ECLI:NL:RBNNE:2024:4061

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
LEE 23/3008
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwijzing gemeentelijk monument voor boerderij Hoog Hammen na inbraak

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 18 oktober 2024, wordt het beroep van de Stichting Hoop voor Hoog Hammen tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen om de boerderij "Hoog Hammen" aan te wijzen als gemeentelijk monument beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid kon afgaan op het advies van de erfgoedcommissie, die stelde dat de monumentale waarden van het pand na een inbraak op 1 oktober 2022 sterk verminderd waren. De rechtbank oordeelt dat het college het belang van de eigenaar zwaarder mocht laten wegen dan het algemeen belang van de monumentenstatus. Het beroep van de Stichting wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering om het pand als monument aan te wijzen in stand blijft.

De zaak begon met de aanvraag van de Stichting op 31 oktober 2022, die werd afgewezen. De Stichting stelde dat het pand nog steeds monumentale waarden bezat, maar het college oordeelde dat de waarde vooral in het interieur lag, dat door de inbraak was aangetast. De rechtbank bevestigt dat het college beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen van de monumentale waarde en dat de belangenafweging die het college heeft gemaakt, voldoende is onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de Stichting niet heeft aangetoond dat de waardering van de monumentale waarde door de erfgoedcommissie onjuist was.

De rechtbank concludeert dat de weigering om Hoog Hammen als gemeentelijk monument aan te wijzen niet onevenredig is en dat de Stichting geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2024 in de zaak tussen

Stichting Hoop voor Hoog Hammen, uit Scharmer, eiseres (de Stichting)

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen, het college
(gemachtigde: E. Jansema).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit [plaats] (eigenaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de Stichting tegen de afwijzing van haar aanvraag om de boerderij genaamd “Hoog Hammen”, gelegen aan de [adres], aan te wijzen als gemeentelijk monument.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 31 oktober 2022 afgewezen. De waarde van “Hoog Hammen” ligt volgens het college vooral in het interieur. Door een inbraak op 1 oktober 2022 is deze cultuurhistorische waarde volgens het college sterk verminderd. Het college heeft daarom de belangen van de eigenaar zwaarder laten wegen dan het algemeen belang bij bescherming van (het interieur van) het pand. Met het bestreden besluit van 23 mei 2023 op het bezwaar van de Stichting is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De eigenaar heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens de Stichting, ondersteund door [naam 2], E.M.E. Jansema namens het college en [naam 3], [naam 4] en [naam 5] namens de eigenaar.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering om Hoog Hammen aan te wijzen als gemeentelijk monument. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De Stichting is in 2020 opgericht met als doel om Hoog Hammen te behouden, restaureren en vervolgens te gaan exploiteren als sociaal-culturele ontmoetingsplek. De Stichting wilde de boerderij daarom aankopen. Deze aankoop is niet doorgegaan omdat de Stichting de financiering niet op tijd rond kreeg. De vorige eigenaar heeft de boerderij vervolgens verkocht aan de huidige eigenaar. De huidige eigenaar heeft een agrarisch bedrijf en wil de boerderij daarvoor gebruiken. Na de verkoop heeft de Stichting alsnog gevraagd om het pand aan te wijzen als gemeentelijk monument. Nadat deze aanvraag is gedaan, heeft een inbraak plaatsgevonden, waarbij delen van het (interieur van het) pand zijn vernield.
Had het college het pand actief moeten beschermen?
4. Eiseres stelt in haar beroepschrift dat het college heeft nagelaten het erfgoed actief te beschermen in strijd met artikel 3.16 van de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening 2018 van de gemeente Midden-Groningen (de Erfgoedverordening). Op het moment van de aanvraag had het pand nog monumentale elementen volgens eiseres.
4.1.
De rechtbank begrijpt uit deze stelling van eiseres dat zij meent dat het college wettelijk verplicht was om het pand aan te wijzen als monument. Dat is niet het geval. De rechtbank licht dit toe.
4.2.
In artikel 3.16 van de Erfgoedwet staat dat de gemeenteraad een erfgoedverordening kan opstellen. In de Erfgoedverordening, zoals die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, staat dat het college kan besluiten om een monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente, aan te wijzen als gemeentelijk monument. Zowel in de Erfgoedwet als in de Erfgoedverordening is sprake van een zogenoemde kan-bepaling, wat betekent dat het college beslissingsruimte heeft. Er volgt dus geen plicht uit deze bepalingen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
De rechtbank gaat hieronder verder in op de vraag of het college op een juiste manier gebruik heeft gemaakt van deze beslissingsruimte.
Zijn er nog voldoende beschermenswaardige elementen aanwezig?
5. Eiseres is het niet eens met de beoordeling door het college van de monumentale waarde van Hoog Hammen. Volgens eiseres zijn zowel het interieur als het exterieur van Hoog Hammen zeer beschermenswaardig. De vernielingen die hebben plaatsgevonden zijn niet zodanig dat deze waarden ernstig zijn verminderd of verloren gegaan.
5.1.
Het college heeft gesteld dat de monumentale waarde van Hoog Hammen vooral zat in het interieur en niet in het exterieur van het pand. Deze monumentale waarde is na de vernielingen in het interieur sterk verminderd en niet meer voldoende om het pand aan te wijzen als monument. De bescherming die (het exterieur van) het pand heeft op grond van het bestemmingsplan [1] is volgens het college voldoende.
5.2.
Het is vaste rechtspraak dat het college beoordelingsruimte heeft bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. [2] Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
5.3.
Het college heeft haar oordeel over de monumentale waarde gebaseerd op een tweetal rapportages van een medewerker van de gemeentelijke erfgoedcommissie (Libau). De eerste rapportage dateert van voor de inbraak en bestaat uit een zogenoemde ‘redengevende omschrijving’ die is opgesteld toen de Stichting de potentiële koper was. De tweede rapportage is opgesteld na een locatiebezoek op 17 oktober 2022. Deze rapportage betreft een bewerking van de eerste redengevende omschrijving waarin met bijschriften is vermeld welke waarden zijn gewijzigd. Uit deze rapportages blijkt onder andere dat de hekpijlers zijn verwijderd door de nieuwe eigenaar. Verder is glas in gevelopeningen en binnendeuren vernield, zijn panelen, schilderwerk en een schouw in de zuidwestelijke kamer vernield, historische vloertegels kapotgeslagen, behang vernield en omlijstingen, blinden en vensterbanken in de voorkamers vernield. Libau concludeert dat de authenticiteitswaarde van het interieur sterk is gedaald na de vernielingen. Hetzelfde geldt voor de zeldzaamheidswaarde en de architectuurhistorische waarde van het pand.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college van de rapportages uitgaan. Het college heeft een deskundige ingeschakeld om de monumentale waarden te beoordelen, zowel voor als na de inbraak. De Stichting heeft hier enkel tegenin gebracht dat er voldoende waarden zijn overgebleven om een aanwijzing als monument te rechtvaardigen, maar heeft dit alleen onderbouwd met een opsomming van welke onderdelen (zowel binnen als buiten) niet zijn beschadigd. De Stichting heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de waardering van de monumentale waarde door Libau – bijvoorbeeld door het overleggen van een tegenadvies van een andere deskundige – onjuist is, of dat het tweede advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het college kon daarom in redelijkheid het standpunt innemen dat de monumentale waarde sterk is verminderd. Ook ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college niet heeft mogen besluiten Hoog Hammen niet als monument aan te wijzen vanwege het belang van het exterieur van het pand. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de weigering Hoog Hammen aan te wijzen onevenredig?
6. Wanneer een onroerende zaak volgens het college van monumentale waarde is, heeft het college beleidsruimte om te bepalen of die onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen. Dan moet het college de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de nadelige gevolgen van het besluit over het verzoek tot aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
6.1.
De Stichting stelt dat er sprake is van een onevenredige en onzorgvuldige belangenafweging. Ook meent zij dat de beschadiging van de monumentale waarden na de aankoop voor rekening horen te komen van de nieuwe eigenaar.
6.2.
Het college heeft een belangenafweging gemaakt die heeft geleid tot de weigering om Hoog Hammen aan te wijzen als gemeentelijk monument. Daarbij heeft het college betrokken dat de monumentale waarde van het pand na de vernielingen aan het interieur sterk is verminderd. Tegenover die verminderde monumentale waarde heeft het college afgewogen dat de eigenaar het pand niet wenst open te stellen voor het publiek waardoor het maatschappelijk belang van het geven van een monumentenstatus minder hoog is. Het college heeft bij zijn afweging bovendien betrokken dat het herstel en behoud van een monumentaal pand kostbaar is en de particuliere eigenaar minder makkelijk toegang kan krijgen tot subsidies dan een maatschappelijke organisatie. Ook heeft het college meegewogen dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aangegeven dat een aanwijzing tot monument vertraging in de (voorbereiding van de) versterking van het pand zou opleveren, terwijl de eigenaar heeft aangegeven snel te willen starten met de verbouwing en versterking van het pand.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende onderbouwd waarom het college in dit geval de belangen van de eigenaar bij het niet-aanwijzen tot monument zwaarder heeft laten wegen dan het algemeen belang dat is gediend met het aanwijzen van Hoog Hammen tot monument. Eiseres heeft de aan de belangenafweging ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet gemotiveerd bestreden maar voert in wezen aan dat het college te weinig rekening heeft gehouden met de resterende monumentale waarde van Hoog Hammen. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het college uit is gegaan van een onjuiste waardering van de monumentale waarde. Eiseres heeft verder niet onderbouwd waarom het bestreden besluit volgens haar tot onevenredige gevolgen leidt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een onevenredige en onzorgvuldige afweging van belangen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om Hoog Hammen als gemeentelijk monument aan te wijzen, in stand blijft. De Stichting krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Erfgoedwet
Artikel 3.16
1. De gemeenteraad kan een erfgoedverordening vaststellen.
2. De verordening ziet op het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen de desbetreffende gemeente, dat van bijzonder belang is voor die gemeente vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis.
3. Het college van burgemeester en wethouders houdt een gemeentelijk erfgoedregister van aangewezen cultureel erfgoed bij.
Erfgoedverordening 2018 Gemeente Midden-Groningen
Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument
1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.
2. Dit artikel is niet van toepassing op:
a. rijksmonumenten, en
b. monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Voetnoten

1.Het pand was, ten tijde van belang, in het geldende bestemmingsplan aangewezen als een ‘karakteristiek pand’, wat kort gezegd betekent dat de vorm en de gevelindeling van het pand niet zomaar gewijzigd mogen worden en dat het pand niet zonder vergunning gesloopt mag worden.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2643.