ECLI:NL:RBNNE:2024:3838

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
18-336530-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door het gooien van heet frituurvet door echtgenoot

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor zware mishandeling van zijn echtgenote. De verdachte heeft op 17 december 2023 in Leeuwarden heet frituurvet in de richting van het gezicht van zijn echtgenote gegooid, wat resulteerde in brandwonden van de tweede en derde graad op haar gezicht, hals en borst. De rechtbank oordeelde dat er geen voorbedachte raad aanwezig was, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van het voorarrest. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als onbetrouwbaar beoordeeld, maar heeft vastgesteld dat hij met de pan met frituurvet heeft gegooid. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van in totaal 16.262,92 euro aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.336530.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Leeuwarden, althans gemeente Leeuwarden, aan [slachtoffer] , zijn echtgenote en/of levensgezel, opzettelijk en, al dan niet, met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden van de eerste, tweede en
derde graad heeft toegebracht door een pan met kokend, althans (zeer) heet frituurvet en/of een pan met kokende, althans (zeer) hete olie, te gooien tegen en/of in de richting van en/of te gieten over het gezicht en/of de nek/hals en/of de (linker) arm en/of hand van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Leeuwarden, althans gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijn echtgenote en/of levensgezel, opzettelijk en, al dan niet, met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een pan met kokend, althans (zeer) heet frituurvet en/of een pan met kokende, althans (zeer) hete olie, tegen en/of in de richting van en/of over het gezicht en/of de nek/hals en/of de (linker) arm en/of hand van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of gegoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, waarbij hij ook veroordeling heeft gevorderd voor voorbedachte raad. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier blijkt dat verdachte een motief had. Hij koesterde wrok richting aangeefster, omdat zij had aangekondigd te willen scheiden en een nieuwe relatie had. Dit motief heeft zich vertaald in boosheid richting aangeefster. Ten tijde van het bezoek was verdachte kalm en was er geen sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waaruit hij heeft gehandeld. Verdachte heeft gelegenheid gehad na te denken over zijn voorgenomen besluit en de gevolgen daarvan. Hij stond namelijk als eerste in de keuken en heeft ervoor gezorgd dat aangeefster daar ook kwam. Ook heeft hij bij de pan staan rommelen. Er zijn geen contra-indicaties dat de besluitvorming van verdachte en de uitvoering daarvan in een plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hetgeen vooraf is gegaan aan het gooien van het frituurvet en zijn verklaring dat de pan op het fornuis stond aan te branden is niet houdbaar en vindt geen enkele ondersteuning in de stukken. Al deze omstandigheden wijzen op een vooropgezet plan om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en van contra- indicaties is geen sprake.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van voorbedachte raad en geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, om aangeefster te mishandelen. Verdachte ontkent dat hij aangeefster iets aan wilde doen en stelt dat sprake is van een ongeluk. Hij brandde zijn vingers aan de
pan met heet frituurvet en heeft in paniek in een split second gehandeld zonder over de gevolgen hiervan na te denken. Pas op het moment dat hij het vet gooide zag hij aangeefster staan. Uit de stukken blijkt niet van een voorgenomen besluit en dat verdachte gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn handelingen na de denken en zich hiervan rekenschap te geven.
Tevens kan de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte het misdrijf heeft begaan tegen zijn echtgenote niet worden bewezen. Verdachte en aangeefster hadden de relatie verbroken en leefden gescheiden. Er was geen verbintenis meer.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaring verdachte
Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over hoe vaak hij het frituurvet die dag had opgewarmd, waar hij was voor hij naar de pan met frituurvet liep, waar aangeefster op dat moment stond en waarom hij de pan heeft opgepakt. Deze verklaringen zijn veelal ook tegenstrijdig. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte daarom onbetrouwbaar en zeer ongeloofwaardig en zal deze niet gebruiken voor het bewijs.
Echter met uitzondering van het feit dat hij met de pan met frituurvet heeft gegooid en waar het vet terecht is gekomen, aangezien dit deel van zijn verklaringen wordt gesteund door andere bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 17 september 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 17 december 2023 was ik met [slachtoffer] in mijn woning in Leeuwarden. [slachtoffer] was op dat moment formeel mijn echtgenote. Ik heb een pan met daarin heet frituurvet vastgepakt en mij omgedraaid. Dit was een wokpan. Ik heb vervolgens de pan met frituurvet gegooid. Het vet kwam onder meer tegen een muur terecht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 december 2023, opgenomen op pagina 52 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023334755 d.d. 8 februari 2024, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer] :
Het feit is gepleegd op 17 december 2023 door [verdachte] . [verdachte] woont aan de [adres] in Leeuwarden. Wij hebben 12,5 jaar een relatie gehad. Wij zijn nog niet officieel gescheiden.
Ik stond in eerste instantie in de woonkamer via de hal liep [verdachte] naar de keuken en ik ben hem na gelopen naar de keuken, omdat we aan het praten waren over [naam] . Ik stond tegen een soort trolley aan in de keuken en [verdachte] stond met zijn rug naar mij toe bij het fornuis. Hij was aan het rommelen met een pan waar hij vissticks in had gebakken. Ineens draaide hij zich om en hield met beide handen de pan vast en gooide de hete olie met een vloeiende beweging in mijn gezicht. Er zat ongeveer één meter tussen ons in. In een reflex draaide ik me om en hield mijn linkerhand omhoog. Daardoor is de rechterkant van mijn gezicht niet door de hete olie geraakt. Ik heb brandwonden op mijn gezicht, hals en borst.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2023, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 17 december 2023 gingen wij naar de woning aan [adres] te Leeuwarden. Wij roken dat de woning rook naar warm frituurvet. Wij zagen op de muur, nabij de keuken, een enorme vetvlek tot tegen het plafond. Het leek alsof dit tegen de muur gegooid was. Wij zagen dat er één pan op het kookstelletje stond
welke mogelijk gebruikt was voor het bakken van de vissticks. De afstand tussen het kookstelletje en de vetvlek op de muur was omstreeks 2,50 meter.
4. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van de brandwondenarts [naam] gericht aan huisartsenpraktijk [naam] d.d. 25 maart 2024, aanvullend stuk, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
[slachtoffer] is onder behandeling in het Brandwondencentrum [naam] .
Patiënte [slachtoffer] werd op 17 december 2023 opgenomen in verband met brandwonden als gevolg van een vetverbranding waarbij zij 2,5% brandwonden opliep in het gelaat, de hals, voorzijde romp en hand links.
Op 20 december 2023 is een Laser Doppler Scan gemaakt die volledig rood was, wijzend op oppervlakkig tot middermale (2e graad) brandwonden met een verwachte genezingstendens van 14 dagen. Patiënte is behandeld met Flammacerium.
Vanaf 27 december zijn alle restdefecten behandeld met een antibioticazalf. Bij controle op de poli op 4 januari 2024 waren alle brandwonden genezen met uitzondering van een klein defect op het oor.
Bij revisie op 22 januari 2024 was er sprake van littekenvorming op de thorax, dat behandeld wordt met een siliconenpleister.
Bij revisie op 1 maart 2024 was er sprake van een litteken op de thorax. Tevens was er sprake van jeukklachten ten hoogte van het litteken wat past bij de activiteit van het litteken.
De verwachting is dat mevrouw geen littekens overhoudt in het gelaat, maar wel een blijvend litteken op de thorax. De klachten van jeuk zullen afnemen en verdwijnen.
5. Een schriftelijk stuk, te weten medisch advies opgemaakt door van [naam] , arts en medisch adviseur, bij [naam] d.d. 13 mei 2024, gevoegd als bijlage 3 bij de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] , voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Medisch advies met betrekking tot [slachtoffer] .
[slachtoffer] loopt als gevolg van een geweldsincident op 17 december 2023 ernstig letsel op. Zij krijgt heet frituurvet over haar heen gegooid. Met spoed wordt zij naar het [instelling] vervoerd en vervolgens naar het Brandwondencentrum ( [naam] ). Er is sprake van brandwonden over 2,5% van het lichaamsoppervlak waarvan 1,5% graad 2 en 1% graad 3.
Uit de door mij bestudeerde kleurenfoto's blijkt een nog fors resterend litteken
op de borst wat zeker bij het dragen van zomerse kleding duidelijk zichtbaar zal zijn. Een eindsituatie is pas twee jaar na het ongeval aan de orde, de verwachting is dat de littekens op de borst zullen blijven bestaan en betrokkene dus dagelijks zullen herinneren aan het geweldsincident.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Tijdens het bezoek van de kinderen bij verdachte heeft verdachte aangeefster gevraagd om nog even te blijven, omdat hij iets met haar wilde bespreken. Volgens verdachte wilde hij over hun jongste zoon [naam] praten en aangeefster heeft in haar verklaring bevestigd dat ze daadwerkelijk over [naam] hebben gesproken. Niet is gebleken dat op dat moment sprake was van ruzie of onenigheid tussen verdachte en aangeefster. Verdachte is tijdens het gesprek naar de keuken gelopen en is bij het fornuis gaan staan. Aangeefster is achter hem aangelopen, omdat ze in gesprek waren. Op dat moment stond aangeefster ongeveer één meter achter verdachte. Vervolgens draaide verdachte zich om en heeft de pan met frituurvet, wat nog heet was van de eerder gebakken vissticks, richting aangeefster gegooid. Op de muur, nabij de keuken, zat een enorme vetvlek tot tegen het plafond.
Aangeefster heeft hierdoor brandwonden van de tweede en derde graad in het gezicht, borst, hals en hand opgelopen.
Opzet
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte zijn gedragingen en in het bijzonder gelet op het op korte afstand, met kracht en naar boven gericht gooien van heet frituurvet richting het gezicht van aangeefster naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zware mishandeling gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht voorwaardelijk opzet op zware mishandeling bewezen.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, zou de gedachte kunnen volgen dat sprake was van een van te voren beraamd plan om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daar staat tegenover dat verdachte aangeefster had gevraagd om te blijven om te praten en dat gebleken is dat aangeefster en verdachte daadwerkelijk over de jongste zoon hebben gesproken. Wanneer verdachte heeft besloten om de pan met heet frituurvet richting aangeefster te gooien is mede daardoor onduidelijk gebleven.
Hoewel in het voorgaande aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank -mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen geen inzicht hebben gegeven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in verdachte is omgegaan- niet wettig bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om aangeefster zwaar te mishandelen.
De rechtbank zal verdachte daarom van voorbedachte raad vrijspreken.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel belangrijke gezichtspunten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster brandwonden van de tweede en derde graad in het gezicht, borst, hals en hand heeft opgelopen. Hiervoor moest zij anderhalve week in het ziekenhuis worden behandeld. Hoewel de verwachting is, dat de meeste littekens de komende twee jaren zullen wegtrekken, zullen de littekens op haar borst blijvend zijn. Dit letsel kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard en de gevolgen daarvan naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom zwaar lichamelijk letsel bewezen.
Echtgenoot
Het begrip echtgenoot in art. 304 Sr ziet op de familierechtelijke terminologie van Boek 1 BW. Achtergronden voor de strafverzwaring als het geweld wordt uitgeoefend tegen de echtgenoot zijn mogelijk machtsmisbruik en verschuldigde piëteit. Dat echtgenoten niet meer samen leven kan dus niet afdoen aan de bewijsbaarheid van dit bestanddeel.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 december 2023 te Leeuwarden, aan [slachtoffer] , zijn echtgenote, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden van tweede en derde graad heeft toegebracht door een pan met heet frituurvet te gooien in de richting van het gezicht en de hals en de linker hand van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenote.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vindt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport van 18 juni 2024 opgemaakt door dr.
T.W.D.P. van Os en het psychologisch rapport van 21 juni 2024 opgemaakt door N. van der Weegen.
Door zowel de psychiater als de psycholoog is geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornis ten tijde van het ten laste gelegde ook aanwezig was en verdachte zijn handelen heeft beïnvloed.
De psychiater schat echter in dat verdachte over voldoende gedragsalternatieven beschikt en beschikte om het ten laste gelegde te kunnen laten en adviseert verdachte het ten laste gelegde volledig toe te rekenen. De psycholoog staat hier anders in en is van mening dat de persoonlijkheidsstoornis verdachte heeft beperkt in zijn handelingsvrijheid, omdat zijn stoornis samen hangt met impulsproblemen, emotieregulatieproblemen en problemen met betrekking tot frustratietolerantie. Zij adviseert om het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusies dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en maakt deze tot de hare. De rechtbank is echter met de psychiater van oordeel dat het enkel hebben van deze stoornis niet maakt dat verdachte geen andere keuze had kunnen maken of dat dit door zijn stoornis lastiger werd gemaakt. Van impulsief handelen ten tijde van het delict is ook niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van het voorarrest, oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking zoals bedoeld in art. 38z Sr en oplegging van de maatregel strekkende de beperking van de vrijheid van verdachte zoals bedoeld in art. 38v Sr inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de [adres] te Leeuwarden voor een periode van vijf jaren, met twee weken hechtenis voor elke keer wanneer de maatregel wordt overtreden met een maximale duur van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit -in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt- voor oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Het opleggen van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking zoals bedoeld in art. 38z Sr is een brug te ver nu door de psychiater het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Voor het opleggen van een contact- en locatieverbod is geen aanleiding, omdat verdachte niet mobiel is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het trajectconsult opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensisch Psychiatrie en Psychologie op 9 januari 2024, de voornoemde rapportages van de psychiater en de psycholoog, de reclasseringsadviezen opgemaakt door Verslavingszorg Noord Nederland op 10 juli 2024 en 16 september 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn toenmalige echtgenote. Zij had na 12,5 jaar de relatie met verdachte beëindigd. Verdachte kon dit moeilijk verwerken en voelde zich aan de kant gezet. Na een bezoek van zijn kinderen heeft hij haar gevraagd om nog even te blijven. Terwijl ze in gesprek waren over één van de kinderen heeft hij welbewust een pan met heet frituurvet in de richting van haar gezicht gegooid. Hierdoor heeft zij tweede en derde graad verbrandingen in haar gezicht, hals, borst en hand opgelopen. De verwachting is dat de littekens de komende twee jaren zullen wegtrekken, maar dat de littekens op haar borst blijvend zullen zijn. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat zij na negen maanden nog steeds veel last ondervindt van het geen verdachte haar heeft aangedaan. De littekens jeuken en ze heeft zenuwpijn. Daarnaast heeft ze psychische klachten.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het een ongeluk is geweest en heeft daarom geen uitleg gegeven over waarom hij dit heeft gedaan. De rechtbank heeft echter de indruk gekregen dat verdachte uit wrok heeft geprobeerd het slachtoffer (blijvend) te verminken. Dit is een zeer ernstig delict en de rechtbank is daarom van oordeel dat een gevangenisstraf de enige passend strafmodaliteit is.
Bij de hoogte van de straf zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat het delict verdachte volledig kan worden toegerekend en dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Door de reclassering wordt een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een voorwaardelijke straf en zal daarom niet bepalen dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd.
Eventuele voorwaarden kunnen zo nodig opgelegd worden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelet op de ernst van het delict acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden en zal deze straf opleggen. De rechtbank komt tot een lagere straf dan is gevorderd door de officier van justitie onder meer nu zij verdachte heeft vrijgesproken van het onderdeel voorbedachte raad.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Door de officier van justitie is oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, zoals bedoeld in art. 38z Sr, gevorderd. Ter zitting en ook uit de reclasseringsadviezen blijkt niet van enige onderbouwing om een dergelijke verstrekkende maatregel, die is bedoeld ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, op te leggen. De rechtbank zal daarom deze maatregel niet opleggen.
Tevens is gevorderd een maatregel ex. art. 38v Sr inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor haar adres op te leggen. De rechtbank acht het in dit geval niet passend om bij een langdurige gevangenisstraf voornoemde maatregel op te leggen. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om de maatregel op te leggen. De rechtbank zal daarom geen contactverbod of een locatieverbod opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Schriftelijk gevorderd wordt een bedrag van 13.362,92 ter vergoeding van materiële schade en 11.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ter terechtzitting is de vordering ten aanzien van de materiële schade namens de benadeelde partij aangepast en thans wordt een bedrag van 13.262,92 gevorderd.
Als ziekenhuisdaggeldvergoeding wordt een bedrag van 385,-- in plaats van 90,-- gevorderd. Het bedrag voor de behandeling van de huidtherapeut is ook aangepast, omdat hier een rekenfout was gemaakt. Het bedrag voor de behandeling van het gezicht met ZO Skin Health 3-step Peel moet 790,-- zijn in plaats van 1.185,--.
Het bedrag voor behandeling van het littekenweefsel in de hals ad. 1.875,--, is wel juist, maar in de vordering is vermeld dat er vier behandelingen nodig zijn, maar zoals uit de offerte blijkt zijn er vijf behandelingen nodig. Het totaal gevorderde bedrag voor huidtherapie is dan 5.773,80.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is omdat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De vergoeding voor een mogelijke operatie voor littekencorrectie kan niet worden toegewezen. Deze schade is niet onderbouwd met een offerte, maar betreft een inschatting. Hierdoor is deze mogelijke schade onvoldoende onderbouwd en moet worden afgewezen.
Er worden volgens de vordering vier behandelingen van 375,-- per keer nodig geacht voor behandeling van het littekenweefsel in de hals en op de borstkast door de huidtherapeut. Dit maakt een bedrag van 1.500,--. De overig gevorderde 375,-- moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Beoordeling van de materiële schade
De vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • ziekenhuisdagvergoeding 385,--
  • kleding 100,--
  • reiskosten 821,90
  • eigen risico zorgverzekering 71,92
  • littekencorrectie 3.000,--
  • behandeling huidtherapeut 5.773,80
  • camouflage 1.297,50
  • producten voor verbetering van de huid 136,80
  • rood licht therapie 284,--
  • littekencremé 1.392,--
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van 3.000,-- gevorderd voor een mogelijke littekencorrectie voor het litteken op de borst. Door de benadeelde is een schatting gemaakt voor deze schadepost. De rechtbank stelt vast dat het nog onduidelijk is of deze correctie mogelijk is bij dit litteken. Tevens stelt de rechtbank vast dat de schatting van de benadeelde niet is onderbouwd. Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft door het blijvende litteken dat een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van een mogelijke litteken correctie te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van deze schadepost alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van dit deel van de materiële schade daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van 5.773,80 voor huidtherapie gevorderd. Deze schadepost bestaat uit 3.108,80 voor producenten voor gezichtsbehandeling, 790,-- voor behandeling van het gezicht met ZO Skin Health 3-step Peel en een bedrag van
1.875,-- voor behandeling van het littekenweefsel in de hals en op de borstkas. Het bedrag van 1.875,-- bestaat uit vijf behandelingen van het littekenweefsel in de hals van 375,-- per keer. Uit de bijgevoegde offerte blijkt ook dat er uitgegaan wordt van vijf behandelingen. In de onderbouwing van de schade is opgenomen dat het om vier behandelingen gaat, terwijl wel wordt uitgegaan van een bedrag van 1.875,--. Dat er vier behandelingen in de onderbouwing van de vordering zijn genoemd lijkt daarom een kennelijke verschrijving te zijn, zoals ook namens de benadeelde partij is aangevoerd. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van de vordering uitgaan van vijf behandelingen van het littekenweefsel in de hals van in totaal 1.875,--.
Het een ander resulteert erin dat een totaal bedrag van 10.262,92 aan materiele schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Beoordeling van de immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en kijkend naar soortgelijke gevallen en de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op 6.000,--. De rechtbank zal de vordering voor immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade materiële schade tot een bedrag van 10.262,92 en de immateriële schade tot een bedrag van 6.000,-- heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte in zoverre onvoldoende door verdachte of namens verdachte is betwist, zal daarom tot een bedrag van 16.262,92 worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 december 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 16.262,92 (zegge: zestienduizend tweehonderd tweeënzestig euro en tweeënnegentig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor de overige gevorderde materiële schade ad. 3.000,-- niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor de overig gevorderde immateriële schade ad. 5.000,-- af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 16.262,92 (zegge: zestienduizend tweehonderd tweeënzestig euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 10.262,92 aan materiële schade en 6.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 116 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2024.