ECLI:NL:RBNNE:2024:4091

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23/585
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrecht inzake verkeersveiligheid en handhaving van begroeiing op perceel derde-partij

Deze einduitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland betreft een vervolg op een eerdere tussenuitspraak van 29 april 2024, waarin eiser beroep had ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving tegen de begroeiing op het perceel van een derde-partij. De rechtbank had in de tussenuitspraak geoordeeld dat de verkeersveiligheid op de N969 niet in het geding was door de bosschages van de derde-partij, en dat het zicht vanaf het perceel van eiser niet relevant was voor de beoordeling van de verkeerssituatie. Gedeputeerde Staten kregen de kans om het onderzoeks- en motiveringsgebrek te herstellen.

In deze einduitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat Gedeputeerde Staten aanvullend onderzoek heeft gedaan en de motivering heeft aangevuld. Eiser heeft geen reactie gegeven op dit nadere onderzoek, terwijl de derde-partij zich kon vinden in de uitkomst. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was, aangezien geen van de partijen hierom had verzocht.

De rechtbank concludeert dat Gedeputeerde Staten voldoende onderzoek heeft gedaan naar de verkeersveiligheid en dat de bosschages en het kombord geen belemmering vormen voor het zicht op uitrijdend verkeer. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand omdat het gebrek is hersteld. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door Gedeputeerde Staten moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Blijham, eiser

(gemachtigde: mr. L. Boer),
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, hierna te noemen Gedeputeerde Staten
(gemachtigde: mr. F. Veenhuizen).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit Blijham (hierna: derde-partij)
(gemachtigde: mr. E. Drenth).

Inleiding

1. Deze einduitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak van 29 april 2024. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving, gericht tegen de begroeiing op het perceel van de derde-partij. Voor een weergave van de totstandkoming van het besluit tot aan de uitspraak van 29 april 2024, verwijst de rechtbank naar die uitspraak. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak - kort samengevat - geoordeeld dat Gedeputeerde Staten in het onderzoek voor het antwoord op de vraag of de bosschages van de derde-partij zorgen voor een verkeersonveilige situatie op de N969 het zicht van het verkeer dat op de N969 rijdt leidend is voor het antwoord op die vraag. Het zicht vanaf het perceel van eiser is niet van belang voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een verkeersonveilige situatie. Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid gekregen om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak om dit onderzoeks- en motiveringsgebrek te herstellen.
1.1.
Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak nader onderzoek gedaan en de motivering aangevuld. De rechtbank heeft eiser gevraagd om een reactie op het nadere onderzoek. Een nadere reactie van eiser is uitgebleven. Derde-partij heeft gereageerd dat zij zich kan vinden in de uitkomst van het onderzoek en de aanvullende motivering.
1.2.
Geen van partijen heeft kenbaar gemaakt een nadere zitting te willen. De rechtbank heeft daarom bepaald dat een andere zitting achterwege blijft.
Wat beoordeelt de rechtbank?
2. Deze uitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). [1]
Heeft Gedeputeerde Staten voldoende onderzoek gedaan naar de verkeersonveilige situatie bij overstekend verkeer van en naar het perceel van eiser en de invloed daarop van de bosschages en het kombord?
3. De rechtbank stelt vast dat Gedeputeerde Staten een zichtonderzoek vanaf de N969 heeft gedaan. Daaruit valt voor de rechtbank af te leiden dat de uitweg van eiser op een afstand van 133 meter nog niet zichtbaar is. Het is de rechtbank verder gebleken dat uitkomend verkeer vanaf het perceel van eiser vanaf de N969 zichtbaar is vanaf een afstand van 104 en 97 meter. Dit is onderbouwd met een foto, waarop een uitrijdende auto op de uitweg zichtbaar is. De rechtbank constateert verder dat de conclusie is getrokken dat het kombord enigszins het zicht vanaf de N969 op het uitkomend verkeer uit de uitweg van eiser vanaf 54 meter belemmert, maar dat landbouwvoertuigen in die situatie wel goed zichtbaar zijn. Volgens Gedeputeerde Staten kan op basis van het onderzoek de conclusie getrokken worden dat weggebruikers op de N969, na de flauwe bocht, daarom voldoende zicht hebben op uit de uitweg van eiser komend verkeer en om daarop tijdig te anticiperen.
3.1.
Eiser heeft de uitkomsten en onderbouwingen van het onderzoek van Gedeputeerde Staten niet betwist. De rechtbank is daarom van oordeel dat Gedeputeerde Staten tot de conclusie heeft kunnen komen dat de verkeersveiligheid niet in het geding is door de bosschages van de derde-partij en ook het kombord het zicht op uitrijdend verkeer niet belemmert.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat Gedeputeerde Staten in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
4.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Gedeputeerde Staten aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184 vergoeden.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Gedeputeerde Staten moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt Gedeputeerde Staten op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt Gedeputeerde Staten in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ABRvS van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.