ECLI:NL:RBNNE:2024:4170

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
18.122247.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de dader na winkeldiefstal, fietsendiefstallen en brandstichting met gemeen gevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere delicten, waaronder winkeldiefstal, fietsendiefstallen en brandstichting. De verdachte, geboren in 2005 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.A. Rangoe, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd werd door mr. R. Janssens. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelen van een jas uit een winkel en twee fietsen, alsook het opzettelijk stichten van brand in zijn kamer in een opvanglocatie, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2024 werd de verdachte geconfronteerd met de bewijsvoering, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de diefstallen had gepleegd, maar dat de brandstichting niet aan hem kon worden toegerekend vanwege zijn psychische toestand. De rechtbank baseerde haar oordeel op psychologische en psychiatrische rapportages die aantoonden dat de verdachte leed aan ernstige geestelijke stoornissen, waardoor hij niet in staat was de gevolgen van zijn daden te overzien.

Uiteindelijk besloot de rechtbank de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat de gepleegde feiten niet aan hem konden worden toegerekend. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, om de verdachte de noodzakelijke behandeling te bieden en de samenleving te beschermen tegen herhaling van dergelijk gedrag. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende onderbouwing was voor de schadevergoeding.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/122247-23 ter terechtzitting gevoegd parketnummers 16/094052-23 en 16/096628-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2005 te [geboorte plaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 oktober 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Rangoe, advocaat te Lelystad. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 16/094052-23
hij op of omstreeks 6 april 2023 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder een jas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 16/096628-23
hij op of omstreeks 10 april 2023 te [woonplaats] , een fiets (elektrisch, merk Gazelle, kleur zwart), inelk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op of omstreeks 10 april 2023 te [woonplaats] , een fiets (merk Gazelle, type Esprit, kleur zwart), inelk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 18/122247-23
hij op of omstreeks 14 mei 2023 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht (in zijn, verdachtes, kamer van de [instantie] locatie gelegen aan de [adres] aldaar) door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid beddengoed en/of isolatiemateriaal, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten overige zich in die kamer bevindende goederen en/of aangrenzende kamer(s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemd pand aan de [adres] bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde onder parketnummers 16/094052-23, 16/096628-23 en 18/122247-23. Ten aanzien van dit laatste parketnummer, de ten laste gelegde brandstichting, heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het levensgevaar voor anderen, nu uit het dossier onvoldoende blijkt waaruit dat bestaat.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder parketnummers 16/094052-23 en 16/096628-23 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 18/122247-23 heeft de raadsman primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft nooit geleerd bewust met vuur om te gaan en heeft daarom niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard tot het stichten van de brand. Volgens de verdediging staan de vastgestelde stoornissen aan de bewezenverklaring in de weg nu elk inzicht in de draagwijdte (van de gevolgen) van het handelen van verdachte ontbrak ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde en daarmee geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Subsidiair heeft de raadsman betoogd verdachte partieel vrij te spreken van het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander, nu uit het dossier niet volgt dat er dergelijk gevaar voor personen te duchten is geweest.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 16/094052-23
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 april 2023, opgenomenop pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Midden-Nederland met nummer PL0900-2023100314 d.d. 11 april 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik ben assistent manager van winkel ' [bedrijf] ', gevestigd aan de [adres] te
[woonplaats] en in die hoedanigheid gerechtigd tot het doen van deze aangifte. Vandaag op 6 april 2023 zag ik een man de winkel inlopen. Vervolgens zag ik dat de man zonder iets te kopen de winkel weer uitliep. Enkele seconden later zag ik de man terugkomen lopen en liep hij wederom naar de achterzijde van de winkel. Ik zag dat hij een groene damesjas van een rek pakte en dat hij deze onder zijn arm deed en vervolgens met de jas de winkel uitliep.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 april 2023,opgenomen op pagina 9 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Vandaag op donderdag 6 april 2023, omstreeks 12:40 uur, bevond ik mij in kledingwinkel ' [bedrijf] ', gevestigd in de [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat een man een groene jas uit een rek pakte en met de jas onder zijn arm de winkel uitliep. Hierop ben ik achter de man aangelopen en heb ik de man buiten de winkel tegengehouden in afwachting van politie.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2023,opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op donderdag 6 april 2023 kregen wij de opdracht van het [naam] om te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Daar zou sprake zijn van een winkeldiefstal waarbij de verdachte niet mee wilde werken aan de aanhouding van de winkeliers. Ter plaatse zagen wij, verbalisanten, dat het de volgende verdachte betrof:
[verdachte] ( [verdachte] )
Geboren [geboorte datum] - 2005 (18) te [geboorte plaats] .
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 april 2023 te [woonplaats] een jas die aan [bedrijf] toebehoorde heeft weggenomen.
parketnummer 16/096628-23
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2023, opgenomenop pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Midden-Nederland met nummer PL0900-2023104416 d.d. 21 april 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe bij deze aangifte van diefstal van mijn fiets. Vandaag, 10 april 2023, omstreeks 10.00 uur te [woonplaats] zag ik dat een man heel rustig weg reed de tuin uit. Ik ben vervolgens achter de man aangereden en heb hem klem gereden. Vervolgens kwam de politie eraan en die hebben de man meegenomen. Ik hoorde mijn vrouw zeggen dat zij gezien heeft dat de man van die fiets afgestapt is en vanaf de fiets die voor de deur staat op mijn fiets is gestapt. Mijn fiets is een elektrische, Gazelle, kleur zwart.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2023,opgenomen op pagina 9 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Tijdens de aangifte verklaarden de aangever en zijn vrouw mij dat de verdachte van een donkerkleurige fiets was afgestapt en dat deze nog voor de woning stond. Na het opnemen van de aangifte liep ik naar de fiets en zag dat het ging om een Gazelle Esprit, framenummer GZ60639257. Ik zag op de achterzijde een sticker zitten van [bedrijf] .
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2023,opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 10 april 2023 te [woonplaats] werd ik aangesproken door de latere aangever welke opgaf te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 1977 op [woonplaats] , wonende [adres] op [woonplaats] .
Wij, verbalisanten, zagen dat naast [slachtoffer] een manspersoon stond en dat deze door [slachtoffer] werd aangewezen als de verdachte van de diefstal van de fiets. Wij zagen dat deze manspersoon een roze kleurige sjaal om zijn hoofd had gebonden. Wij zagen dat de manspersoon een Aziatisch uiterlijk en zwart haar had.
De verdachte bleek te zijn genaamd:
[verdachte] , geboren op [geboorte datum] 2005 te [geboorte plaats] .
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2023, opgenomenop pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van diefstal van mijn fiets. Deze fiets wordt normaal gesproken gebruikt door mijn zoon.
Vandaag, 10 april 2023, omstreeks 09.30 uur stond de fiets geparkeerd in de voortuin op [adres] te [woonplaats] . Mijn zoontje kwam vervolgens weer naar buiten omstreeks 11.30 uur en zag toen dat de fiets weg was. De fiets stond niet op slot.
De fiets van mijn zoontje is een:
  • Gazelle
  • Type Esprit
  • Kleur zwart
Een buurvrouw zag een man voorbij komen op een fiets en vond dit opvallend. Ik zag dit filmpje en ik herkende direct de fiets van mijn zoontje. Ik heb deze fiets gekocht bij [bedrijf] , er zit ook een sticker van deze winkel op de fiets.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2023 opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :

Op maandag 10 april 2023 ontving ik van aangeefster [slachtoffer] digitaal twee bestanden. Ik bekeek de video op mijn diensttelefoon en zag ik een man op een fiets, zwart herenmodel, tussen twee voertuigen in.
Ik herkende man als de verdachte die in de ochtend was aangehouden. Ik herkende hem aan:
  • Donkere haarkleur
  • Half lang haar
  • Huidskleur
  • Roze sjaal om zijn hoofd.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 april 2023 te [woonplaats] een zwarte elektrische fiets (merk: Gazelle) die aan [slachtoffer] toebehoorde en een zwarte fiets (merk: Gazelle, type: Esprit) die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen.
parketnummer 18/122247-23
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2023, opgenomenop pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023122429 d.d. 7 juni 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Hierbij wil ik, namens [instantie] gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] , aangifte doen van brandstichting. De brandstichting werd gepleegd op zondag 14 mei 2023 tussen 07.03 uur en 07.20 uur. Ik hoorde dat [verdachte] was aangehouden voor deze brandstichting. [verdachte] heeft een kamer op de AMV-gang. [verdachte] was de enige bewoner op de AMV-gang en had daar een kamer waar hij alleen op verbleef. De kamer kan afgesloten worden door middel van een sleutel. Samen met het personeel is [verdachte] de enige die de sleutel van de kamer in bezit heeft.
2.
Een schriftelijk bescheid, te weten de bijlage bij de aangifte namens [instantie] d.d. 14 mei 2023,opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier:
Bewonersdossier [verdachte] (geboortedatum [geboorte datum] -2005)
Datum: 14-05-2023
Korte omschrijving: brand in slaapkamer van betrokkene, op de begane grond. Impact zeer groot vanwege kans op uitslaande brand en daarmee gepaard gaande slachtoffers.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 mei 2023,opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik ben medewerker van de [instantie] te [woonplaats] . Vandaag op zondag 14 mei 2023, ging omstreeks 07.18 uur, het brandalarm af op de [instantie] te [woonplaats] . Nabij de gang van de AMV rook ik reeds een brandlucht. Toen wij de branddeuren van de AMV openden werd deze geur van brand erger, tevens zagen wij een lichte rookontwikkeling in de gang. [verdachte] was de enige die verblijft in de AMV-gang en ik zag dat uit zijn kamer (024) de rook kwam. Ik zag dat er reeds veel rook in de kamer stond, tot ongeveer halverwege. Ik zag dat er niemand in de kamer was en dat er vlammen van ongeveer 1.5 meter vanuit het bed van [verdachte] omhoog kwamen. Ik zag dat er een hoopje spullen, bestaande uit een deken, een kussen en iets dat leek op isolatiemateriaal, ter hoogte van het hoofdeinde van het bed lag van waaruit de vlammen opstegen. In de periode tussen het aanreiken van de brandslang en het daadwerkelijk starten van het blussen, vulde de kamer zich geheel met rook. Bij mij en de toegesnelde collega's sloeg de rook op de luchtwegen waardoor wij begonnen te hoesten.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2023,opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op zondag 14 mei 2023, omstreeks 09.30 uur, heb ik samen met getuige [naam] , camerabeelden uitgekeken op de [instantie] , gevestigd aan de [adres] te
[woonplaats] . Aldaar was diezelfde ochtend in kamer 024 brandstichting gepleegd. Tijdens het uitkijken van de beschikbare beelden kwam naar voren dat er geen ander persoon, dan ingevoerde verdachte [verdachte] , gebruik heeft gemaakt van kamer 024, gelegen aan de AMV-gang.
Tijdstip: 07.01.45 - 07.02.48 uur.
Ik zag dat verdachte via een toegangsdeur de [instantie] uitliep en het binnenplein opliep. Links, gezien met het zicht naar de verdachte, bevindt zich een groene prullenbak. Ik zag dat verdachte een stuk lichtgekleurd materiaal (mogelijk isolatiemateriaal) van ongeveer 40x20 centimeter uit de prullenbak haalde. Vervolgens liep de verdachte met het stuk materiaal in zijn linkerhand via dezelfde toegangsdeur de [instantie] weer in.
Tijdstip: 07.03.39 - 07.03.50 uur
Ik zag dat de verdachte met hetzelfde stuk materiaal de AMV-gang inliep en dat hij in de richting van een blauwe kamerdeur liep en vervolgens de deur opende en de achterliggende ruimte (kamer 024) binnen ging, waar het kamerlicht aansprong.
Tijdstip: 07.16.59 - 07.17.07 uur
Ik zag dat de verdachte vanuit kamer 024 via de blauwe kamerdeur de AMV-gang weer inliep, maar dan zonder het stuk materiaal. Ik zag dat toen hij de deur opende er een felle gloed de gang inscheen. Deze gloed leek niet op het kamerlicht dat ik eerder beschreef, het kamerlicht dat aansprong.
Op tijdstip 07.18.16 uur, zag ik dat de branddeuren van de gang dichtvielen.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 15 mei

2023, opgenomen op p. 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant
[verbalisant] :
Op zondag 14 mei 2023 omstreeks 09:15 uur kwam ik aan op de plaats delict van de mogelijke brandstichting voor forensisch onderzoek op de locatie [adres] [woonplaats] . Ik zag dat er in de kamer een kleine, beginnende brand had gewoed op het bed. Er is door mij uitgesloten dat de brand was ontstaan ten gevolge van een technische oorzaak. De brand is ontstaan door vuur ter plaatste te brengen en brand te stichten op het bed. De brandhaard was op het bed. Doordat het brandalarm in werking trad kon uitbreiding worden voorkomen door de brand te blussen. Door de brand is er direct gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Door het afgaan van het brandalarm en omdat de kamer nog kon worden betreden, kon er snel worden geblust en kon uitbreiding worden voorkomen. Echter vanwege het feit dat de brand zich verder kon ontwikkelen en uitbreiden, is er ook direct gemeen gevaar voor personen te duchten geweest, omdat in de gang naast de kamer van de brand personen verbleven.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 mei 2023 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer van de [instantie] aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met beddengoed en isolatiemateriaal.
Van het voor een bewezenverklaring vereiste opzet is geen sprake indien bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat daarvan geen sprake is. De omstandigheid dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict sprake was van meerdere stoornissen, betekent niet dat daarmee elk inzicht in de draagwijdte van de gevolgen van zijn handelen ontbrak. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte kort voor de brandstichting isolatiemateriaal uit een prullenbak heeft gehaald en heeft meegenomen naar zijn kamer, dat hij in het bezit was van een aansteker en verdachte vervolgens vuur in aanraking heeft gebracht met het isolatiemateriaal en op zijn bed brand heeft gesticht. Voorgaande handelingen zijn bewuste handelingen. Hieruit blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat niet ieder inzicht in de draagwijdte van de gevolgen daarvan bij verdachte ontbrak en dat er dus wel degelijk sprake is geweest van opzet.
De rechtbank is van oordeel dat bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Door de brand te stichten heeft verdachte gezien de vaststaande feiten en omstandigheden naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar voor de overige zich in de kamer van verdachte bevindende goederen en de aangrenzende kamers veroorzaakt. Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bij de brand tevens sprake is geweest van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor anderen. Verdachte heeft brand gesticht op een locatie van het [instantie] , waar meerdere personen verblijven. Uit het dossier blijkt dat de kamers boven die van verdachte werden bewoond door andere personen. Weliswaar staat in het dossier niet of er ten tijde van de brand andere bewoners lagen te slapen of aanwezig waren, maar gelet op de aard van de bestemming van het pand ligt het voor de hand aanwezigheid van een deel van de bewoners te veronderstellen. In elk geval blijkt uit het dossier dat er ten tijde van de brand meerdere medewerkers aanwezig waren in het pand. Op het moment dat medewerkers aankomen bij de brand, heeft de gehele kamer zich reeds gevuld met rook en kwamen er vlammen van ongeveer anderhalve meter hoog vanaf het bed van verdachte. Enkel door adequaat ingrijpen van de aanwezige medewerkers is voorkomen dat de brand zich verder heeft uitgebreid. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de brandstichting tevens sprake was van naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve bewezen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 16/094052-23
hij op 6 april 2023 te [woonplaats] een jas die aan [bedrijf] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
parketnummer 16-096628-23
hij op 10 april 2023 te [woonplaats] , een fiets (elektrisch, merk Gazelle, kleur zwart) die aan[slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
hij op 10 april 2023 te [woonplaats] , een fiets (merk Gazelle, type Esprit, kleur zwart) die aan[slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 18/122247-23
hij op 14 mei 2023 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht (in zijn, verdachtes, kamer van de [instantie] gelegen aan de [adres] ) door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid beddengoed en/of isolatiemateriaal, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten overige zich in die kamer bevindende goederen en aangrenzende kamers te duchten was en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemd pand aan de [adres] bevindende personen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 16/094052-23
Diefstal.
parketnummer 16-096628-23
Diefstal.
Diefstal.
parketnummer 18/122247-23
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en terwijl daarvan levensgevaar dan wel gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het hem niet kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het ten laste gelegde, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het ten laste gelegde hem niet kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 6 januari 2024, opgemaakt door M.J.E. van Kempen, GZ-psycholoog en op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 augustus 2024, opgemaakt door W.V. Sewbalak, psychiater.
De conclusie van de psycholoog luidt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotraumaof stressorgerelateerde stoornis en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of psychotische stoornis, welke stoornissen ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde brandstichting aanwezig waren. Daarnaast zijn aanwijzingen van beperkt cognitief functioneren en is sprake van een geringe veerkracht op basis van zeer gebrekkige identiteitsontwikkeling, mentaliserend vermogen, cognitieve- en copingvaardigheden. De psycholoog adviseert daarom om de bewezenverklaarde brandstichting niet aan verdachte toe te rekenen.
De conclusie van de psychiater luidt dat verdachte lijdt aan schizofrenie, een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis, welke stoornissen ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde brandstichting aanwezig waren. Verdachte verkeerde ten tijde van de bewezenverklaarde brandstichting in een psychotische, depressieve en katatone toestand. Daarnaast is sprake van een geringe veerkracht, zwakke cognitieve vaardigheden, onrijpe copingsmechanismen en een zeer gebrekkige identiteitsontwikkeling en mentaliserend vermogen. De psychiater adviseert daarom ook om verdachte de bewezenverklaarde brandstichting in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde brandstichting leed aan diverse stoornissen en het gedrag van verdachte volledig werd beheerst door deze stoornissen. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat de bewezenverklaarde brandstichting niet aan verdachte kan worden toegerekend. De door verdachte gepleegde diefstallen zijn gepleegd in dezelfde periode als de door verdachte gepleegde brandstichting. Uit het dossier volgt dat verdachte ten tijde van de verhoren over die diefstallen stoïcijns voor zich uit bleef kijken en niet op enig gesprek reageerde. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat deze diefstallen eveneens zijn gepleegd onder invloed van de diverse stoornissen waar verdachte ook ten tijde van de bewezenverklaarde brandstichting aan leed. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door verdachte gepleegde diefstallen ook niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor de tenlastegelegde brandstichting primair oplegging van een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden gevorderd. Hoewel de officier van justitie voorafgaand aan de zitting schriftelijk heeft gevorderd dat ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging wordt verleend, is hij thans van oordeel dat een zorgmachtiging niet toereikend is ter bescherming van de samenleving en onvoldoende waarborg biedt voor de benodigde behandeling en begeleiding van verdachte. Subsidiair heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een ongemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht af te zien van het opleggen van een TBS-maatregel. Volgens de raadsman is niet voldaan aan het ultimum remediumvereiste voor het opleggen van een TBS-maatregel omdat andere minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn. De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen en daarmee te volstaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de oplegging van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het strafblad van verdachte, alsmede de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 6 april 2023 tot en met 14 mei 2023 schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, twee fietsendiefstallen en een brandstichting op een [instantie] locatie van het [instantie] , alwaar verdachte op dat moment verbleef. Deze feiten kunnen verdachte weliswaar niet worden toegerekend, de diefstallen zijn zonder meer overlastgevend en de brandstichting betreft een zeer ernstig feit. De brand die verdachte op de opvanglocatie heeft gesticht had zonder meer uit de hand kunnen lopen en tot zwaar letsel of zelfs doden kunnen leiden.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, hetgeen betekent dat hem geen straf zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen. De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen.
Zoals blijkt uit de hiervoor besproken Pro Justitia rapportage van de psycholoog en psychiater, bestond bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde brandstichting een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Beide deskundigen concluderen dat zonder behandeling van de stoornissen sprake is van een grote kans op herhaling. Uit de rapportages komt naar voren dat een (langdurige) klinische behandeling middels medicatie, therapie en begeleiding noodzakelijk is. Over het kader waarin de vereiste behandeling kan plaatsvinden wordt het volgende geadviseerd. In de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 6 januari 2024 wordt geadviseerd om onderzoek te doen naar de mogelijkheden ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen. Indien dit geen mogelijkheid blijkt, wordt geadviseerd aan verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Gelet op het ontbrekende probleembesef en ziekte-inzicht is het voor verdachte moeilijk zich te houden aan eventuele voorwaarden die zouden worden gekoppeld aan het kader van een TBS met voorwaarden. In de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 augustus 2024 wordt geadviseerd de behandeling en begeleiding te realiseren binnen de kaders van een zorgmachtiging. De reclassering heeft in haar rapport van 18 september 2024, ondanks dat getwijfeld wordt of verdachte zich kan houden aan voorwaarden en daarmee aan de haalbaarheid, geadviseerd tot oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden. De reclassering overweegt daarbij dat een zorgmachtiging onvoldoende waarborg biedt voor de benodigde klinische behandeling en begeleiding. Ook zal verdachte in het kader van een zorgmachtiging geplaatst worden in een reguliere GGZ-instelling, waar het voorkomen van nieuw delictgedrag mogelijk van ondergeschikt belang is, in tegenstelling tot de behandeling in een forensische kliniek.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verlenen van een zorgmachtiging ten aanzien van verdachte onvoldoende waarborg biedt ter bescherming en beveiliging van de maatschappij. Een zorgmachtiging wordt immers verleend voor korte duur en is niet primair gericht op recidivebeperking. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman om ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging te verlenen af. De rechtbank is van oordeel dat enkel de maatregel van terbeschikkingstelling het vereiste kader biedt waarbinnen verdachte (langdurig) klinisch zal kunnen worden behandeld, terwijl tegelijkertijd ook de bescherming en beveiliging van de maatschappij voldoende gewaarborgd is. Elke andere maatregel schiet tekort in het beperken van het recidiverisico en het gevaar voor de veiligheid van personen of goederen, De rechtbank heeft hierbij mede gelet op het bewonersdossier van verdachte, waaruit blijkt dat brandstichtingen meerdere keren aan de orde zijn geweest, hetgeen betekent dat het risico op levensgevaarlijke feiten onaanvaardbaar hoog is als geen afdoende maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane brandstichting een feit is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel.
De officier van justitie heeft, conform het advies van de reclassering van 18 september 2024, gevorderd aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen. Gelet op de persoon van verdachte zoals deze ter zitting naar voren is gekomen en zoals blijkt uit de diverse rapportages, de bij verdachte aanwezige stoornissen en het beperkte ziekte-inzicht van verdachte is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte op dit moment onvoldoende in staat is om zich aan voorwaarden te houden. Een TBS met voorwaarden biedt onvoldoende bescherming aan de samenleving.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak een ongemaximeerde TBS met dwangverpleging de enige passende en aangewezen sanctie is en de rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen.
De officier van justitie heeft oplegging van een GVM gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat binnen de TBS met dwangverpleging een geïntegreerde aanpak en behandeling van de problematiek van verdachte mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een GVM niet passend en geboden en kan worden volstaan met oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
[naam] heeft zich namens het [instantie] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 603,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu de vordering niet is onderbouwd en een machtiging voor het indienen van de vordering ontbreekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaard moet worden dan wel dat de vordering afgewezen moet worden, nu de vordering niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/122247-23 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank niet over stukken waaruit blijkt dat de heer [naam] gemachtigd is het [instantie] in rechte te vertegenwoordigen, noch over voldoende informatie om de hoogte van de vordering te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 157 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder parketnummers 18/122247-23, 16/094052-23 en 16/096628-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingterzake daarvan.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van parketnummer 18/122247-23:
Verklaart de vordering van [instantie] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en mr. E.C. Hellinga, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2024.
Mr. M.C. Fuhler is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.