In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefkinderen. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 17 september 2024, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. O. Bolluijt, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.
De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers, geboren in 2009 en 2014. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en een contactverbod met de slachtoffers. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de slachtoffers niet betrouwbaar waren en dat er geen steunbewijs was.
De rechtbank beoordeelde de verklaringen van de slachtoffers en concludeerde dat, hoewel deze authentiek leken, er onvoldoende steunbewijs was om de verklaringen te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat volgens de wet het bewijs niet uitsluitend kan steunen op de verklaring van één getuige. Aangezien er geen ander bewijs was dat de verklaringen van de slachtoffers ondersteunde, leidde dit tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank verklaarde derhalve niet bewezen hetgeen de verdachte was ten laste gelegd en sprak hem vrij.