor bij de politie, verklaard dat hij bij de verkoop van zijn boot aan [medeverdachte] een eigendomsvoorbehoud heeft gemaakt. Pas nadat de volledige verkoopprijs zou zijn voldaan, zou de eigendom worden overgedragen.
Aangever [slachtoffer] is een civiele kortgedingprocedure gestart tegen verdachte. Er ontstond discussie over de eigendomsoverdracht. De kortgedingrechter heeft niet kunnen vaststellen of verdachte een rechtsgeldig pandrecht op de boot had en of de eigendom is overgegaan. Ter zitting is gebleken dat later, in de civiele bodemprocedure, is vastgesteld dat de eigendom is overgegaan op aangever [slachtoffer] .
Zoals reeds hiervoor ten aanzien van het onder 1 ten laste is overwogen, heeft verdachte door middel van een onderhandse akte in november 2018 een pandrecht gevestigd op de boot. Op dat moment had dit pandrecht nog geen derdenwerking. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat op 5 februari 2019 de eigendom nog niet was overgegaan en dat hij daarom nog bevoegd was om het pandrecht te registreren, zodat het pandrecht alsnog derdenwerking zou krijgen. Na advies van zijn advocaat heeft hij voorts het stille pandrecht omgezet in een vuistpand. Naar het oordeel van de rechtbank mocht en kon verdachte
redelijkerwijs uitgaan van de juistheid van het advies van zijn advocaat en verkeerde hij aldus in de gerechtvaardigde veronderstelling dat hij het stille pandrecht kon omzetten in een vuistpand. De rechtbank weegt daarbij mee dat, gelet op het verloop van de civiele procedure, op dat moment niet zonder meer duidelijk was dat de eigendom reeds daarvoor was overgegaan op aangever [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet gebleken dat verdachte het oogmerk (de zwaarste vorm van opzet) van wederrechtelijke toe-eigening had. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.M. Spooren en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2024.
mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.