ECLI:NL:RBNNE:2024:3828

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
18-199675-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor inbraken en heling van auto en kentekenplaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 september 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij meerdere inbraken en heling van een auto en kentekenplaten. De feiten vonden plaats in de nacht van 2 op 3 november 2022 in de gemeenten Fryske Marren en Súdwest-Fryslân. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht en het verbod op het gebruik van drugs en alcohol. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een inbraak bij Slagerij [slachtoffer 1] en het voorhanden hebben van een gestolen auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor enkele andere ten laste gelegde feiten, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van Slagerij [slachtoffer 1] gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-199675-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 26 september 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 2 november 2022 en 3 november 2023 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [plaats] , en/of te [plaats] , in elk geval in de gemeente Fryske Marren, en/of te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in de gemeente Sudwest- Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto (van het merk Mini Cooper, (oorspronkelijk) voorzien van het kenteken [nummer] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 3 november 2022 te [plaats] , in elk geval gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kassalade, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of het bedrijf Slagerij [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen kassalade onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 3 november 2022 te [plaats] , in elk geval in de gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een (bedrijfs)auto (van het merk Renault, type Master) meerdere sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 2 november 2022 en 3 november 2022, te [plaats] , in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee kentekenplaten (voorzien van het kenteken [nummer] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 2 november 2022 en 3 november 2022, te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, en/of te [plaats] , in elk geval in de gemeente Fryske Marren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee kentekenplaten (voorzien van het kenteken [nummer] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 2 november 2022 en 3 november 2022 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee (blauwe) kentekenplaten (voorzien van het kenteken [nummer] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of het Taxi bedrijf [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen kentekenplaten onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
6.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 2 november 2022 en 3 november 2022 i te [plaats] , gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld (ongeveer 120 euro) en/of meerdere blikjes (fris)drank (van het merk Red Bull) en/of een flesje bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] en/of Cafetaria [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen voornoemde goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
7.
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 2 november 2022 en 3 november 2022 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kassalade (met inhoud, te weten ongeveer 400 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] en/of het bedrijf [bedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen voornoemde goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] volgt dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak bij Slagerij [slachtoffer 1] . Verdachte heeft bekend dat hij ook betrokken is geweest bij de inbraak bij cafetaria [bedrijf] . Ten aanzien van de overige feiten geldt dat verdachte een hele nacht op pad is geweest met de medeverdachten. Zij zijn in hele korte tijd op veel verschillende locaties geweest om spullen te stelen. Het was daarbij min of meer toevallig wie er uit de auto stapte.
Verdachte kan daarom ook ten aanzien van die feiten als medepleger worden aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de cafetaria. De overige feiten kunnen niet bewezen worden verklaard. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat er ten aanzien van die feiten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking waaraan verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, omdat verdachte enkel in de auto heeft gezeten. Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
[naam] , [naam] en ik waren de avond van 2 op 3 november 2022 wat aan het rijden in een witte Mini Cooper. Toen de kentekenplaten werden verwisseld, wist ik wel dat het niet helemaal ging zoals het hoort. Ik dacht wel er zal wel iets niet goed zijn met die auto. Die bleek later ook gestolen te zijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 november 2022, opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 2 november 2022 was ik in mijn woning in [plaats] . Ik hoorde mijn vriendin zeggen dat haar auto was gestolen. Haar auto, voorzien van kenteken [nummer] , stond niet meer tegenover onze woning geparkeerd.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
Volgens mij ben ik wel uit de auto geweest bij de slagerij. Er is een kassalade meegenomen bij de slagerij. Volgens mij is de kassalade in de kofferbak gelegd en hebben we wel in de la gekeken wat er in zat. Ik kan me nog herinneren dat we ergens zijn gestopt en dat de kassalade uit de auto is gegooid. Dat heeft [naam] gedaan. Ik dacht het is niet echt slim wat we aan het doen zijn maar toen was het al gebeurd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 november 2022, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] .
Op 2 november 2022 hebben wij de slagerij afgesloten. Wij wonen zelf boven Slagerij [slachtoffer 1] in [plaats] . Op 3 november 2022 werden wij wakker van luide klappen. Wij zagen dat er een witte auto van het merk Mini voor de slagerij stond. Wij zagen uit de ingang van de slagerij 3 personen komen en instappen in het witte voertuig. Ik zag toen ik beneden kwam in de slagerij dat de vloer bezaaid lag met glas. Ik zag dat de kassalade van onder de weegschaal ontbrak.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
Bij de slager zijn we wel met z'n drieën naar binnen geweest. Het raam is met een hamer ingeslagen. We hebben twee kassa's meegenomen. Ik heb er ook één meegenomen. Die heb ik in de auto gelegd.
Feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier vastgesteld kan worden dat er twee personen uit de Mini zijn gestapt en naar de bedrijfsbus van aangever zijn gelopen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte één van deze twee personen is geweest. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij op dat moment in de auto is blijven zitten. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt ook dat er af en toe bewegingen worden gezien in de auto op het moment dat de auto geparkeerd staat bij de ingang van de fietsenwinkel van aangever. Daardoor is het aannemelijk dat er op dat moment een persoon in het voertuig zat. Uit het dossier blijkt verder niet dat de bijdrage van verdachte aan het delict uit meer heeft bestaan dan uit het enkel in de auto zitten. Van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking is dan ook geen sprake; niet gebleken is dat verdachte een wezenlijke materiële of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan dit feit. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd.
Feit 4 Primair
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 4 primair onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de kentekenplaten van het voertuig van aangever [slachtoffer 3] heeft weggenomen.
Daarnaast blijkt uit het dossier ook niet dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten bij het wegnemen van de kentekenplaten, waaraan verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als medepleger.
Subsidiair
Ten aanzien van feit 4 subsidiair past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
[naam] , [naam] en ik waren de avond van 2 op 3 november 2022 wat aan het rijden in een witte Mini Cooper. Ik zat achterin de auto. Toen de kentekenplaten werden verwisseld, wist ik wel dat het niet helemaal ging zoals het hoort. Ik weet dat er meerdere keren kentekenplaten zijn vervangen. [naam] had dat bedacht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 205 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
U vertelt mij dat er twee kentekenplaten gestolen zijn in [plaats] . Ik weet wel dat we daar zijn geweest. Ik was daar met [naam] en [naam] . Ik zat achter in de auto. U vraagt mij of wij het erover hadden gehad dat wij minder wilden opvallen voor de politie. Ja. [naam] en [naam] zijn uit de auto gegaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 november 2022, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik heb mijn auto op 2 november 2022 in goede staat bij mij in de straat in [plaats] , gemeente Súdwest- Fryslân, geparkeerd. In de nacht van 2 op 3 november 2022 zag ik dat mijn kentekenplaten niet meer op mijn auto zaten. Het gaat hierbij om de kentekenplaten behorend tot een Mini Cooper Clubman voorzien van kenteken [nummer] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 185 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
U vraagt mij met wie ik daar was. Met dezelfde personen. Ook in diezelfde auto. De Mini Cooper. U vraagt mij waarvoor we die kentekenplaten nodig hadden. Om niet op te vallen. De persoon die het voertuig bestuurde heeft de kentekenplaten omgewisseld.
Feit 5
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 5 ten laste is gelegd en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de kentekenplaten van taxibedrijf [bedrijf] heeft weggenomen. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte een andere bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd waardoor er gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n). Dit maakt dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Feit 6
Ten aanzien van feit 6 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
Ik kan me nog herinneren dat we bij een cafetaria zijn geweest die nacht. Er is een ruit ingeslagen met een hamer. U vraagt mij of wij een voorhamer bij ons hadden. Ja. [naam] pakte het geld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 11 mei 2023, opgenomen op pagina 205 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023112665 van 26 juli 2023, inhoudend als verklaring van verdachte:
U houdt mij voor dat er in de nacht van 2 op 3 november 2022 is ingebroken bij cafetaria [bedrijf] in [plaats] . Ja dat was een kleine snackbar. Wij waren daar met z'n drieën. Ik zat toen niet in de auto. [naam] pakte het geld uit de kassa. We pakten blikjes drinken. Ik had de hamer vast, die moest ik mee terugnemen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 november 2022, opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik ben uitbater van cafetaria [bedrijf] te [plaats] . Ik kwam aan bij mijn pand. Ik zag dat het veiligheidsglas van de rechtertoegangsdeur in stukjes op het terras lag. Ik zag dat er meerdere lamellen uit de deur waren en op de grond lagen. Ik zag dat de lade uit de kassa op de balie lag en dat er geld miste uit de lade. Buiten aan het pand en binnen in het pand bevinden zich beveiligingscamera's. Ik bekeek de beelden van vannacht en zag dat daar een drietal personen, op 2 november 2022 zich de toegang verschaften tot mijn cafetaria door met een grote voorhamer het glas uit mijn toegangsdeuren te slaan. Op de beelden zag ik dat deze personen geld namen uit mijn kassa en een drietal blikjes Red Bull uit de koelkast achter de balie pakten. Ook zag ik dat ze een flesje bier uit een koelkast onder de balie pakten. Er zat 120,- euro aan kleingeld in de kassa.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2022, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Ik bekeek het beeldmateriaal van cafetaria [bedrijf] te [plaats] . Op de beelden komen er drie personen in beeld.
Bestand ZIJ
Om 23:30:21 uur komt persoon 1 in beeld. Deze persoon lijkt iets beet te hebben in zijn linkerhand. Achter deze persoon komen persoon 2 en persoon 3. Persoon 1, welke eerder voorop liep, hakt twee maal met een voorhamer. Hij houdt deze met beide handen vast.
Bestand BINNEN
Om 23:32:26 uur zie je dat persoon 1 binnen in de cafetaria staat. De persoon springt met een knie op de balie, plaatst de andere voet op de balie en stapt zo over de balie om er aan de andere kant af te springen. Door persoon 1 wordt de kassalade uit de kassa gepakt en op het werkblad gelegd. Hierna kijkt hij eerst zoekend rond en opent een koelinstallatie. Persoon 2 is om 23:32:38 uur ook binnen gekomen.
Hij gaat achter de toonbank staan en lijkt contact te hebben met persoon 1, aan de andere kant van de toonbank. Persoon 1 blijft zoekend rondkijken en haalt uiteindelijk het kleingeld uit de kassalade en doet dit in zijn jaszakken. Persoon 1 gaat verder met het geld uit de kassalade halen en in zijn zakken te stoppen. Persoon 3 komt nu ook de cafetaria binnen en kijkt zoekend rond. Persoon 3 komt met twee blikjes in zijn handen weer in beeld. Deze persoon lijkt de eerder genoemde voorhamer ook bij zich te dragen. Het lijkt erop dat de gepakte blikjes weer naar persoon 2 gaan. Persoon 3 legt de voorhamer op de toonbank, springt op de toonbank en gaat met zijn knieën op de toonbank zitten. Hij heeft contact met persoon 2 en wijst naar iets. Door alle personen wordt er zoekend rond gekeken. Persoon 1, achter de toonbank trekt allerlei lades open en kijkt hierin. Persoon 2 geeft op een gegeven moment bij persoon 3 aan dat hij de voorhamer weer op moet pakken waaraan hij voldoet. Persoon 1 heeft een flesje uit een lade gepakt. Om 23:35:10 uur lopen alle personen het pand uit.
Feit 7
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van feit 7 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat het verdachte zelf is geweest die heeft ingebroken bij [bedrijf] en daar de ten laste gelegde goederen heeft weggenomen. Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat er sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, dat verdachte aangemerkt kan worden als medepleger.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, 2, 4 subsidiair en feit 6
Feit 1
Voor een bewezenverklaring van opzet- dan wel schuldheling is vereist dat verdachte de auto voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto van misdrijf afkomstig was. Die wetenschap moet verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed hebben gehad.
Uit het dossier volgt dat verdachte en de medeverdachten in de nacht van 2 op 3 november 2022 in een witte Mini Cooper hebben gereden die op 2 november 2022 is gestolen in [plaats] . Verdachte heeft verklaard dat hij aanvankelijk dacht dat hij en de medeverdachten een rondje gingen rijden. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij in eerste instantie niet wist dat het om een gestolen auto ging, maar dat hij wist dat er meer achter zat toen de kentekenplaten van de auto werden omgewisseld. Verdachte heeft verklaard dat hij toen wist dat er iets aan de hand was met de auto. De rechtbank stelt op basis van het verhoor van verdachte bij de politie vast dat de eerste kentekenplaten omstreeks 22:35 uur zijn gestolen van de Mini van aangever [slachtoffer 3] . Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat medeverdachte [naam] hem rond 20:00 uur die avond ophaalde in de Mini Cooper.
Daarmee staat niet vast dat verdachte, toen hij voor de eerste keer instapte in de Mini Cooper, en deze samen met de medeverdachten voorhanden had, al wist dat de Mini Cooper van misdrijf afkomstig was. Dat is echter anders voor de tijd gelegen na de diefstal van voornoemde kentekenplaten en het verwisselen daarvan met de oorspronkelijke kentekenplaten. Na deze kentekenwissel zijn er meerdere momenten geweest waarop verdachte en medeverdachten, in wisselende samenstellingen, de Mini Cooper zijn uitgestapt en vervolgens weer zijn ingestapt en verder gereden. Verdachte heeft dus, samen met de medeverdachten, steeds opnieuw de bewuste keuze gemaakt om de Mini Cooper opnieuw voorhanden te krijgen, terwijl hij (inmiddels, tenminste) zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat deze Mini Cooper van misdrijf afkomstig was. Daarmee heeft verdachte zich, in vereniging, schuldig gemaakt aan opzetheling van de Mini Cooper.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een inbraak bij Slagerij [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zelf verklaard dat hij bij de slagerij uit de auto is geweest. Hij zou niet degene zijn geweest die de ruit heeft ingeslagen en is niet in de slagerij geweest. Op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat verdachte wel degelijk in de slagerij is geweest die avond. Daar komt bij dat de kassalade in de auto is gelegd, waar ook verdachte in heeft gezeten. Verdachte heeft ook verklaard dat er in de kassalade is gekeken. Verdachte en medeverdachten zijn vervolgens weer in de auto gaan rijden waarbij de kassalade op een later moment weer uit de auto is gegooid. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Verdachte kan daarom als medepleger worden aangemerkt.
Feit 4 subsidiair
De rechtbank overweegt dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten het plan hebben opgevat om de kentekenplaten van de Mini Cooper om te wisselen om zo minder op te vallen voor de politie. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij op dat moment achterin de auto is blijven zitten en dat medeverdachten [medeverdachte] en [naam] uit de auto zijn gegaan. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat de kentekenplaten zijn omgewisseld.
Medeverdachte [naam] heeft verklaard dat hij de kentekenplaten van de auto van aangever [slachtoffer 3] heeft gehaald en dat hij degene is geweest die de kentekenplaten heeft omgewisseld
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Verdachte wist ten tijde van het voorhanden krijgen van de kentekenplaten dat deze platen van diefstal afkomstig waren.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen. Verdachte en medeverdachten hebben immers samen het plan opgevat om de kentekenplaten die op de auto zaten om te wisselen zodat zij minder zouden opvallen voor de politie. Verdachte en medeverdachte zijn de hele avond/nacht samen geweest, het kan dan ook niet anders zijn dan dat zij dit plan in de auto hebben besproken. De kentekenplaten zijn vervolgens weggenomen van de auto van [slachtoffer 3] en zijn op de witte Mini Cooper gezet waarin verdachte en medeverdachten de rest van de avond hebben gereden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen en acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een inbraak bij cafetaria [bedrijf] . Verdachte en de medeverdachten zijn de cafetaria binnengekomen door een ruit in te slaan. Vervolgens zijn zij allemaal de cafetaria ingegaan, hebben zij zoekend rondgekeken, is er geld uit de kassalade weggenomen en zijn er blikjes/flesjes drinken weggenomen. Er is dan ook sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, zodat sprake is van medeplegen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2, feit 4 subsidiair en feit 6 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode omvattende de dagen 2 november 2022 en 3 november 2022 in de gemeente Fryske Marren en de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto van het merk Mini Cooper, oorspronkelijk voorzien van het kenteken [nummer] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op 3 november 2022 te [plaats] , gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met anderen, een kassalade, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
4. ( subsidiair)
hij in de periode omvattende de dagen 2 november 2022 en 3 november 2022, in de gemeente Súdwest- Fryslân en in de gemeente Fryske Marren, tezamen en in vereniging met anderen, twee kentekenplaten (voorzien van het kenteken [nummer] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij op 2 november 2022 te [plaats] , gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid geld (ongeveer 120 euro) en meerdere blikjes frisdrank van het merk Red Bull en een flesje bier, die aan [slachtoffer 5] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. In het bijzonder wordt hierbij overwogen dat het jaartal 2023 genoemd in feit 1 door de rechtbank als een kennelijke verschrijving wordt aangemerkt. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
4 subsidiair medeplegen van opzetheling
6. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan verdachte enkel een werkstraf moet worden opgelegd. Een deel van die werkstraf kan voorwaardelijk worden opgelegd, zodat aan die straf de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld kunnen worden. Het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie is niet in het belang van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de Raad van 6 september 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juli 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan twee inbraken en aan heling van een auto en kentekenplaten. Alle feiten hebben plaatsgevonden in één nacht. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte getoond weinig respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Met zijn handelen
heeft verdachte veel materiële schade en overlast veroorzaakt voor de aangevers.
Uit de justitiële documentatie van 10 juli 2024 volgt dat verdachte eerder een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor heling.
De Raad heeft een rapport opgemaakt over verdachte. Uit dit rapport volgt dat verdachte na het plegen van de bewezenverklaarde feiten opnieuw in aanraking is gekomen met de politie. Verdachte heeft daardoor enige tijd in voorlopige hechtenis gezeten. De voorlopige hechtenis is geschorst en verdachte staat op dit moment onder toezicht van de jeugdreclassering. Hoewel er een aantal beschermende factoren zijn in het leven van verdachte, zoals zijn thuissituatie, zijn werk en zijn dagbesteding, bestaan er ook zorgen over hem. Zo bestaan er grote zorgen over de beïnvloedbaarheid van verdachte en over zijn netwerk. Daarnaast bestaan er zorgen over de leerbaarheid, de impulsiviteit en de zelfredzaamheid van verdachte. Om meer zicht te krijgen op de persoonlijke factoren van verdachte zal er diagnostiek vanuit Accare worden ingezet. Positief is dat verdachte op dit moment gemotiveerd is om daaraan mee te werken. Om verdachte te ondersteunen wordt een jeugdreclasseringsmaatregel als passend gezien. De Raad vindt een voorwaardelijke jeugddetentie eveneens passend. De voorwaardelijke jeugddetentie moet ervoor zorgen dat verdachte blijft meewerken aan de begeleiding van de jeugdreclassering. Daarnaast is een voorwaardelijke jeugddetentie passend, omdat verdachte in aanraking blijft komen met de politie.
Verdachte moet ervan doordrongen raken dat dit moet stoppen. De Raad ziet daarnaast geen contra- indicaties voor het opleggen van een werkstraf. De Raad komt tot het advies om aan verdachte een werkstraf op te leggen. Daarnaast adviseert de Raad om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich (kort gezegd) moet houden aan een meldplicht, geen drugs en alcohol gebruikt, meewerkt aan diagnostiek en behandeling en onderwijs volgt en/of dagbesteding heeft.
De rechtbank zal het advies van de Raad volgen en aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke jeugddetentie de door de Raad geformuleerde voorwaarden verbinden.
Rekening houdend met de ernst van de feiten, het advies van de Raad en de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor minderjarigen, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.

Benadeelde partijen

De heer [slachtoffer 7] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ook de heer [slachtoffer 8] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Tot slot heeft Slagerij [slachtoffer 1] , vertegenwoordigd door de heer [slachtoffer 1] , zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag
van 123,74 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van 240,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] moeten worden afgewezen, aangezien de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet aan verdachte ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van de vordering van Slagerij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade tot een bedrag van 102,26 toegewezen dient te worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, maar zonder de oplegging van gijzeling. De vordering ten aanzien van de materiële schade dient voor het overige te worden afgewezen aangezien dat deel van de vordering ziet op de BTW die is betaald voor de kassalade. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, aangezien de vordering op dat punt onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] moeten worden afgewezen, omdat de feiten die betrekking hebben op deze partijen niet aan verdachte ten laste zijn gelegd. De vordering van Slagerij [slachtoffer 1] dient afgewezen te worden. De kassalade is namelijk teruggevonden en teruggegeven aan de slagerij. Aan de kassalade is niet zodanige schade ontstaan dat de kassalade niet meer kon worden gebruikt. De vordering ten aanzien van de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en dient om die reden te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partijen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]
De rechtbank zal de vorderingen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] afwijzen, aangezien de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet aan verdachte ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van benadeelde partij Slagerij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij Slagerij [slachtoffer 1] schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank constateert echter dat het bedrag voor de kassalade is gevorderd inclusief BTW. De rechtbank gaat er vanuit dat de benadeelde partij als bedrijf de BTW kan verrekenen. Dit maakt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal 102,26 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022. De vordering zal voor het overige deel (de BTW) worden afgewezen. De rechtbank overweegt dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3, 4 primair, 5 en 7 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1, 2, 4 subsidiair en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van één maand

Bepaalt dat deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSjbjr), telefoonnummer 088 - 5260000, te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang de gecertificeerde instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. De veroordeelde verleent zijn medewerking aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
dat de veroordeelde geen verdovende middelen en/of alcohol gebruikt en ter controle op dit verbod meewerkt aan urineonderzoek;
dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en behandeling van Accare of een soortgelijke instelling;
dat de veroordeelde onderwijs en/of dagbesteding volgt.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Benadeelde partij [slachtoffer 7]
Wijst de vordering van af.

Bepaalt dat [slachtoffer 7] zijn eigen proceskosten draagt.

Benadeelde partij [slachtoffer 8]
Wijst de vordering van af.

Bepaalt dat [slachtoffer 8] zijn eigen proceskosten draagt.

Benadeelde partij Slagerij [slachtoffer 1] (feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Slagerij [slachtoffer 1]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan Slagerij [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 102,26 (zegge: honderdtwee euro en zesentwintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 november 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij
Slagerij [slachtoffer 1]voor het overige af.
Verklaart de vordering tot immateriële schadevergoeding van
Slagerij [slachtoffer 1]niet-ontvankelijk. De vordering tot immateriële schadevergoeding kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om ten behoeve van
Slagerij [slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van 102,26 (zegge: honderdtwee euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 102,26 aan materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.S. van der Kuijl en mr.
J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2024.
Mr. M.S. van der Kuijl en mr. J.H.S. Kroeze zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.