Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak bij Slagerij [slachtoffer 1] . Verdachte heeft bekend dat hij ook betrokken is geweest bij de inbraak bij cafetaria [bedrijf] . Ten aanzien van de overige feiten geldt dat verdachte een hele nacht op pad is geweest met de medeverdachten. Zij zijn in hele korte tijd op veel verschillende locaties geweest om spullen te stelen. Het was daarbij min of meer toevallig wie er uit de auto stapte.
Verdachte kan daarom ook ten aanzien van die feiten als medepleger worden aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de cafetaria. De overige feiten kunnen niet bewezen worden verklaard. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat er ten aanzien van die feiten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking waaraan verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, omdat verdachte enkel in de auto heeft gezeten. Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
[naam] , [naam] en ik waren de avond van 2 op 3 november 2022 wat aan het rijden in een witte Mini Cooper. Toen de kentekenplaten werden verwisseld, wist ik wel dat het niet helemaal ging zoals het hoort. Ik dacht wel er zal wel iets niet goed zijn met die auto. Die bleek later ook gestolen te zijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 november 2022, opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 2 november 2022 was ik in mijn woning in [plaats] . Ik hoorde mijn vriendin zeggen dat haar auto was gestolen. Haar auto, voorzien van kenteken [nummer] , stond niet meer tegenover onze woning geparkeerd.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
Volgens mij ben ik wel uit de auto geweest bij de slagerij. Er is een kassalade meegenomen bij de slagerij. Volgens mij is de kassalade in de kofferbak gelegd en hebben we wel in de la gekeken wat er in zat. Ik kan me nog herinneren dat we ergens zijn gestopt en dat de kassalade uit de auto is gegooid. Dat heeft [naam] gedaan. Ik dacht het is niet echt slim wat we aan het doen zijn maar toen was het al gebeurd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 november 2022, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] .
Op 2 november 2022 hebben wij de slagerij afgesloten. Wij wonen zelf boven Slagerij [slachtoffer 1] in [plaats] . Op 3 november 2022 werden wij wakker van luide klappen. Wij zagen dat er een witte auto van het merk Mini voor de slagerij stond. Wij zagen uit de ingang van de slagerij 3 personen komen en instappen in het witte voertuig. Ik zag toen ik beneden kwam in de slagerij dat de vloer bezaaid lag met glas. Ik zag dat de kassalade van onder de weegschaal ontbrak.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
Bij de slager zijn we wel met z'n drieën naar binnen geweest. Het raam is met een hamer ingeslagen. We hebben twee kassa's meegenomen. Ik heb er ook één meegenomen. Die heb ik in de auto gelegd.
Feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier vastgesteld kan worden dat er twee personen uit de Mini zijn gestapt en naar de bedrijfsbus van aangever zijn gelopen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte één van deze twee personen is geweest. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij op dat moment in de auto is blijven zitten. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt ook dat er af en toe bewegingen worden gezien in de auto op het moment dat de auto geparkeerd staat bij de ingang van de fietsenwinkel van aangever. Daardoor is het aannemelijk dat er op dat moment een persoon in het voertuig zat. Uit het dossier blijkt verder niet dat de bijdrage van verdachte aan het delict uit meer heeft bestaan dan uit het enkel in de auto zitten. Van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking is dan ook geen sprake; niet gebleken is dat verdachte een wezenlijke materiële of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan dit feit. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd.
Feit 4 Primair
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 4 primair onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de kentekenplaten van het voertuig van aangever [slachtoffer 3] heeft weggenomen.
Daarnaast blijkt uit het dossier ook niet dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten bij het wegnemen van de kentekenplaten, waaraan verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger.
Subsidiair
Ten aanzien van feit 4 subsidiair past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
[naam] , [naam] en ik waren de avond van 2 op 3 november 2022 wat aan het rijden in een witte Mini Cooper. Ik zat achterin de auto. Toen de kentekenplaten werden verwisseld, wist ik wel dat het niet helemaal ging zoals het hoort. Ik weet dat er meerdere keren kentekenplaten zijn vervangen. [naam] had dat bedacht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 205 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
U vertelt mij dat er twee kentekenplaten gestolen zijn in [plaats] . Ik weet wel dat we daar zijn geweest. Ik was daar met [naam] en [naam] . Ik zat achter in de auto. U vraagt mij of wij het erover hadden gehad dat wij minder wilden opvallen voor de politie. Ja. [naam] en [naam] zijn uit de auto gegaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 november 2022, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik heb mijn auto op 2 november 2022 in goede staat bij mij in de straat in [plaats] , gemeente Súdwest- Fryslân, geparkeerd. In de nacht van 2 op 3 november 2022 zag ik dat mijn kentekenplaten niet meer op mijn auto zaten. Het gaat hierbij om de kentekenplaten behorend tot een Mini Cooper Clubman voorzien van kenteken [nummer] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
U vraagt mij met wie ik daar was. Met dezelfde personen. Ook in diezelfde auto. De Mini Cooper. U vraagt mij waarvoor we die kentekenplaten nodig hadden. Om niet op te vallen. De persoon die het voertuig bestuurde heeft de kentekenplaten omgewisseld.
Feit 5
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 5 ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de kentekenplaten van taxibedrijf [bedrijf] heeft weggenomen. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte een andere bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd waardoor er gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n). Dit maakt dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 6
Ten aanzien van feit 6 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
Ik kan me nog herinneren dat we bij een cafetaria zijn geweest die nacht. Er is een ruit ingeslagen met een hamer. U vraagt mij of wij een voorhamer bij ons hadden. Ja. [naam] pakte het geld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 205 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
U houdt mij voor dat er in de nacht van 2 op 3 november 2022 is ingebroken bij cafetaria [bedrijf] in [plaats] . Ja dat was een kleine snackbar. Wij waren daar met z'n drieën. Ik zat toen niet in de auto. [naam] pakte het geld uit de kassa. We pakten blikjes drinken. Ik had de hamer vast, die moest ik mee terugnemen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 november 2022, opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik ben uitbater van cafetaria [bedrijf] te [plaats] . Ik kwam aan bij mijn pand. Ik zag dat het veiligheidsglas van de rechtertoegangsdeur in stukjes op het terras lag. Ik zag dat er meerdere lamellen uit de deur waren en op de grond lagen. Ik zag dat de lade uit de kassa op de balie lag en dat er geld miste uit de lade. Buiten aan het pand en binnen in het pand bevinden zich beveiligingscamera's. Ik bekeek de beelden van vannacht en zag dat daar een drietal personen, op 2 november 2022 zich de toegang verschaften tot mijn cafetaria door met een grote voorhamer het glas uit mijn toegangsdeuren te slaan. Op de beelden zag ik dat deze personen geld namen uit mijn kassa en een drietal blikjes Red Bull uit de koelkast achter de balie pakten. Ook zag ik dat ze een flesje bier uit een koelkast onder de balie pakten. Er zat 120,- euro aan kleingeld in de kassa.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2022, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Ik bekeek het beeldmateriaal van cafetaria [bedrijf] te [plaats] . Op de beelden komen er drie personen in beeld.
Bestand ZIJ
Om 23:30:21 uur komt persoon 1 in beeld. Deze persoon lijkt iets beet te hebben in zijn linkerhand. Achter deze persoon komen persoon 2 en persoon 3. Persoon 1, welke eerder voorop liep, hakt twee maal met een voorhamer. Hij houdt deze met beide handen vast.
Bestand BINNEN
Om 23:32:26 uur zie je dat persoon 1 binnen in de cafetaria staat. De persoon springt met een knie op de balie, plaatst de andere voet op de balie en stapt zo over de balie om er aan de andere kant af te springen. Door persoon 1 wordt de kassalade uit de kassa gepakt en op het werkblad gelegd. Hierna kijkt hij eerst zoekend rond en opent een koelinstallatie. Persoon 2 is om 23:32:38 uur ook binnen gekomen.
Hij gaat achter de toonbank staan en lijkt contact te hebben met persoon 1, aan de andere kant van de toonbank. Persoon 1 blijft zoekend rondkijken en haalt uiteindelijk het kleingeld uit de kassalade en doet dit in zijn jaszakken. Persoon 1 gaat verder met het geld uit de kassalade halen en in zijn zakken te stoppen. Persoon 3 komt nu ook de cafetaria binnen en kijkt zoekend rond. Persoon 3 komt met twee blikjes in zijn handen weer in beeld. Deze persoon lijkt de eerder genoemde voorhamer ook bij zich te dragen. Het lijkt erop dat de gepakte blikjes weer naar persoon 2 gaan. Persoon 3 legt de voorhamer op de toonbank, springt op de toonbank en gaat met zijn knieën op de toonbank zitten. Hij heeft contact met persoon 2 en wijst naar iets. Door alle personen wordt er zoekend rond gekeken. Persoon 1, achter de toonbank trekt allerlei lades open en kijkt hierin. Persoon 2 geeft op een gegeven moment bij persoon 3 aan dat hij de voorhamer weer op moet pakken waaraan hij voldoet. Persoon 1 heeft een flesje uit een lade gepakt. Om 23:35:10 uur lopen alle personen het pand uit.
Feit 7
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 7 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat het verdachte zelf is geweest die heeft ingebroken bij [bedrijf] en daar de ten laste gelegde goederen heeft weggenomen. Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat er sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, dat verdachte aangemerkt kan worden als medepleger.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, 2, 4 subsidiair en feit 6
Feit 1
Voor een bewezenverklaring van opzet- dan wel schuldheling is vereist dat verdachte de auto voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto van misdrijf afkomstig was. Die wetenschap moet verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed hebben gehad.
Uit het dossier volgt dat verdachte en de medeverdachten in de nacht van 2 op 3 november 2022 in een witte Mini Cooper hebben gereden die op 2 november 2022 is gestolen in [plaats] . Verdachte heeft verklaard dat hij aanvankelijk dacht dat hij en de medeverdachten een rondje gingen rijden. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij in eerste instantie niet wist dat het om een gestolen auto ging, maar dat hij wist dat er meer achter zat toen de kentekenplaten van de auto werden omgewisseld. Verdachte heeft verklaard dat hij toen wist dat er iets aan de hand was met de auto. De rechtbank stelt op basis van het verhoor van verdachte bij de politie vast dat de eerste kentekenplaten omstreeks 22:35 uur zijn gestolen van de Mini van aangever [slachtoffer 3] . Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat medeverdachte [naam] hem rond 20:00 uur die avond ophaalde in de Mini Cooper.
Daarmee staat niet vast dat verdachte, toen hij voor de eerste keer instapte in de Mini Cooper, en deze samen met de medeverdachten voorhanden had, al wist dat de Mini Cooper van misdrijf afkomstig was. Dat is echter anders voor de tijd gelegen na de diefstal van voornoemde kentekenplaten en het verwisselen daarvan met de oorspronkelijke kentekenplaten. Na deze kentekenwissel zijn er meerdere momenten geweest waarop verdachte en medeverdachten, in wisselende samenstellingen, de Mini Cooper zijn uitgestapt en vervolgens weer zijn ingestapt en verder gereden. Verdachte heeft dus, samen met de medeverdachten, steeds opnieuw de bewuste keuze gemaakt om de Mini Cooper opnieuw voorhanden te krijgen, terwijl hij (inmiddels, tenminste) zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat deze Mini Cooper van misdrijf afkomstig was. Daarmee heeft verdachte zich, in vereniging, schuldig gemaakt aan opzetheling van de Mini Cooper.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een inbraak bij Slagerij [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zelf verklaard dat hij bij de slagerij uit de auto is geweest. Hij zou niet degene zijn geweest die de ruit heeft ingeslagen en is niet in de slagerij geweest. Op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat verdachte wel degelijk in de slagerij is geweest die avond. Daar komt bij dat de kassalade in de auto is gelegd, waar ook verdachte in heeft gezeten. Verdachte heeft ook verklaard dat er in de kassalade is gekeken. Verdachte en medeverdachten zijn vervolgens weer in de auto gaan rijden waarbij de kassalade op een later moment weer uit de auto is gegooid. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Verdachte kan daarom als medepleger worden aangemerkt.
Feit 4 subsidiair
De rechtbank overweegt dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten het plan hebben opgevat om de kentekenplaten van de Mini Cooper om te wisselen om zo minder op te vallen voor de politie. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij op dat moment achterin de auto is blijven zitten en dat medeverdachten [medeverdachte] en [naam] uit de auto zijn gegaan. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat de kentekenplaten zijn omgewisseld.
Medeverdachte [naam] heeft verklaard dat hij de kentekenplaten van de auto van aangever [slachtoffer 3] heeft gehaald en dat hij degene is geweest die de kentekenplaten heeft omgewisseld
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Verdachte wist ten tijde van het voorhanden krijgen van de kentekenplaten dat deze platen van diefstal afkomstig waren.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen. Verdachte en medeverdachten hebben immers samen het plan opgevat om de kentekenplaten die op de auto zaten om te wisselen zodat zij minder zouden opvallen voor de politie. Verdachte en medeverdachte zijn de hele avond/nacht samen geweest, het kan dan ook niet anders zijn dan dat zij dit plan in de auto hebben besproken. De kentekenplaten zijn vervolgens weggenomen van de auto van [slachtoffer 3] en zijn op de witte Mini Cooper gezet waarin verdachte en medeverdachten de rest van de avond hebben gereden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen en acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een inbraak bij cafetaria [bedrijf] . Verdachte en de medeverdachten zijn de cafetaria binnengekomen door een ruit in te slaan. Vervolgens zijn zij allemaal de cafetaria ingegaan, hebben zij zoekend rondgekeken, is er geld uit de kassalade weggenomen en zijn er blikjes/flesjes drinken weggenomen. Er is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, zodat sprake is van medeplegen.