parketnummer 18/122247-23
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en terwijl daarvan levensgevaar dan wel gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het hem niet kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het ten laste gelegde hem niet kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 6 januari 2024, opgemaakt door M.J.E. van Kempen, GZ-psycholoog en op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 augustus 2024, opgemaakt door W.V. Sewbalak, psychiater.
De conclusie van de psycholoog luidt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotraumaof stressorgerelateerde stoornis en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of psychotische stoornis, welke stoornissen ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde brandstichting aanwezig waren. Daarnaast zijn aanwijzingen van beperkt cognitief functioneren en is sprake van een geringe veerkracht op basis van zeer gebrekkige identiteitsontwikkeling, mentaliserend vermogen, cognitieve- en copingvaardigheden. De psycholoog adviseert daarom om de bewezenverklaarde brandstichting niet aan verdachte toe te rekenen.
De conclusie van de psychiater luidt dat verdachte lijdt aan schizofrenie, een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis, welke stoornissen ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde brandstichting aanwezig waren. Verdachte verkeerde ten tijde van de bewezenverklaarde brandstichting in een psychotische, depressieve en katatone toestand. Daarnaast is sprake van een geringe veerkracht, zwakke cognitieve vaardigheden, onrijpe copingsmechanismen en een zeer gebrekkige identiteitsontwikkeling en mentaliserend vermogen. De psychiater adviseert daarom ook om verdachte de bewezenverklaarde brandstichting in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde brandstichting leed aan diverse stoornissen en het gedrag van verdachte volledig werd beheerst door deze stoornissen. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat de bewezenverklaarde brandstichting niet aan verdachte kan worden toegerekend. De door verdachte gepleegde diefstallen zijn gepleegd in dezelfde periode als de door verdachte gepleegde brandstichting. Uit het dossier volgt dat verdachte ten tijde van de verhoren over die diefstallen stoïcijns voor zich uit bleef kijken en niet op enig gesprek reageerde. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat deze diefstallen eveneens zijn gepleegd onder invloed van de diverse stoornissen waar verdachte ook ten tijde van de bewezenverklaarde brandstichting aan leed. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door verdachte gepleegde diefstallen ook niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor de tenlastegelegde brandstichting primair oplegging van een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden gevorderd. Hoewel de officier van justitie voorafgaand aan de zitting schriftelijk heeft gevorderd dat ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging wordt verleend, is hij thans van oordeel dat een zorgmachtiging niet toereikend is ter bescherming van de samenleving en onvoldoende waarborg biedt voor de benodigde behandeling en begeleiding van verdachte. Subsidiair heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een ongemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht af te zien van het opleggen van een TBS-maatregel. Volgens de raadsman is niet voldaan aan het ultimum remediumvereiste voor het opleggen van een TBS-maatregel omdat andere minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn. De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen en daarmee te volstaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de oplegging van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het strafblad van verdachte, alsmede de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 6 april 2023 tot en met 14 mei 2023 schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, twee fietsendiefstallen en een brandstichting op een [instantie] locatie van het [instantie] , alwaar verdachte op dat moment verbleef. Deze feiten kunnen verdachte weliswaar niet worden toegerekend, de diefstallen zijn zonder meer overlastgevend en de brandstichting betreft een zeer ernstig feit. De brand die verdachte op de opvanglocatie heeft gesticht had zonder meer uit de hand kunnen lopen en tot zwaar letsel of zelfs doden kunnen leiden.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, hetgeen betekent dat hem geen straf zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen. De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen.
Zoals blijkt uit de hiervoor besproken Pro Justitia rapportage van de psycholoog en psychiater, bestond bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde brandstichting een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Beide deskundigen concluderen dat zonder behandeling van de stoornissen sprake is van een grote kans op herhaling. Uit de rapportages komt naar voren dat een (langdurige) klinische behandeling middels medicatie, therapie en begeleiding noodzakelijk is. Over het kader waarin de vereiste behandeling kan plaatsvinden wordt het volgende geadviseerd. In de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 6 januari 2024 wordt geadviseerd om onderzoek te doen naar de mogelijkheden ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen. Indien dit geen mogelijkheid blijkt, wordt geadviseerd aan verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Gelet op het ontbrekende probleembesef en ziekte-inzicht is het voor verdachte moeilijk zich te houden aan eventuele voorwaarden die zouden worden gekoppeld aan het kader van een TBS met voorwaarden. In de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 augustus 2024 wordt geadviseerd de behandeling en begeleiding te realiseren binnen de kaders van een zorgmachtiging. De reclassering heeft in haar rapport van 18 september 2024, ondanks dat getwijfeld wordt of verdachte zich kan houden aan voorwaarden en daarmee aan de haalbaarheid, geadviseerd tot oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden. De reclassering overweegt daarbij dat een zorgmachtiging onvoldoende waarborg biedt voor de benodigde klinische behandeling en begeleiding. Ook zal verdachte in het kader van een zorgmachtiging geplaatst worden in een reguliere GGZ-instelling, waar het voorkomen van nieuw delictgedrag mogelijk van ondergeschikt belang is, in tegenstelling tot de behandeling in een forensische kliniek.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verlenen van een zorgmachtiging ten aanzien van verdachte onvoldoende waarborg biedt ter bescherming en beveiliging van de maatschappij. Een zorgmachtiging wordt immers verleend voor korte duur en is niet primair gericht op recidivebeperking. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman om ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen af. De rechtbank is van oordeel dat enkel de maatregel van terbeschikkingstelling het vereiste kader biedt waarbinnen verdachte (langdurig) klinisch zal kunnen worden behandeld, terwijl tegelijkertijd ook de bescherming en beveiliging van de maatschappij voldoende gewaarborgd is. Elke andere maatregel schiet tekort in het beperken van het recidiverisico en het gevaar voor de veiligheid van personen of goederen, De rechtbank heeft hierbij mede gelet op het bewonersdossier van verdachte, waaruit blijkt dat brandstichtingen meerdere keren aan de orde zijn geweest, hetgeen betekent dat het risico op levensgevaarlijke feiten onaanvaardbaar hoog is als geen afdoende maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane brandstichting een feit is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel.
De officier van justitie heeft, conform het advies van de reclassering van 18 september 2024, gevorderd aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen. Gelet op de persoon van verdachte zoals deze ter zitting naar voren is gekomen en zoals blijkt uit de diverse rapportages, de bij verdachte aanwezige stoornissen en het beperkte ziekte-inzicht van verdachte is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte op dit moment onvoldoende in staat is om zich aan voorwaarden te houden. Een TBS met voorwaarden biedt onvoldoende bescherming aan de samenleving.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak een ongemaximeerde TBS met dwangverpleging de enige passende en aangewezen sanctie is en de rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen.
De officier van justitie heeft oplegging van een GVM gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat binnen de TBS met dwangverpleging een geïntegreerde aanpak en behandeling van de problematiek van verdachte mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een GVM niet passend en geboden en kan worden volstaan met oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
[naam] heeft zich namens het [instantie] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 603,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu de vordering niet is onderbouwd en een machtiging voor het indienen van de vordering ontbreekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaard moet worden dan wel dat de vordering afgewezen moet worden, nu de vordering niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/122247-23 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank niet over stukken waaruit blijkt dat de heer [naam] gemachtigd is het [instantie] in rechte te vertegenwoordigen, noch over voldoende informatie om de hoogte van de vordering te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 157 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder parketnummers 18/122247-23, 16/094052-23 en 16/096628-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingterzake daarvan.