ECLI:NL:RBNNE:2024:3990
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in zaak van medeplichtigheid aan oplichting
Op 10 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/293477-21, waarin de veroordeelde is aangeklaagd voor medeplichtigheid aan oplichting. De officier van justitie had op 22 november 2023 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van 9.272,93 euro werd geëist. Tijdens de zitting op 26 september 2024 heeft de officier van justitie zijn standpunt gewijzigd en het bedrag verlaagd naar 2.302,88 euro, gebaseerd op een rapport van 21 december 2018.
De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.W. Bouwman, heeft betoogd dat toewijzing van de vordering in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel, aangezien in een vergelijkbare zaak tegen een medeverdachte de vordering tot ontneming was afgewezen wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging overwogen en geconcludeerd dat de vordering tot ontneming niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het relatief geringe bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, de toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen, en het lange tijdsverloop in de procedure.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, waarmee de uitspraak op 10 oktober 2024 werd gedaan. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.