ECLI:NL:RBNNE:2024:4059

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
18-018510-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering is ingediend door de officier van justitie op 6 april 2022, waarbij een bedrag van € 25.582,- werd gevorderd. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 10 september 2024 gehouden, waarbij de veroordeelde aanwezig was met zijn raadsman, mr. L. Klewer. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. G.A. Veenstra. Tijdens de zitting op 24 september 2024 was de veroordeelde niet aanwezig, maar het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten, waaronder de export van hennep en de in- en verkoop van drugs. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport dat de opbrengsten en kosten van de strafbare feiten in kaart heeft gebracht. De totale opbrengst werd geschat op € 82.492,-, terwijl de totale kosten € 56.910,- bedroegen, wat resulteert in een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 25.582,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde 13.291,- euro voordeel heeft genoten, en heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het bedrag te matigen, ondanks een eerdere schending van de redelijke termijn in de hoofdzaak. De beslissing is genomen met inachtneming van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 246 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. W.S. Sikkema als voorzitter.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/018510-21
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 8 oktober 2024 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde]

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
.
De officier van justitie heeft op 6 april 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 25.582,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/018510-21 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 10 september 2024.
Veroordeelde is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. L. Klewer, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. J. Houwink en mr. G.A. Veenstra.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 24 september 2024. Veroordeelde en zijn raadsman zijn toen niet verschenen. Het openbaar ministerie is toen ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gepersisteerd in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In de vordering is uitgegaan van een hoofdelijke verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel tussen veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] . Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van de betalingsverplichting pondspondsgewijs verdeeld kan worden tussen de veroordeelden.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming moet worden afgewezen, nu hij een integrale vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering op een onjuiste basis is berekend. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gaat de berekening in het rapport uit van een opbrengst van
30.000,-, op basis van het berichtenverkeer waaruit blijkt dat er tweemaal 15.000,- zou zijn verzonden. Uit het zaakdossier blijkt echter dat er uiteindelijk 13.000,- is verzonden, en dat daarna mogelijk nog 2.000,- zou worden verzonden. Niet gebleken is dat in de tweede termijn nogmaals 15.000,- is verzonden. De totale kosten bedragen 14.629,70,-. Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel 370,30,- bedraagt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde kan de berekening van het rapport worden gevolgd, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde blijkt uit de berichten niet duidelijk hoeveel de twee kilogram ice (methamfetamine) heeft opgebracht. Er is niet gebleken dat daadwerkelijk is verkocht. Dit betekent dat er alleen kosten zijn gemaakt, en dat er geen voordeel is behaald.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman de berekening van het rapport gevolgd.

Bewijsmiddelen 1

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict met bijlagen op pagina 374 e.v. van het dossier in de strafzaak.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 8 oktober 2024 in de zaak met parketnummer 18/298097- 21 veroordeeld ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en het medeplegen van het om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank acht deze berekening in beginsel deugdelijk en betrouwbaar.
Feit 1: Export van hennep
Uit het Encrochat-berichtenverkeer is gebleken dat medeveroordeelde [medeveroordeelde] en veroordeelde samen hennep hebben ingekocht en samen hebben verkocht aan een persoon in Duitsland. Gebleken is dat er 4687 gram hennep is verstuurd. Deze 4687 gram hennep is verkocht voor 30.000, zo blijkt uit het berichtenverkeer. Voor de 4687 gram ontvangt [naam] (veroordeelde [veroordeelde] ) dus eerst 15.000 en later nog eens 15.000.2 De rechtbank leidt uit het dossier af dat er eerst 13.000 is verzonden,3 dat [naam] heeft toegezegd nog de overige 2.000,- te verzenden,4 en dat [naam] op 12 april 2020 naar Nederland is gekomen en dat toen de rest van het bedrag is betaald.5 Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat het volledige bedrag niet voldaan zou zijn.
Uit het berichtenverkeer blijkt voorts dat de 2183 gram 3.700,- per kilogram zou kosten, en dat de 2.400 gram 3.100,- per kilogram zou kosten.6 Dit maakt dat de totale kosten 15.210 bedragen. Daarnaast moet er voor het verzenden van het pakket nog 100,- worden betaald, zo volgt uit het berichtenverkeer.7
Feit 2: In- en verkoop van tien liter A-olie
Uit het Encrochat-berichten blijkt dat er tien liter A-olie is ingekocht door [naam] (veroordeelde) bij de niet geïdentificeerde gebruiker [naam] . Uit het berichtenverkeer kan worden afgeleid dat de olie is gekocht voor 1.100,- per liter en is verkocht voor 1.200,- per liter.8
Feit 3: In- en verkoop van twee kilogram ice
Uit het Sky-ECC-berichtenverkeer blijkt dat de ice voor 10.000,- per kilo is verkocht.9 Uit het Encrochat- berichtenverkeer blijkt dat [naam] , medeveroordeelde [veroordeelde] , twee kilogram ice heeft gekocht bij iemand met gebruikersnaam [naam] , medeveroordeelde [medeveroordeelde] . Hiervoor moest 7.500,- per kilo worden betaald.10
Feit 5: In- en verkoop van vier kilogram hennep (Haze)
Uit het Encrochat-berichtenverkeer blijkt dat vier kilogram Haze is ingekocht voor
3.900,-.11 Het is aannemelijk dat dit de prijs per kilogram is, gelet op de veelal gehanteerde BOOM- rapporten bij hennepkwekerijen. De opbrengst is eveneens in de chats genoemd en bedraagt 20.492,-.
Dit levert de volgende berekening op:
Opbrengsten:
Feit 1: export van hennep 30.000,-
Feit 2: verkoop 10 liter A-olie 12.000
Feit 3: in-/verkoop 2 kilogram Ice 20.000,-
Feit 5: in-verkoop 4 kg Haze 20.492,-Totale opbrengst: 82.492
Kosten:
Feit 1: Inkoop hennep 15.210,- Kosten versturen pakket 100,-
Feit 2: inkoop 10 liter A-olie 11.000
Feit 3: Inkoop 15.000,-
Feit 5: Inkoop 4 kg a 3900 / kilo 15.600,-Totale kosten: 56.910,-
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande: Opbrengst 82.492,-
Af Kosten 56.910
Wederrechtelijk verkregen voordeel 25.582,-12
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om kosten voor de Encrochat- en Sky-ECC- accounts in mindering te brengen. De rechtbank vindt dat het hier niet gaat om kosten die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen.
Veroordeelde is in de strafzaak met een medepleger veroordeeld voor voornoemde strafbare feiten. De rechtbank gaat ervan uit dat de veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel met de medepleger heeft gedeeld, met uitzondering van de verkoop van de A-olie van feit 2. De rechtbank gaat voor de overige feiten uit van een pondspondsgewijze verdeling; aanknopingspunten die nopen tot een andere verdeling zijn er niet. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde 13.291,- voordeel heeft genoten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit bedrag te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Nu in de hoofdzaak is geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden en die overschrijding matiging van de aan de veroordeelde opgelegde straf tot gevolg heeft gehad, acht de rechtbank de schending van de redelijke termijn daarmee voldoende gecompenseerd. De rechtbank ziet daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 13.291
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 13.291 (zegge: dertienduizend tweehonderdeenennegentig euro ) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 246 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M. Brinksma en
mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 oktober 2024.
Mr. M.E. Joha is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreft het processen-verbaal die in de wettelijke
vorm, op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren zijn opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer NNRAA20016- SHIFTER, gesloten op 17 februari 2022.
2 Pagina 1574.
3 Pagina 1577.
4 Pagina 1578.
5 Pagina 1579.
6 Pagina 1566.
7 Pagina 1570.
8 Pagina 1602.
9 Pagina 1709.
10 Pagina 1718.
11 Pagina 1658.
12 Pagina 382.