ECLI:NL:RBNNE:2024:4093

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
18-342317-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met levensgevaar in Hollandscheveld door verdachte in verband met zakelijk conflict

Op 18 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een woning in Hollandscheveld. De verdachte heeft op 18 december 2023, in het kader van een zakelijk conflict, brand gesticht door een gieter met benzine in de woning te brengen en deze in brand te steken. De aanwezige bewoners, waaronder een zwangere vrouw en een éénjarig kind, konden ternauwernood ontsnappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. Tijdens de zitting op 4 oktober 2024 heeft de verdachte zijn schuld bekend, maar de rechtbank sprak hem vrij van medeplegen, omdat er geen bewijs was voor nauwe samenwerking met een medeverdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van 20.000 euro voor immateriële schade werd toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een zware straf om een signaal af te geven tegen dergelijke levensgevaarlijke misdrijven.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/342317-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], wonende te [adres],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 oktober 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - na nadere omschrijving van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2023 te [plaats], gemeente Hoogeveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door een voorwerp (gieter met benzine) in de woning aan de [adres] te brengen en (vervolgens) in brand te steken en/of een brandend voorwerp (gieter met benzine) in de voormelde woning te brengen, althans (in ieder geval) open vuur in aanraking te brengen met voormelde woning, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de voormelde woning en/of de inboedel van voormelde woning en/of de nabij gelegen woning(en) en/of de inboedel van de nabij gelegen woning(en), en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer bewoners van voormelde woning en/of voor één of meer bewoners van de nabij gelegen woning(en) te duchten was, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de tenlastegelegde brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was. Verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 oktober 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 19 december 2023, opgenomen op pagina 80 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023335968 (onderzoek Barkas) d.d. 15 mei 2024, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 maart 2024, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 22 februari 2024, opgenomen op pagina 255 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [naam] en [naam].
Nadere overweging met betrekking tot de bewezenverklaring
De rechtbank komt met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen tot een vrijspraak. De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 december 2023 te [plaats], gemeente Hoogeveen, opzettelijk brand heeft gesticht door een gieter met benzine in de woning aan De [adres] te brengen en vervolgens in brand te steken, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor goederen, te weten de voormelde woning en de inboedel van voormelde woning en de nabij gelegen woning en de inboedel van de nabij gelegen woning, en
  • levensgevaar voor bewoners van voormelde woning en voor bewoners van de nabij gelegen woning te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
enlevensgevaar voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in strafverminderende zin rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Tegelijkertijd moet meewegen dat verdachte in de veronderstelling was dat er niemand aanwezig was in de woning toen hij de brand stichtte. Daarnaast blijkt uit het psychologisch rapport dat verdachte kampt met een matige tot ernstige depressieve stoornis en PTSS. Hij heeft last van depressieve gedachten en heeft zelfmoordgedachten gehad ten tijde van zijn detentie. Een aangewezen traumatherapie kan pas aanvangen als onderhavige strafzaak onherroepelijk is. Tevens is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar soortgelijke zaken bepleit om aan
verdachte op te leggen een gevangenisstraf, waarvan een groot deel voorwaardelijk, in combinatie met een taakstraf. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich wil gaan houden aan de voorwaarden zoals door de reclassering geformuleerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 september 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk stichten van een brand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. Hij is samen met medeverdachte vanuit [plaats] richting [plaats] gereden. Verdachte is dan de bestuurder van de auto. Bij een tankstation heeft verdachte een tweetal gieters gevuld met benzine en meegenomen. Vervolgens hebben verdachte en medeverdachte in [plaats] de betreffende woning en omgeving verkend door daar veelvuldig langs te rijden. Verdachte heeft uiteindelijk, het is dan rond een uur of elf s avonds, een steen door de ruiten gegooid, een gieter gevuld met benzine geleegd in de woning en aangestoken waardoor er brand is ontstaan. Verdachte is daaropvolgend gevlucht en samen met medeverdachte, die dan de auto bestuurt, weggereden. De brand heeft vervolgens in een snel tempo om zich heen gegrepen. De aanwezige bewoners, een zwangere vrouw en een éénjarig kind, hebben ternauwernood en met doodsangsten kunnen ontsnappen. De vrouw heeft haar kind in de armen van een toegesnelde persoon gegooid en zelf is ze aan de brand ontkomen door van de eerste verdieping van de woning te springen. Hun woonhuis is volledig uitgebrand en het huis van de buren heeft forse schade opgelopen. Dat de buren niet in een soortgelijke situatie terecht zijn gekomen is enkel te danken aan oplettende buurtbewoners die snel ter plaatse waren. Ook in de woning van deze buren waren kinderen aanwezig en het gezin lag ten tijde van de brand te slapen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel vanwege een zakelijk conflict een dergelijke aanslag heeft gepleegd en geen oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor anderen. Door zo te handelen heeft verdachte er niet alleen blijk van gegeven er niet voor terug te schrikken andere mensen ernstig in gevaar te brengen, maar tevens dat hij geen enkel respect heeft voor andermans bezittingen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een brand zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en dat alleen al de rookontwikkeling tot levensbedreigende situaties kan leiden en grote materiële schade
en leed kan veroorzaken. Dat er bij deze brand geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. Verdachte heeft immers na het plegen van de brandstichting geen enkele maatregel meer getroffen om de gevolgen van zijn daad te beperken en is samen met medeverdachte gevlucht.
De persoonlijke omstandigheden
Uit het psychologisch rapport volgt dat verdachte kampt met stoornissen in het alcohol- en cannabisgebruik van onbekende ernst en met een matige tot ernstige depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis. De psycholoog heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag in hoeverre de vastgestelde stoornissen eventueel doorspeelden in het tenlastegelegde omdat verdachte zich ten tijde van het onderzoek beriep op zijn zwijgrecht en niet wilde spreken over het tenlastegelegde.
Tevens heeft verdachte geen toestemming gegeven voor het raadplegen van referenten.
De reclassering heeft in haar rapport van 4 juli 2024 vermeld dat gelet op de conclusies die volgen uit het psychologisch rapport reclasseringsbemoeienis geïndiceerd wordt geacht om verdachte na detentie begeleiding te bieden om zodoende gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen om de risicos te beperken. Dit is zowel mogelijk in het kader van bijzondere voorwaarden, als in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Vanuit de OXREC, het risico-taxatie instrument van de reclassering, komt zowel op algemene als geweldsrecidive een hoog risico naar voren. Het professioneel oordeel van de reclassering sluit hierbij aan vanwege de gediagnosticeerde stoornissen, het beperkte zelfinzicht, de destructieve partnerrelatie en de instabiele leefomstandigheden onder andere als gevolg van het middelenmisbruik.
De straf
Een opzettelijke brandstichting met levensgevaar behoort tot de meest ernstige misdrijven in het Nederlandse strafstelsel. Naar het oordeel van de rechtbank is de ernst van het bewezenverklaarde feit en de angst en onrust die hierdoor bij de slachtoffers en de buurtbewoners is veroorzaakt, dermate groot, dat zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur moet volgen. De rechtbank vindt het belangrijk dat er een signaal wordt afgegeven dat dit soort feiten, een levensgevaarlijke aanslag, kort voor middernacht en midden in een woonwijk, zwaar wordt bestraft.
Gelet hierop acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

Namens de benadeelden [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) is door mr. Arslan één vordering ingediend. De rechtbank begrijpt naar aanleiding van de toelichting van de raadsman ter terechtzitting dat de materiële kosten met betrekking tot het verlies van de verkoop van de woning gevorderd worden door benadeelde [slachtoffer 1] en de advocaatkosten door benadeelde [slachtoffer 2]. De rechtbank zal gelet daarop de vorderingen van de drie benadeelden afzonderlijk van elkaar bespreken en beoordelen.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. slachtoffer 4], waarbij geen schadebedrag is ingevuld;
2[slachtoffer 1] tot een bedrag van 100.000,- ter vergoeding van materiële schade en 58.522,50 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ slachtoffer 2] tot een bedrag van 6.050.- ter vergoeding van materiële schade en 29.261,25 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
4. [ slachtoffer 3] tot een bedrag 17.556,75 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de omvang van de schade nog niet is vastgesteld.
Benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De officier van justitie heeft met betrekking tot de schade ten gevolge van de verkoop van de woning aangevoerd dat deze schadepost niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het de nodige vragen oproept en nader onderzoek een onredelijke belasting van het strafgeding met zich zal meebrengen.
Ten aanzien van de advocaatkosten heeft hij zich op het standpunt gesteld dat deze kosten eveneens niet- ontvankelijk moeten worden verklaard nu buitengerechtelijke kosten worden gevorderd onder verwijzing naar een ongespecificeerde nota. Ook hier geldt dat nader onderzoek tot een onredelijke belasting van het strafgeding zou leiden en verzocht wordt om de vordering op dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren.
Aangaande de immateriële schade heeft de officier van justitie aangegeven dat de aansluiting die wordt gezocht bij een uitspraak waarin de slachtoffers ernstig brandletsel hebben opgelopen, een zaak van een totaal andere orde is. De aard van de normschending door verdachte en medeverdachte brengt wel met zich mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de slachtoffers zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op een andere wijze en daarom in aanmerking komen voor vergoeding van immateriële schade. Voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Bij een toewijzing zouden de bedragen hoofdelijk kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].
Benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De raadsvrouw heeft allereerst betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de omvang en het late tijdstip (een forse schadeclaim vlak voor de zitting toegezonden) waarop de vordering is ingediend. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de vordering te ingewikkeld is en daarom een te grote belasting vormt voor het strafgeding en dus om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsvrouw heeft meer subsidiair per schadepost het volgende bepleit.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de urenspecificatie ter onderbouwing van de advocaatkosten ontbreekt en dat tevens onduidelijk is of de nota is betaald. De schade die ziet op de verkoop van het huis staat niet dan wel in een te ver causaal verband met de door verdachte veroorzaakte schade. Bovendien is de vordering op dit onderdeel te ingewikkeld om in het strafproces toe te wijzen.
Gelet op het vorenstaande heeft zij verzocht om de vordering op deze beide onderdelen af te wijzen.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen omdat hij zelf een grote rol heeft gespeeld in het uit de hand gelopen conflict tussen hem en verdachte. Tevens heeft hij deze schade niet rechtstreeks geleden omdat hij niet bij de brandstichting aanwezig was. De gevorderde immateriële schade door [slachtoffer 1] kan worden toegewezen, echter dient bij de hoogte van de toewijzing rekening te worden gehouden met vergelijkbare zaken waarbij een vergoeding tussen de 2.500,- en 4.000,- gebruikelijk is. De door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak is niet vergelijkbaar met de onderhavige situatie. De verdediging is verder van mening dat objectief niet is vast te stellen dat bij de [slachtoffer 3] sprake is van immateriële schade omdat uit overgelegde stukken niet blijkt van enig trauma en het nog maar de vraag is in hoeverre hij zich deze gebeurtenis überhaupt kan herinneren. Indien de rechtbank van oordeel is dat toch sprake is van immateriële schade bij de [slachtoffer 3] dan dient de hoogte van het toe te wijzen bedrag in dezelfde categorie te worden geplaatst als bij moeder.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. De benadeelde partij heeft aangegeven op dit moment nog geen duidelijkheid te hebben over de eventuele omvang van de schade. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal dan ook leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan.
De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat de schadepost die ziet op het verlies dat is geleden met de verkoop van de woning onvoldoende is onderbouwd en mede gelet op de omvang van het bedrag de nodige vragen met zich meebrengt. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in staat te stellen om de schade toereikend te onderbouwen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het door [slachtoffer
1] gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank evenwel niet in verhouding tot de geleden immateriële schade. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en is van oordeel dat de te vergoeden immateriële schade in redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld op 25.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijzen tot een bedrag van 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023 en voor het overige deel afwijzen. Daartoe overweegt de rechtbank dat gelet op de rol van verdachte - in verhouding tot de rol van medeverdachte Yüksel als medeplichtige - het zwaartepunt van de toegebrachte schade bij verdachte ligt en hij naar redelijkheid en billijkheid voor dat deel van de schade aansprakelijk is.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt dat de gevorderde advocaatkosten onvoldoende zijn onderbouwd nu een urenspecificatie en einddeclaratie ontbreekt. Bij het verzoekschrift is enkel een voorschotnota gevoegd. De rechtbank is daarom niet in staat om de gemaakte kosten in relatie tot het bewezenverklaarde feit te beoordelen en van oordeel dat de vordering op dit onderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Immateriële schade kan worden toegekend als het slachtoffer door het gepleegde feit in zijn persoon is aangetast. Die aantasting kan bestaan uit lichamelijk letsel, het geschaad zijn in eer of goede naam of andere aantasting in de persoon. De rechtbank stelt vast dat van de eerste twee situaties in dit geval geen sprake is. Voor een aantasting in de persoon op andere wijze, moet sprake zijn van naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel. Dat geestelijk letsel moet zijn onderbouwd met stukken waaruit dat blijkt volgens in de psychiatrie of psychologie gebruikte classificatiesystemen. Daarvan is dit geval niet gebleken. Daargelaten dat benadeelde op het moment van de brandstichting niet in de woning aanwezig was en dus de vraag is of sprake zou kunnen zijn van rechtstreekse schade. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van de [slachtoffer 3]
De rechtbank verwijst naar het hiervoor beschreven kader voor wat betreft de toewijzing van immateriële schade. Uit de overlegde stukken blijkt op dit moment niet van enige aantasting in de persoon van benadeelde. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel
ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partijen [slachtoffer 4], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Verklaart de vorderingen van
[slachtoffer 4], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]niet-ontvankelijk. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 4], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hun eigen proceskosten dragen.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij te betalen:
  • het bedrag van 20.000,- (zegge: twintigduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering met betrekking tot de immateriële schade van benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af.
Verklaart de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 135 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. E.C. Hellinga, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2024.
Mr. M.C. Fuhler is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.