ECLI:NL:RBNNE:2024:405

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
18.107511.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het handelen in verdovende middelen en het voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het handelen in verdovende middelen en het voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen, maar hem wel veroordeeld voor het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne in de periode van 18 juli 2022 tot en met 23 april 2023. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een gaspistool en bijbehorende munitie, evenals een stroomstootwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 254 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke straf omvatten onder andere meldplicht bij de reclassering en medewerking aan diagnostiek en behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor de legale herkomst van de in beslag genomen merkjassen, maar gelastte wel de teruggave van deze jassen en een mobiele telefoon aan de verdachte. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en eerdere strafbare feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.107511.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , ingeschreven in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2022 tot en met 23 april 2023 te Emmen, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 51,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2023 te Emmen, voorhanden heeft gehad:
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (merk Ekol, type Major, kaliber 9mm PAK) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
  • ( bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 kogelpatronen (merk Geco) en/of
  • een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 23 april 2023, te Emmen (van) een (aantal) jas(sen) (te weten de merken Moose Knuckles en/of Stone Island en/of Dior), althans een of meer voorwerpen
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft zij daartoe het volgende aangevoerd. De onder verdachte inbeslaggenomen merkjassen vertegenwoordigen enerzijds een grote waarde, terwijl verdachte sinds november 2022 geen inkomen uit arbeid meer had. Anderzijds heeft verdachte verklaard dat hij heeft gehandeld in verdovende middelen en daar geld mee heeft verdiend. Nu verdachte geen verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van de merkjassen kan naar het oordeel van de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen dat voornoemde merkjassen zijn verworven met inkomsten uit strafbare feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde witwassen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de legale herkomst van de merkjassen en het op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen aan te tonen dat de merkjassen zijn aangekocht middels op illegale wijze verkregen gelden. De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van een deel van de onder 1 ten laste gelegde periode, te weten de periode van 18 juni 2022 tot en met medio november 2022. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de inhoud van de in de telefoons van verdachte aangetroffen chatgesprekken niet blijkt dat de chatgesprekken van vóór november 2022 gaan over handel in cocaïne. Voor wat betreft een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Gelet op de door verdachte afgelegde verklaring, inhoudende dat hij de jassen van gespaard geld heeft betaald dan wel als gift heeft gekregen, alsmede het feit dat onder verdachte reeds een met drugshandel verdiend en in een daartoe bestemde kluis aangetroffen contant geldbedrag van ruim 6.000,00 in beslag is genomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat de betreffende merkjassen onmiddellijk dan wel middellijk uit drugshandel afkomstig waren.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 januari 2024;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2023, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023104313 d.d. 27 september 2023, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2023, opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
4. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.04.24.110 (aanvraag 003), van 24 april 2023 opgemaakt door ing. M. Visser - van Leeuwen, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend zijn/haar verklaring.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de chatgesprekken die op de onder verdachte inbeslaggenomen telefoons zijn aangetroffen blijkt dat verdachte zich ook in de periode van 18 juli 2022 tot en met november 2022 heeft schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Zo worden er in de chatgesprekken reeds vanaf 18 juli 2022 veelvuldig afspraken gemaakt over locaties waar en tijden waarop tegen betaling een hoeveelheid wit zal worden afgeleverd. De rechtbank stelt vast dat wit onder gebruikers een gebruikelijke andere benaming is voor cocaïne. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 18 juli 2022 tot en 23 april 2023 heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd een hoeveelheid cocaïne.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 januari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 22 mei 2023, opgenomen op pagina 96 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023104313 d.d. 27 september 2023, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april
2023, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 18 juli 2022 tot en met 23 april 2023 te Emmen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 23 april 2023 te Emmen, voorhanden heeft gehad:
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (merk Ekol, type Major, kaliber 9mm PAK) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
  • bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 kogelpatronen (merk Geco) en
  • een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 140 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de algemene en bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte en straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, gepleit aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft voorts gepleit aan het voorwaardelijk op te leggen deel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 4 januari 2024, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door in voornoemde periode hoeveelheden cocaïne te verkopen, af te leveren, te verstrekken en te vervoeren. Het is alom bekend dat cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en bovendien verslavend is. Daarnaast gaat het gebruik van en handel in verdovende middelen vaak gepaard met veel overlast en diverse andere vormen van criminaliteit. Door zich schuldig te maken aan de handel in cocaïne is verdachte mede verantwoordelijk geweest voor voornoemde nadelige effecten en de instandhouding daarvan. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Daarnaast heeft verdachte een half geladen omgebouwd gaspistool, bijbehorende munitie en een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het bezit van wapens en munitie kan er immers toe leiden dat dit wapentuig op enig moment metterdaad gebruikt wordt tegen personen. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 4 januari 2024. De reclassering ziet de criminogene factoren gelegen in de financiële situatie, het sociale netwerk en de houding van verdachte. Hoewel verdachte zijn leven ten tijde van de bewezen verklaarde feiten deels op orde had, heeft dit niet beschermend gewerkt en verdachte er niet van weerhouden strafbare feiten te plegen. Voorts is verdachte tijdens een lopend reclasseringstoezicht - in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis - op 14 september 2023
opnieuw aangehouden in verband met de handel in verdovende middelen. Mede gelet hierop schat de reclassering het risico op recidive als gemiddeld in. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich meldt bij de reclassering, meewerkt aan ambulante behandeling en zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding.
Al het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden. De rechtbank zal verdachte derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 254 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De voorwaardelijk aan verdachte op te leggen straf strekt er toe verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijk op te leggen straf de algemene en bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij verdachte vrijspreekt van het onder 3 ten laste gelegde witwassen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de op de beslaglijst vermelde en onder 3 ten laste gelegde en in beslag genomen jassen verbeurd dienen te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven merkjassen - waaronder naast de onder 3 ten laste gelegde jassen ook inbegrepen een Louis Vuitton jas (omschrijving: PL0100- 2023102314-1596920) - dienen te worden teruggegeven. De verdediging heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de twee telefoons, merk Apple, waarop geen belastend materiaal is aangetroffen eveneens dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven merkjassen aan verdachte, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit. De rechtbank gelast eveneens de teruggave van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven telefoon, merk Apple (omschrijving: PL0100-2023102314-1596831).
De rechtbank is van oordeel dat op de onder verdachte in beslag genomen en op de beslaglijst vermelde telefoon, merk Apple (omschrijving: PL0100-2023102314-1596829) belastende chatgesprekken zijn aangetroffen en deze telefoon een voorwerp betreft met behulp waarvan het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voornoemde telefoon moet worden verbeurdverklaard.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 254 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 100 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich na uitnodiging meldt bij de Reclassering Nederland op de door hen aangegeven tijdstippen en locaties. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Dit kunnen ook huisbezoeken inhouden. Veroordeelde volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden, voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waar veroordeelde aan zal werken deze te behalen;
dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en zich indien nodig onder behandeling zal stellen van [instelling] , of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van scholing, (on)betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten:
- GSM (omschrijving: PL0100-2023102314-1596831, merk: Apple);
- Jas (omschrijving: PL0100-2023102314-1596806, merk: Dior);
- Jas (omschrijving: PL0100-2023102314-1596809);
- Jas (omschrijving: PL0100-2023102314-1596810, merk: Stone Island);
- Jas (omschrijving: PL0100-2023102314-1596843).
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen en nog niet teruggegeven goed, te weten:
- GSM (omschrijving: PL0100-2023102314-1596829, merk: Apple).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. H.R. Eising en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2024.
Mr. A. Jongsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.