ECLI:NL:RBNNE:2024:4059
Rechtbank Noord-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering is ingediend door de officier van justitie op 6 april 2022, waarbij een bedrag van € 25.582,- werd gevorderd. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 10 september 2024 gehouden, waarbij de veroordeelde aanwezig was met zijn raadsman, mr. L. Klewer. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. G.A. Veenstra. Tijdens de zitting op 24 september 2024 was de veroordeelde niet aanwezig, maar het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. H. Mous.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten, waaronder de export van hennep en de in- en verkoop van drugs. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport dat de opbrengsten en kosten van de strafbare feiten in kaart heeft gebracht. De totale opbrengst werd geschat op € 82.492,-, terwijl de totale kosten € 56.910,- bedroegen, wat resulteert in een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 25.582,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde 13.291,- euro voordeel heeft genoten, en heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het bedrag te matigen, ondanks een eerdere schending van de redelijke termijn in de hoofdzaak. De beslissing is genomen met inachtneming van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 246 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. W.S. Sikkema als voorzitter.